ECLI:NL:GHAMS:2010:BL9386

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
R655-09
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding na vrijspraak van drievoudige moord door erven van wijlen verzoeker

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 26 maart 2010 uitspraak gedaan op een verzoekschrift ingediend door de erven van wijlen verzoeker, die eerder was vrijgesproken van drievoudige moord. De erven vroegen om een schadevergoeding van in totaal € 1.000.000,- voor immateriële schade en een pro memorie-post voor materiële schade, als gevolg van de voorlopige hechtenis van de verzoeker. Het hof heeft het verzoek in behandeling genomen en op 5 februari 2010 de advocaat-generaal, de erven en hun advocaat gehoord tijdens een openbare zitting in raadkamer.

Het hof heeft vastgesteld dat de verzoeker op 15 juni 2007 was vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, maar dat het verzoek om schadevergoeding pas op 19 december 2008 was ingediend, na het intrekken van het cassatieberoep door het openbaar ministerie. Het hof heeft de ontvankelijkheid van het verzoek beoordeeld en geconcludeerd dat de erven niet-ontvankelijk zijn in hun verzoek tot vergoeding van immateriële schade, omdat artikel 89, zesde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) bepaalt dat een verzoek om schadevergoeding door de gewezen verdachte kan worden gedaan, maar dat de vergoeding voor immateriële schade niet kan worden toegekend aan de erfgenamen.

De beslissing van het hof houdt in dat het verzoek tot vergoeding van € 1.000.000,- aan immateriële schade wordt afgewezen en dat het verzoek voor het overige ook wordt afgewezen. Het hof heeft daarbij opgemerkt dat het verzoek voor materiële schade onvoldoende onderbouwd was. Deze beschikking is gegeven door de zevende meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, en is uitgesproken in openbare zitting.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Rekestnummer: R 655-09
Parketnummer: 23-002328-05
BESCHIKKING
op het verzoekschrift krachtens artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[erfgenaam 1],
geboren te[geboorteplaats] op [1988],
wonende op het adres[[...]],
en
[erfgenaam 2],
geboren te [geboorteplaats] op [1991],
wonende op het adres [[...]],
vertegenwoordigd door zijn moeder [naam],
en
[erfgenaam 3],
geboren te [geboorteplaats] op [1995],
wonende op het adres [[...]],
vertegenwoordigd door zijn moeder [naam],
de erven van:
[verzoeker],
geboren te [geboorteplaats] op [1961],
overleden te [plaats] op 12 februari 2008,
hierna te noemen: de erven
bijgestaan door hun advocaat mr. A.A.T.X. Vonken,
Stationsstraat 18, 6221 BP Maastricht.
1. Inhoud van het verzoek
Het verzoekschrift strekt tot het verkrijgen van een vergoeding ten laste van de Staat ter zake van schade die de verzoeker stelt te hebben geleden tengevolge van ondergane voorlopige hechtenis ten bedrage van totaal euro 1.000.000,- aan immateriele schade en een 'pro memorie'-post aan materiele schade.
2. Procesverloop
Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak onder voormeld parketnummer en heeft op 5 februari 2010 de advocaat-generaal, de erven en hun advocaat ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het verzoek
Wijlen [verzoeker] is bij arrest van 15 juni 2007 door het gerechtshof te Amsterdam vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde - kort gezegd - medeplegen van drie moorden en van het onder 2 tenlastegelegde - kort gezegd - medeplegen van opzettelijke vrijheidsberoving van een of meer personen.
Tegen dat arrest heeft het openbaar ministerie beroep in cassatie ingesteld.
Het openbaar ministerie heeft het beroep in cassatie op 20 oktober 2008 ingetrokken, waardoor toen het arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 15 juni 2007 onherroepelijk is geworden.
Het door de erven ingediende verzoekschrift is op 19 december 2008 - en derhalve tijdig - ingekomen bij de griffie van het gerechtshof Amsterdam.
Een eerder door de erven op 7 mei 2008 ingediend soortgelijk verzoekschrift was ontijdig, want prematuur.
4. Beoordeling van het verzoek
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd dat de erven niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in het verzoek ter zake de immateriele schade, overeenkomstig het bij schrijven van 14 januari 2010 ingenomen standpunt, inhoudende dat artikel 89, zesde lid, Sv toewijzing van het verzochte nadrukkelijk uitsluit en dat voor het overige het verzoek moet worden afgewezen.
De advocaat van de erven heeft in raadkamer gepersisteerd bij het door hem ingediende verzoek. In het verzoek en voorts in raadkamer heeft hij aan de hand van de door hem overgelegde pleitnotities - zakelijk weergegeven - nog het volgende betoogd.
De schadevergoeding die wordt gevraagd ziet in concreto op het nadeel dat niet in vermogensschade bestaat.
Wijlen[verzoeker] heeft bij leven nadrukkelijk en meermalen aangegeven een verzoek om schadevergoeding krachtens artikel 89 Sv, daaronder ook begrepen immateriele schade, te willen indienen. Wijlen [verzoeker] heeft nog bij leven een notariele akte laten opmaken, waarin hij heeft aangegeven dat indien hij niet meer in staat zou zijn een dergelijk verzoek in te dienen hij wenste dat dit door zijn erven zou worden gedaan. Nadrukkelijk wordt in dit verband gewezen op het vermelde in boek 6, artikel 106, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek in samenhang met het arrest van de Hoge Raad van 3 februari 2006 (LJN: AU5684). Onder deze omstandigheden kan het wijlen [verzoeker], die op 15 juni 2007 is vrijgesproken van de in de strafzaak tegen hem ingebrachte beschuldigingen, niet worden tegengeworpen dat het openbaar ministerie - tegen beter weten in - beroep in cassatie heeft ingesteld, waardoor het heeft verhinderd dat wijlen [verzoeker] het betreffende verzoek bij leven heeft kunnen indienen.
Het druist in tegen de normen van een behoorlijke procesorde en van het Wetboek van Strafvordering en Strafrecht, dat het overlijden van wijlen [verzoeker] redengevend zou kunnen zijn om het verzoek om immateriele schadevergoeding af te wijzen respectievelijk de erven daarin niet-ontvankelijk te verklaren.
Voor het geval het hof van oordeel is dat de gedane mededelingen door wijlen [verzoeker] met betrekking tot de aanspraak op immateriele schadevergoeding onvoldoende zijn aangetoond, wordt aangeboden daarvan bewijs te leveren.
Het hof overweegt in dit verband als volgt.
Artikel 89, eerste lid, Sv vormt de wettelijke grondslag voor het toekennen van een schadevergoeding. Deze bepaling luidt, voor zover in dit verband van belang:
"Indien de zaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel kan de rechter, op verzoek van de gewezen verdachte, hem een vergoeding ten laste van de Staat toekennen voor de schade die hij tengevolge van ondergane verzekering of voorlopige hechtenis heeft geleden."
Artikel 89, zesde lid, Sv houdt in: "Een verzoek om vergoeding van de door de gewezen verdachte geleden schade kan ook door zijn erfgenamen worden gedaan en de vergoeding kan ook aan hen worden toegekend. Bij deze toekenning blijft een vergoeding van het door de gewezen verdachte geleden nadeel dat niet in vermogensschade bestaat achterwege. Indien de gewezen verdachte na het indienen van zijn verzoek of na instelling van hoger beroep is overleden, geschiedt de toekenning ten behoeve van zijn erfgenamen."
Vaststaat dat de strafzaak tegen [verzoeker] pas is geeindigd op 20 oktober 2008 toen het openbaar ministerie het beroep in cassatie heeft ingetrokken, wat er ook zij van de gang van zaken rondom het instellen en intrekken van dat cassatieberoep. [verzoeker] is op 12 februari 2008, en dus voor het indienen van het onderhavige verzoek om schadevergoeding, overleden.
Gelet op het bepaalde in artikel 89, zesde lid, Sv blijft toekenning van de verzochte immateriele schade reeds daarom achterwege. Hetgeen de advocaat op dit punt naar voren heeft gebracht maakt dat niet anders.
Gelet op het hiervoor overwogene komt het hof aan het door de advocaat gedane bewijsaanbod, verder niet toe.
Voor zover het verzoek betrekking heeft op materiele schade is het verzoek onvoldoende onderbouwd en zal het daarom worden afgewezen.
5. Beslissing
Het hof:
Verklaart verzoekers niet-ontvankelijk in het verzoek tot vergoeding van euro 1.000.000,- aan immateriele schade.
Wijst het verzoek voor het overige af.
Deze beschikking is gegeven door de zevende meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. N. van Wijnen-Vergeer, L.A.J. Dun en F.M.D. Aardema, in tegenwoordigheid van J. Mulder als griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 26 maart 2010.
Mr. Aardema is buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen.