ECLI:NL:GHAMS:2010:BM3056

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.036.918/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslaglegging en vorderingen tussen Italiaanse en Nederlandse partijen in kort geding

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam werd behandeld, gaat het om een hoger beroep in kort geding tussen een Italiaanse vennootschap, aangeduid als [X], en een Nederlandse besloten vennootschap, aangeduid als [Y]. De Italiaanse partij had beslag gelegd op vorderingen van de Nederlandse partij, terwijl de Nederlandse partij op haar beurt ook beslag had gelegd op vorderingen van de Italiaanse partij. De kern van het geschil draait om de vraag of de Italiaanse partij na verrekening nog een vordering heeft op de Nederlandse partij. De voorzieningenrechter in de eerste aanleg oordeelde dat de Italiaanse partij geen vordering meer had na verrekening, en heeft het beslag opgeheven. De Italiaanse partij ging in hoger beroep tegen dit vonnis.

In het hoger beroep heeft de Italiaanse partij drie grieven aangevoerd en verzocht om vernietiging van het bestreden vonnis, met de stelling dat haar vordering groter is dan die van de Nederlandse partij. De Nederlandse partij heeft de grieven bestreden en verzocht om bekrachtiging van het vonnis. Het hof heeft vastgesteld dat de feiten zoals door de voorzieningenrechter zijn vastgesteld, niet in geschil zijn. Het hof heeft vervolgens de juridische vraag beoordeeld of de Italiaanse wettelijke rente of de Nederlandse wettelijke rente van toepassing is op de vordering van de Italiaanse partij.

Het hof concludeert dat het Italiaanse vonnis de Italiaanse wettelijke rente toekent en dat de Italiaanse wettelijke rente lager is dan de Nederlandse wettelijke rente. Het hof oordeelt dat de grieven van de Italiaanse partij falen en bevestigt het oordeel van de voorzieningenrechter. De Italiaanse partij wordt in de kosten van het hoger beroep verwezen, aangezien zij in het ongelijk is gesteld. Het arrest is openbaar uitgesproken op 19 januari 2010.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
EERSTE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
de vennootschap naar Italiaans recht
[X],
gevestigd te Castellamare di Stabia, Italië,
APPELLANTE,
advocaat: mr. R. de Falco te Amsterdam,
t e g e n
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [Y] B.V.,
gevestigd te [plaats],
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. I.J.A. Tax te Rotterdam.
Partijen worden hierna [X] respectievelijk [Y] genoemd.
1. Het verloop van het geding in hoger beroep
[X] is bij exploot van 15 juni 2009 in hoger beroep gekomen van het vonnis in kort geding dat de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam (verder: de voorzieningenrechter) onder zaak- en rolnummer 424687/KG ZA 09-766 tussen partijen heeft gewezen en dat op 22 mei 2009 is uitgesproken, met dagvaarding van [Y] voor dit hof.
[X] heeft bij memorie drie grieven aangevoerd, een productie overgelegd en geconcludeerd dat het hof bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest het bestreden vonnis met uitzondering van punt 7.5 van het dictum zal vernietigen en opnieuw rechtdoende, in conventie de vorderingen van [Y] alsnog zal afwijzen en in reconventie de vorderingen van [X], voor zover door de voorzieningenrechter afgewezen, alsnog zal toewijzen, een en ander met veroordeling van [Y] in de kosten van beide instanties, voor wat betreft de eerste aanleg: in conventie en in reconventie.
Bij memorie van antwoord heeft [Y] de grieven bestreden, producties overgelegd en geconcludeerd dat het hof bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met veroordeling van [X] in de kosten van – naar het hof begrijpt – het hoger beroep.
Ten slotte hebben partijen arrest gevraagd.
2. De feiten
De voorzieningenrechter heeft in de overwegingen 2.1 tot en met 2.7 van het bestreden vonnis een aantal feiten als tussen partijen vaststaand aangemerkt. Omdat deze feiten niet in geschil zijn, zal ook het hof daarvan uitgaan.
3. De beoordeling in hoger beroep
3.1. Bij vonnis van 14 januari 2003 heeft de rechtbank te Torre Annunziata (Italië) [Y] bij verstek veroordeeld tot betaling aan [X] van i) een bedrag van € 283.921,71, vermeerderd met (citaat in Nederlandse vertaling:) “wettelijke rente, te rekenen vanaf 9 april 1998 tot de dag van algehele voldoening”, en ii) een bedrag van € 6.802,= aan proceskosten. Dit vonnis (verder: het Italiaanse vonnis) is op grond van Italiaans procesrecht uitvoerbaar bij voorraad, maar [X] heeft in Nederland nog geen rechterlijk verlof tot tenuitvoerlegging daarvan gevraagd. Bij arrest van 26 april 2006 heeft het hof te Napels (Italië) genoemd vonnis, zakelijk weergegeven, bekrachtigd en [Y] tevens veroordeeld tot betaling aan [X] van een bedrag van € 14.289,= aan proceskosten van het hoger beroep. [Y] is van dat arrest in cassatie gegaan bij de Italiaanse Hoge Raad, die nog geen uitspraak heeft gedaan.
3.2. In verband met haar vordering op grond van het Italiaanse vonnis heeft [X] op 29 april 2003 ten laste van [Y] conservatoir derdenbeslag gelegd onder de ABN AMRO Bank. Deze bank heeft als derdebeslagene verklaard dat € 282.213,58 door dit beslag is getroffen.
3.3. In verband met een gepretendeerde vordering op [X] (waarover een procedure aanhangig was bij de rechtbank Amsterdam) heeft [Y] op 15 juli 2003 ten laste van [X] onder zichzelf conservatoir beslag gelegd op alle vorderingen die [X] op haar heeft.
3.4. Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis van 11 februari 2009 heeft de rechtbank Amsterdam in de onder 3.3 bedoelde zaak [X] veroordeeld tot betaling aan [Y] van i) een bedrag van € 207.257,24, vermeerderd met de wettelijke handelsrente over € 38.117,54 vanaf 1 januari 1995 en over € 169.139,70 vanaf 1 januari 1997, steeds tot de dag der betaling, ii) een bedrag van € 21.892,41 wegens proceskosten. [X] heeft tegen dat vonnis (verder: het Nederlandse vonnis) bij dit hof hoger beroep ingesteld. Naar het hof ambtshalve bekend is, moet in die zaak (bekend onder zaaknummer 200.032.914/01) nog van grieven worden gediend.
3.5. Tegen deze achtergrond heeft [Y] in de eerste aanleg van dit kort geding, in conventie, voor zover thans van belang, opheffing gevraagd van het door [X] op 29 april 2003 gelegde beslag, alsmede een verbod aan [X] (op straffe van de verbeurte van een dwangsom) om op grond van hetzelfde feitencomplex andere beslagen ten laste van [Y] te leggen. Zij legde daaraan, kort samengevat, ten grondslag dat haar vordering (op grond van het Nederlandse vonnis) op [X] groter is dan de vordering van [X] (op grond van de twee genoemde Italiaanse uitspraken) op haar, dat zij de vordering van [X] op haar voorwaardelijk (dat wil zeggen: indien de Italiaanse uitspraken in stand blijven) verrekent met haar vordering op [X], dat [X] na die verrekening geen (restant)vordering op haar heeft en dat daarmee summierlijk van de ondeugdelijkheid van de door [X] gepretendeerde vordering is gebleken.
3.6. [X] heeft ten verwere aangevoerd, wederom kort samengevat, dat haar vordering op [Y] (uit hoofde van de Italiaanse uitspraken) wel degelijk groter is dan die van [Y] op haar (uit hoofde van het Nederlandse vonnis) en dat zij daarom – ook na verrekening door [Y] – (wel) een (restant)vordering op [Y] heeft. Op dezelfde grond vorderde zij in reconventie, onder meer en voor zover thans van belang, opheffing van het door [Y] op 15 juli 2003 gelegde eigenbeslag en een verbod aan [Y] (op straffe van de verbeurte van een dwangsom) om op grond van hetzelfde feitencomplex andere beslagen ten laste van [X] te leggen.
3.7. In het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter voorshands geoordeeld dat [X] na verrekening door [Y] geen (restant)vordering op laatstgenoemde heeft. Om die reden heeft hij in conventie het door [X] op 29 april 2003 gelegde beslag opgeheven en – onder afwijzing van het door [Y] gevraagde verbod – [X] geboden om, ingeval van een volgend verzoek om verlof tot beslaglegging uit hoofde van dezelfde vordering, in het dan in te dienen rekest melding te maken van dit vonnis. Op dezelfde grond heeft hij in reconventie de vorderingen van [X], voor zover in hoger beroep van belang, afgewezen. In conventie verwees de voorzieningenrechter [X] in de proceskosten, in reconventie compenseerde hij die.
3.8. Met haar grieven, die gezamenlijk kunnen worden besproken, komt [X] op tegen deze beslissingen en de gronden waarop zij berusten.
3.9. Anders dan [X] betoogt (memorie van grieven, pagina 4, sub 2, eerste en tweede alinea), laat het Italiaanse vonnis - naar het voorlopig oordeel van het hof - geen enkele ruimte tot twijfel over de vraag of daarin de wettelijke rente naar Italiaans recht (verder: de Italiaanse wettelijke rente) dan wel die naar Nederlands recht (verder: de Nederlandse wettelijke rente) over de door [Y] aan [X] te betalen hoofdsom is toegewezen. Omdat in dat vonnis nergens is overwogen dat (op dit punt of ten aanzien van enig andere kwestie) Nederlands recht wordt toegepast of zelfs maar dat de toepasselijkheid van dat recht door [X] is bepleit, dient er van te worden uitgegaan, mede vanwege tal van verwijzingen op andere punten naar Italiaanse wettelijke bepalingen, dat het Italiaanse vonnis heeft beoogd de Italiaanse wettelijke rente (en niet de Nederlandse wettelijke rente) toe te wijzen. Of die beslissing (juridisch) juist is, is in dit geding niet aan de orde.
3.10. Tussen partijen staat, voorts, vast dat de Italiaanse wettelijke rente lager is dan de Nederlandse wettelijke rente. Ten slotte staat tussen partijen niet ter discussie dat, ook als in het Nederlandse vonnis ten onrechte de in artikel 6:119a van het Burgerlijk Wetboek (BW) bedoelde wettelijke handelsrente is toegewezen in plaats van de in art. 6:119 BW bedoelde wettelijke rente (zoals de voorzieningenrechter in de overwegingen 5.9 en 5.10 van het bestreden vonnis ten gunste van [X] heeft geoordeeld), [X] alleen dan een (restant)vordering op [Y] heeft, indien ervan moet worden uitgegaan dat [Y] over het bij het Italiaanse vonnis toegewezen bedrag van € 283.921,71 de Nederlandse wettelijke rente moet vergoeden. In dit verband merkt het hof op dat [X] niet heeft aangevoerd dat de voorzieningenrechter, gegeven zijn oordeel dat bij het Italiaanse vonnis de Italiaanse wettelijke rente is toegewezen, in de overwegingen 5.8 en 5.11 van onjuiste rentebedragen is uitgegaan.
3.11. Uit het voorgaande een en ander volgt dat de grieven falen en dat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd. Al wat partijen verder hebben aangevoerd kan onbesproken blijven.
3.12. Het bewijsaanbod van [X] wordt verworpen, reeds omdat voor bewijslevering in dit kort geding geen plaats is.
3.13. [X] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van het hoger beroep worden verwezen.
4. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
verwijst [X] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [Y] gevallen en tot op heden begroot op € 313,= wegens verschotten en € 894,= wegens salaris van de advocaat;
verklaart dit arrest ten aanzien van deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.M. Smit, J. Wortel en A.M. Hol, en is in het openbaar uitgesproken op 19 januari 2010 door de rolraadsheer.