ECLI:NL:GHAMS:2010:BM5092

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.029.353/01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tuchtrechtelijke klacht tegen notaris wegens vermeend verzuim en gebrek aan informatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 18 mei 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de Kamer van Toezicht over notarissen en kandidaat-notarissen te Leeuwarden. Klager, die zich in persoon heeft vertegenwoordigd, had een klacht ingediend tegen de notaris, waarin hij stelde dat de notaris verzuimd had een recht van vruchtgebruik ten behoeve van zijn moeder te vestigen en essentiële informatie had achtergehouden. De notaris betwistte deze beschuldigingen en voerde aan dat klager niet ontvankelijk was in zijn klacht wegens overschrijding van de driejaarstermijn zoals bedoeld in artikel 99 lid 12 van de Wet op het Notarisambt (Wna). Het hof oordeelde dat de kamer van toezicht niet concludent was in haar overwegingen over de ontvankelijkheid van de klacht, maar dat klager desondanks niet ontvankelijk was in zijn klacht wegens gebrek aan belang. Dit was gebaseerd op het feit dat klager zijn erfdeel in de nalatenschap van zijn vader in mindering op een schuld had gegeven aan zijn echtgenote en dat zijn moeder geen erfgenaam was van zijn vader. Het hof bekrachtigde de beslissing van de kamer van toezicht, waarbij de klachten van klager niet ontvankelijk waren verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Beslissing van 18 mei 2010 in de zaak onder nummer 200.029.353/01 NOT van:
[klager],
wonende te [plaatsnaam],
APPELLANT,
t e g e n
[de notaris],
notaris te [plaatsnaam],
GEÏNTIMEERDE.
gemachtigde: mr. E.J. Rotshuizen.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellant, hierna klager, heeft bij een op 27 maart 2009 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift – met bijlagen – tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Leeuwarden, hierna de kamer, van 27 februari 2009, waarbij de klachten gericht tegen geïntimeerde, hierna de notaris, niet ontvankelijk zijn verklaard.
1.2. Van de zijde van de notaris is op 28 april 2009 een verweerschrift – met bijlagen – ingekomen.
1.3. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 10 september 2009. Klager, evenals de notaris en zijn gemachtigde, zijn verschenen en hebben het woord gevoerd; klager aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.
3. De feiten
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten geen bezwaar gemaakt zodat het hof zal uitgaan van de door de kamer in eerste aanleg vastgestelde feiten.
4. Het standpunt van klager
De kamer heeft de klacht onderscheiden in de volgende vijf onderdelen.
I. De notaris, in 1982 als kandidaat-notaris werkzaam op het kantoor van notaris [mr. A] te [plaatsnaam], heeft destijds (met opzet) nagelaten het recht van vruchtgebruik van klagers moeder op de nalatenschap van de vader van klager te vestigen. Klager brengt naar voren dat hij hiervan en van het onder de volgende onderdelen omschreven handelen en nalaten van de notaris pas op de hoogte is gekomen na het overlijden van zijn moeder op 16 februari 2006.
II. De notaris heeft essentiële informatie achtergehouden.
III. De notaris heeft volgens klager de door de grootmoeder van klager op 22 februari 1980 aan zijn zuster, tevens de toenmalige echtgenote van de notaris, verstrekte lening van ƒ 30.000,- op vreemde wijze weggeschreven in de successieaangifte in de nalatenschap van klagers vader en heeft zich bovendien het geld van die lening op slinkse wijze toegeëigend.
IV. De notaris heeft het testament van de op 10 mei 1982 overleden vader van klager achtergehouden.
V. De notaris heeft de derdenrekening met daarop onder meer de verkoopopbrengst van divers onroerend goed uit de nalatenschap van de vader van klager en de gelden van de grootouders van klager opgeheven in 1999 zonder daarover openheid van zaken te verstrekken aan de betrokken familieleden.
5. Het standpunt van de notaris
De notaris stelt zich allereerst op het standpunt dat klager in zijn klacht niet ontvankelijk dient te worden verklaard wegens overschrijding van de driejaarstermijn bedoeld in artikel 99 lid 12 van de Wet op het notarisambt, hierna: Wna.
Voorts betwist de notaris dat hij bemoeienis heeft gehad met de afwikkeling van de nalatenschap van de vader van klager, met uitzondering van de aangifte voor het successierecht, die de notaris op verzoek van de erfgenamen heeft afgehandeld. Daarnaast betwist de notaris dat hij essentiële informatie, waaronder het testament van de vader van klager, heeft achtergehouden. De notaris betwist zich geldbedragen te hebben toegeëigend. Ten slotte is volgens de notaris geen sprake geweest van het zich toe-eigenen van geldbedragen.
6. Beoordeling
6.1. Artikel 99 lid 12 Wna bepaalt dat een klacht slechts kan worden ingediend gedurende drie jaren na de dag waarop de tot klacht gerechtigde van het handelen of nalaten van de notaris of kandidaat-notaris dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven kennis heeft genomen.
Het de notaris verweten handelen en nalaten heeft volgens klager plaatsgevonden in de jaren 1982-1999, maar naar klager stelt heeft hij daarvan eerst kennis genomen na het overlijden van zijn moeder in februari 2006 zodat ten tijde van de indiening van de klacht de termijn van drie jaren nog niet was verstreken. De kamer heeft overwogen dat niet de datum van overlijden van klagers moeder bepalend is omdat, zo leest het hof rechtsoverweging 7. van de bestreden beslissing, klager uit diverse akten waarbij hij partij was had kunnen opmaken dat er mogelijk wel een recht van vruchtgebruik gevestigd was en de overige verweten gedragingen zich hebben afgespeeld in de periode 1982-1990 (het hof leest: 1999). Het hof kan zich met deze overweging van de kamer niet verenigen omdat zij niet concludent is: immers, het eerste onderdeel van de klacht behelst dat de notaris verzuimd zou hebben een recht van vruchtgebruik ten behoeve van klagers moeder te vestigen en klager kan van dit verzuim geen kennis of vermoeden hebben kunnen krijgen uit akten waaruit kon worden opgemaakt dat er mogelijk wel een vruchtgebruik was gevestigd. Het feit dat de verweten gedragingen zich in de periode 1982-1999 hebben afgespeeld zegt niets over de vraag wanneer klager van die gedragingen kennis droeg.
6.2. Niettemin is klager niet ontvankelijk in zijn klacht wegens gebrek aan belang.
De klacht betreft immers een door klager gesteld handelen en nalaten van de notaris met betrekking tot de nalatenschap van klagers vader. Klager heeft echter bij akte op 14 juli 1983 verleden ten overstaan van notaris [B] te [plaatsnaam] zijn erfdeel in de nalatenschap van zijn vader in mindering op een schuld in betaling gegeven aan zijn echtgenote met wie hij blijkens die akte met uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen in zogenaamde “koude uitsluiting” was gehuwd. Ook als erfgenaam van zijn moeder heeft klager geen belang bij zijn klacht nu zijn moeder blijkens de overgelegde verklaring van erfrecht, zoals overgeschreven ten hypotheekkantore te [plaatsnaam] op 15 augustus 1983 in deel […] nummer […], geen erfgenaam was van zijn vader en de notaris onbetwist heeft gesteld dat klagers moeder zich bij leven de facto steeds als vruchtgebruiker heeft gedragen. Voor zover klagers moeder belang had bij het verweten handelen en nalaten van de notaris was zij daarvan reeds lang op de hoogte en had zij daarover bij leven desgewenst zelf binnen de termijn van artikel 99 lid 12 Wna kunnen klagen.
6.3. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend buiten beschouwing blijven.
6.4. Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.
7. De beslissing
Het hof:
- bekrachtigt de bestreden beslissing.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.L.G.A. Stille, F.A.A. Duynstee en P. Blokland en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dinsdag 18 mei 2010 door de rolraadsheer.
KAMER VAN TOEZICHT OVER NOTARISSEN EN KANDIDAAT-NOTARISSEN TE LEEUWARDEN
Uitspraak: 27 februari 2009
Reg.nr.: 30-2008
UITSPRAAK
van de Kamer van Toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Leeuwarden (hierna te noemen: de Kamer), in de zaak van:
klager,
wonende te,
hierna te noemen: Klager,
procederende in persoon,
tegen
mr.,
notaris te,
hierna te noemen: De notaris,
gemachtigde: mr. E.J. Rotshuizen.
PROCESVERLOOP
1. Bij brief van 10 november 2008 heeft Klager een klacht ingediend tegen De notaris. De notaris heeft bij brief van 16 december 2008 schriftelijk verweer gevoerd. De mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden op 16 januari 2009 ter vergadering van de voltallige Kamer. Zowel Klager als De notaris en zijn gemachtigde zijn verschenen. Van het verhandelde zijn door de secretaris aantekeningen gemaakt.
MOTIVERING
Vaststaande feiten
2.1. In de onderhavige zaak zal worden uitgegaan van de navolgende vaststaande feiten.
2.2. Op 10 mei 1982 is de vader van Klager, de heer R. (hierna te noemen: vader), overleden. Op verzoek van de erfgenamen is er op het kantoor van notaris K, waar De notaris op dat moment werkzaam was als kandidaat-notaris, een aantal zaken geregeld. De notaris was destijds gehuwd met de zuster van Klager, mevrouw M (hierna te noemen: M).
2.3. K heeft op 27 september 1982 een verklaring van erfrecht en volmacht opgesteld. Hierin valt onder andere te lezen dat vader bij testament verleden op 12 oktober 1981 voor notaris W over zijn nalatenschap heeft beschikt.
2.4. Bij voornoemd testament heeft vader aan zijn echtgenote mevrouw R. (hierna te noemen: moeder) het levenslange recht van vruchtgebruik van zijn gehele nalatenschap gelegateerd.
2.5. De grootmoeder van Klager, mevrouw H. (hierna te noemen: oma), heeft op 22 februari 1980 een bedrag van ƒ 30.000,00 uitgeleend aan M. Oma is in 1982 overleden.
2.6. Notariskantoor R heeft bij brief van 15 oktober 2001 aan moeder medegedeeld dat vader geen testament heeft gemaakt.
2.7. Moeder is op 16 februari 2006 overleden.
Het standpunt van Klager
3. Klager verwijt De notaris de navolgende zaken:
I. De notaris heeft (met opzet) nagelaten het vruchtgebruik van moeder te vestigen;
II. De notaris heeft essentiële informatie achtergehouden;
III. De notaris heeft de lening van M op vreemde wijze weggeschreven in de aangifte successie en heeft zich het geld op "slinkse wijze" toegeëigend;
IV. De notaris heeft het testament van vader achtergehouden;
V. de erfenis van vader is niet onverdeeld gebleven. De opbrengsten van verkocht onroerend goed zijn, net als andere gelden van opa en oma, gestort op de derdenrekening van De notaris, welke rekening De notaris in 1999 heeft opgeheven zonder daarbij openheid van zaken aan de familie te verstrekken.
Klager stelt dat hij pas na het overlijden van moeder op de hoogte is gekomen van het niet vestigen van het vruchtgebruik.
Het standpunt van De notaris
4. De notaris betwist dat hij bemoeienis heeft gehad met de afwikkeling van de nalatenschap van vader, behoudens de aangifte voor de successierechten, hetgeen hij op verzoek van de erven heeft gedaan. Voorts betwist De notaris dat hij essentiële informatie en het testament van vader heeft achtergehouden. Van toe-eigenen van geldbedragen is geen sprake.
De beoordeling
5. De Kamer dient in onderhavige zaak de vraag te beantwoorden of De notaris tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld. De Kamer overweegt ten aanzien van die vraag als volgt.
6. Ingevolge artikel 98 lid 1 Wna zijn (kandidaat-)notarissen aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling of een op deze wet berustende verordening, hetzij met de zorg die zij als (kandidaat-)notarissen behoren te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve zij optreden en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk (kandidaat-)notaris niet betaamt. De Kamer dient te onderzoeken of de handelwijze van De notaris zoals door Klager beschreven een verwijtbare handeling in de zin van dit artikel oplevert.
7. De Kamer is, gelet op artikel 99 lid 12 van de Wet op het Notarisambt, van oordeel dat de klachten te laat zijn ingediend, nu er meer dan drie jaren zijn verstreken tussen de kennisneming door Klager van het handelen van De notaris en het indienen van de klacht. Niet de datum van 16 februari 2006, de datum waarop moeder is overleden, is bepalend zoals Klager heeft betoogd. In diverse akten waarbij Klager partij was komt naar voren dat er mogelijk wel een vruchtgebruik gevestigd is. De overige verweten gedragingen hebben zich afgespeeld in de periode 1982-1990.
8. Ten overvloede overweegt de Kamer dat ook bij een inhoudelijke toetsing het optreden van De notaris niet kan leiden tot een gegrondverklaring van de klachten.
8.1. Zo is de klacht van Klager dat De notaris (met opzet) heeft nagelaten het vruchtgebruik van moeder te vestigen niet klachtwaardig. Immers, niet is komen vast te staan dat De notaris als notaris opdracht heeft gekregen om een vruchtgebruik te vestigen. Op het moment van overlijden van vader was De notaris werkzaam als kandidaat-notaris op het kantoor van notaris K. Het is K geweest die op verzoek van de erfgenamen een aantal zaken heeft geregeld.
8.2. Dat De notaris essentiële informatie heeft achtergehouden is te algemeen en te vaag geformuleerd en voldoet daardoor niet aan de wezenlijke voorwaarde dat een klacht zodanig is omschreven dat De notaris weet waartegen hij zich kan verweren.
8.3. Dat De notaris de lening van M op vreemde wijze heeft weggeschreven in de aangifte successie en dat hij zich het geld vervolgens op "slinkse wijze" heeft toegeëigend - zoals door Klager betoogd - is naar het oordeel van de Kamer niet komen vast te staan. Immers, De notaris heeft onbetwist gesteld dat de vordering van oma op M na het overlijden van oma aan moeder is toebedeeld. Vervolgens heeft moeder de vordering kwijtgescholden, onder de voorwaarden dat M ƒ 15.000,00 aan haar zuster zou betalen. Van deze schenking is in 1983 aangifte gedaan.
8.4. Ter zake de klacht dat De notaris het testament van vader zou hebben achtergehouden overweegt de Kamer als volgt. In de verklaring van erfrecht en volmacht van notaris K wordt verwezen naar het testament van vader, dat op 12 oktober 1981 is verleden door notaris W. Dit testament berust derhalve bij die notaris, maar elke andere notaris kan inlichtingen vragen bij het Centraal Testamentenregister in Den Haag. Het is derhalve feitelijk onmogelijk dat een notaris een testament achterhoudt. Dat notariskantoor R bij brief van 15 oktober 2001 aan moeder heeft medegedeeld dat vader geen testament heeft gemaakt is iets dat niet aan De notaris kan worden tegengeworpen.
8.5. Tot slot overweegt de Kamer ten aanzien van de klacht dat De notaris de derdenrekening van zijn kantoor waarop onder andere de opbrengsten van woningen uit de nalatenschap van vader en gelden van opa en oma zijn gestort, in 1999 heeft opgeheven zonder daarbij openheid van zaken te hebben geven, als volgt. De notaris heeft onbetwist gesteld dat de desbetreffende gelden zijn terug te vinden op de zogeheten kwaliteitsrekening, waar notarissen sinds 1999 mee werken, vanaf welke jaar notarissen ingevolge de nieuwe Wet op het Notarisambt niet langer mochten werken met een stichting derdengelden. Dat De notaris oneigenlijke zaken zou hebben uitgevoerd is dan ook niet gebleken.
DE BESLISSING
De Kamer van Toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Leeuwarden:
verklaart klager niet ontvankelijk in zijn klachten.
Deze beslissing is genomen te Leeuwarden door mr. J.C.G. Leijten, plaatsvervangend voorzitter, mr. P. Schulting, mr. H. Ph. Breuker, mr. E.M.W. de Lange en mr. N.Th. Vink, leden, bijgestaan door mr. M.A. Fokkens-Kelder, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2009.