ECLI:NL:GHAMS:2010:BM9133

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
23-005773-09
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake beschadiging van poststukken en straftoemeting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Haarlem, waarbij de verdachte is veroordeeld voor het opzettelijk en wederrechtelijk beschadigen van poststukken. De verdachte, geboren in 1982, heeft samen met een ex-collega, werkzaam bij een postbedrijf, drie zakken met poststukken in een kanaal gegooid. Dit gebeurde omdat de ex-collega vond dat hij te veel poststukken had gekregen en geen zin had om deze te bezorgen. De verdachte beschouwde deze daad als een uit de hand gelopen grap, maar het hof oordeelt dat dit een ernstig feit is, gezien de belangen van zowel de verzenders als de geadresseerden van de poststukken. Het hof is van mening dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf als uitgangspunt moet gelden, maar gezien de eerdere transactie door het openbaar ministerie en de vordering van de advocaat-generaal om enkel een geldboete op te leggen, heeft het hof besloten om een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen van één week, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is een geldboete van EUR 190,00 opgelegd, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis van drie dagen bij niet-betaling. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en het vonnis van de rechtbank vernietigd, waarbij het de verdachte heeft vrijgesproken van andere tenlasteleggingen die niet wettig en overtuigend bewezen zijn.

Uitspraak

parketnummer: 23-005773-09
datum uitspraak: 22 juni 2010
TEGENSPRAAK
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Haarlem van 3 juli 2009 in de strafzaak onder parketnummer 15-666157-08 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum]1982,
adres: [adres], [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 8 juni 2010.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging van de tenlastelegging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
Primair:
hij op of omstreeks 13 maart 2008 te Purmerend tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk een hoeveelheid poststukken, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam postbedrijf], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
Subsidiair:
hij op of omstreeks 13 maart 2008 te Purmerend tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, terwijl verdachte en/of dienst mededader(s) werkzaam was/waren bij een openbare instelling van vervoer, te weten het postbedrijf [naam postbedrijf], opzettelijk aan dat postbedrijf toevertrouwde poststukken opzettelijk heeft/hebben vernield, weggemaakt en/of zich heeft/hebben toegeëigend, bestaande die vernieling, dat wegmaken en/of toe-eigenen (zakelijk weergegeven) in het door verdachte en/of diens mededader(s) dumpen van (een of meer zakken met) die (te bezorgen) poststukken in een sloot.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.
Bewezen verklaarde
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij omstreeks 13 maart 2008 te Purmerend tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk en wederrechtelijk een hoeveelheid poststukken, toebehorende aan [naam postbedrijf], heeft beschadigd.
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander
toebehoort, beschadigen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straffen
De politierechter in de rechtbank Haarlem heeft de verdachte voor het primair ten laste gelegde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van EUR 190,00, subsidiair 3 dagen vervangende hechtenis.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft samen met een ex-collega, die als bezorger werkzaam was bij postbedrijf [naam postbedrijf], drie zakken met daarin poststukken -met stenen verzwaard- in een kanaal gegooid.
De verdachte en zijn mededader zijn hiertoe gekomen omdat de laatstgenoemde naar zijn zin teveel poststukken ter bezorging zou hebben gekregen en om die reden geen zin had om die post te bezorgen. Op voorstel van de verdachte heeft hij zich van die poststukken ontdaan door die post in het water te gooien. Zij hebben daartoe de met stenen verzwaarde zakken post met een auto naar een brug vervoerd en hebben deze zakken vervolgens in het water gegooid.
Anders dan verdachte, die ter terechtzitting in hoger beroep dit een en ander met een misplaatste onverschilligheid als een uit de hand gelopen grap heeft bestempeld, is het hof van oordeel dat het hier om een ernstig feit gaat. Immers, door aldus te handelen hebben de verdachte en zijn mededader ervan blijk gegeven zich niets gelegen te laten liggen aan de belangen van zowel de verzenders als de geadresseerden van die poststukken bij een behoorlijke bezorging daarvan, nog daargelaten de door hun handelen aan deze partijen mogelijk toegebrachte schade.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 26 mei 2010 is de verdachte eerder ter zake van andersoortige delicten veroordeeld.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep geopperd dat een geldboete zoals de rechtbank heeft opgelegd wellicht als een te milde straf moet worden aangemerkt voor hetgeen de verdachte wordt verweten, doch hij heeft daaraan geen gevolg verbonden.
Gelet op al het voorgaande is het hof van oordeel dat de door de rechtbank opgelegde en de door de advocaat-generaal gevorderde straf geen recht doen aan de ernst van het bewezen verklaarde feit.
Het hof is van oordeel dat bij de aard en ernst van het bewezen geachte misdrijf de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf als uitgangspunt heeft te gelden.
Nu evenwel het openbaar ministerie aanvankelijk de zaak heeft willen transigeren, en de advocaat-generaal ter terechtzitting in hoger beroep de oplegging van uitsluitend een geldboete heeft gevorderd, zal het hof in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf volstaan met het opleggen van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur.
Daarnaast acht het hof de oplegging van de door de advocaat-generaal gevorderde geldboete van EUR 190,00 op zijn plaats.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24c, 47, 63 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezen verklaarde omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) week.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Stelt de proeftijd vast op 2 (twee) jaren.
Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van EUR 190,00 (honderdnegentig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 3 (drie) dagen.
Dit arrest is gewezen door de vijfde meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R. Veldhuisen, mr. R.P.P. Hoekstra en mr. M.E.A. Wildenburg, in tegenwoordigheid van mr. S. Aytemür, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 22 juni 2010.