GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 4 mei 2010 in de zaak met landelijk zaaknummer 200.053.428/01 van:
[…],
wonende te […],
APPELLANTE,
advocaat: mr. A.M. Stam te Zaandam,
[…],
wonende te […],
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. H. Teunisse te Den Helder.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellante en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de moeder en de vader genoemd.
1.2. De moeder is op 12 januari 2010 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 15 oktober 2009 van de rechtbank te Alkmaar, met kenmerk 100491 / ES RK 08-204.
1.3. De zaak is op 17 maart 2010 ter terechtzitting behandeld.
1.4. Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat,
- mevrouw A. Meester, vertegenwoordiger van de Raad.
2.1. Partijen zijn [in] 1996 gehuwd. Hun huwelijk is op 18 maart 2009 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 27 november 2008 in de registers van de burgerlijke stand. Uit hun huwelijk zijn geboren
[…] (hierna: [kind A]) [in] 1999 en […] (hierna: [kind B]) [in] 2001 (hierna gezamenlijk: de kinderen). De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen.
2.2. De moeder heeft eind september 2007 de voormalig echtelijke woning verlaten. Zij verblijft met haar nieuwe partner in de woning gelegen naast de voormalig echtelijke woning. De vader verblijft in de voormalig echtelijke woning met de kinderen en, sinds februari 2008, zijn nieuwe partner en haar drie kinderen.
2.3. Op verzoek van de rechtbank heeft de Raad op 26 maart 2009 een rapport opgesteld naar aanleiding van een onderzoek naar - voor zover thans van belang - de voor de kinderen meest geschikte hoofdverblijfplaats.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. Bij de bestreden beschikking is – voor zover thans van belang – het verzoek van de vader de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem te bepalen toegewezen en het verzoek van de moeder de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar te bepalen afgewezen.
3.2. De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, alsnog de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar te bepalen.
3.3. De vader verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1. Bij de beschikking heeft de rechtbank het hoofdverblijf van de kinderen bij de vader vastgesteld. De rechtbank heeft het advies van de Raad gevolgd en heeft hierbij met name laten meewegen dat een continuering van de bestaande situatie het minste onrust voor de kinderen geeft en daarom het meest in hun belang is. Voorts heeft voor de rechtbank zwaar gewogen dat de Raad geen zwaarwegende argumenten tegen een verblijf bij de vader heeft gevonden en dat de kinderen met veel plezier bij hem wonen. Daartegen richt zich het hoger beroep van de moeder.
4.2. Bij de bestreden beschikking is tevens een voorlopige omgangsregeling tussen de moeder en de kinderen vastgesteld in afwachting van het resultaat van de mediation tussen partijen. Ter terechtzitting van het hof is gebleken dat de mediation tussen partijen niet geslaagd is.
4.3. Op 1 maart 2009 is de Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding in werking getreden. Deze wet heeft directe werking. In deze wet is, in geschillen waarbij de ouders gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen, de terminologie gewijzigd, in die zin dat de rechter in plaats van een regeling inzake de omgang een regeling inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag kan vaststellen, welke regeling onder andere een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken kan omvatten. Het hof zal in afwijking van de rechtbank in de hierna volgende overwegingen de term zorgregeling hanteren, waarbij het hof partijen erop wijst dat in plaats daarvan dient te worden gelezen: een verdeling van zorg- en opvoedingstaken.
4.4. De moeder stelt dat haar voorkeur uitgaat naar een zogenaamde co-ouderschapsregeling zodat beide partijen een gelijkwaardig aandeel in de opvoeding van de kinderen zullen hebben. Indien dit niet tot de mogelijkheden behoort, verzoekt zij het hoofdverblijf van de kinderen bij haar te bepalen. Zij voert daartoe aan dat zij niet meer werkt en volledig beschikbaar is voor de kinderen en dat de kinderen ieder een eigen kamer in haar huidige woning hebben, in tegenstelling tot [kind B] die bij de vader thans haar kamer moet delen met een van de kinderen van de nieuwe partner van de vader. Voorts stelt de moeder dat het met [kind B] niet goed gaat op school en dat zij haar schooljaar wellicht zal moeten overdoen. De moeder heeft aangeboden haar op school als leesmoeder te helpen, doch dat wordt haar door de school geweigerd met het argument dat de vader dit verbiedt en de school zich niet wil mengen in het conflict tussen de ouders.
4.5. Uit het raadsrapport komt naar voren dat het naar omstandigheden goed gaat met de kinderen en dat beide ouders gelijkwaardig in staat worden geacht om de rol van opvoeder ten aanzien van de kinderen te vervullen. Ter zitting heeft de Raad geadviseerd geen verandering te brengen in de door de rechtbank vastgestelde hoofdverblijfplaats omdat de kinderen gebaat zijn bij rust en stabiliteit en vaststelling van hun hoofdverblijfplaats bij de moeder geen meerwaarde heeft. De Raad heeft ter terechtzitting naar aanleiding van een vraag van het hof toegelicht dat de bedoelde rust en stabiliteit betrekking heeft op het blijven wonen door de kinderen in de voormalige gezinswoning.
4.6. Het hof overweegt als volgt. Uitgangspunt van de wetgever is dat kinderen over wie de ouders gezamenlijk gezag uitoefenen, na de echtscheiding van hun ouders, recht hebben op een gelijkwaardige opvoeding door beide ouders. In het onderhavige geval doet de bijzondere omstandigheid zich voor dat de ouders naast elkaar wonen, in principe een ideale situatie voor het gelijkelijk verdelen van de zorgregeling. Wijziging van het hoofdverblijf heeft door de woonsituatie van de ouders dan ook nauwelijks verstoring van de rust en stabiliteit van de kinderen tot gevolg. De woonomgeving van de kinderen wijzigt immers niet. Verstoring van de door de Raad bedoelde rust en stabiliteit heeft reeds plaatsgevonden omdat de nieuwe partner van de vader met haar drie kinderen bij de vader is komen wonen, zodat niet alleen de samenstelling van het gezin van de vader ingrijpend is gewijzigd, maar ook de huisvesting. [kind B] deelt inmiddels een slaapkamer met één van de kinderen van de nieuwe partner, terwijl [kind A] nu anders dan voorheen op zolder slaapt. Het hof deelt dan ook niet de door de rechtbank gevolgde visie van de Raad dat het blijven wonen in de voormalige gezinswoning het meest in het belang van de kinderen is.
4.7. Ter terechtzitting is gebleken dat de communicatie tussen de ouders niet optimaal is. De vader stelt dat de kinderen zo vaak ze maar willen naar de moeder toe mogen gaan. De moeder stelt dat dit ver bezijden de waarheid is en dat de vader strak vasthoudt aan de door de rechtbank vastgelegde voorlopige omgangsregeling en dat de kinderen daaronder lijden. Het hof kan niet vaststellen wie van partijen het gelijk aan zijn zijde heeft. Wel staat voor het hof vast dat het met [kind B] niet goed gaat op school en dat de moeder, die dagelijks volledig beschikbaar is, haar van de school niet mag ondersteunen. De vader ontkent weliswaar dat hij dat de school verboden heeft, maar het hof is ook niet gebleken dat de vader de school uitdrukkelijk heeft gevraagd in het belang van [kind B] de moeder de aangeboden hulp te laten geven. Het hof acht dat zorgelijk en niet in het belang van [kind B]. Om die reden zal het hof de beschikking waarvan beroep vernietigen en bepalen dat [kind B] haar hoofdverblijf bij de moeder zal hebben, zodat de moeder aan haar de noodzakelijke extra ondersteuning kan geven.
4.8. Het hof heeft zich afgevraagd of het in het belang van de kinderen is dat ook [kind A] haar hoofdverblijf bij de moeder zal hebben, maar beantwoordt die vraag negatief gelet op het navolgende. Het hof volgt de moeder dat het in het onderhavige geval in het belang van de kinderen is dat de zorgregeling tussen de ouders gedeeld wordt. Daarom zal het hof niet alleen een beslissing nemen over het hoofdverblijf van de kinderen, maar ook over de zorgregeling. Wanneer het hof dat niet zou doen zou de vader immers in een vacuüm belanden omdat hij in hoger beroep ingeval van toewijzing van het verzoek van de moeder, geen zorgregeling heeft verzocht. Het hof zal een zodanige regeling vaststellen dat [kind B] en [kind A] altijd gelijktijdig bij of de vader of de moeder zijn. Om die reden behoeft er geen wijziging te komen in het hoofdverblijf van [kind A].
4.9. Het voorgaande betekent dat de door de rechtbank opgelegde voorlopige omgangsregeling in die zin gewijzigd zal worden dat de kinderen niet meer in de ene week van vrijdagmiddag uit school tot dinsdagochtend naar school en de andere week op maandagmiddag uit school tot dinsdagochtend naar school bij de moeder verblijven, in die zin dat de kinderen:
- van maandagmiddag na school tot woensdagochtend naar school bij de moeder zullen verblijven;
- van woensdagmiddag na school tot vrijdagochtend naar school bij de vader zullen verblijven;
- de ene week van vrijdagmiddag na school tot maandagochtend naar school bij de moeder en de andere week van vrijdagmiddag na school tot maandagochtend naar school bij de vader.
4.10. Dit leidt tot de volgende beslissing.
vernietigt de beschikking waarvan beroep ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van [kind B] en de opgelegde wekelijkse voorlopige verdeling van de zorgregeling en in zoverre opnieuw rechtdoende:
stelt de hoofdverblijfplaats van [kind B] bij de moeder vast;
bepaalt dat de kinderen van maandagmiddag na school tot woensdagochtend naar school bij de moeder zullen verblijven, van woensdagmiddag na school tot vrijdagochtend naar school bij de vader en de ene week vrijdagmiddag na school tot maandagochtend naar school bij de moeder en de andere week van vrijdagmiddag na school tot maandagochtend naar school bij de vader;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor het overige;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.J. Driessen-Poortvliet, M.M.A. Gerritzen-Gunst en D. Kingma in tegenwoordigheid van mr. C.M. van Harten als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2010.