parketnummer: 23-005150-09
datum uitspraak: 11 maart 2010
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Haarlem van 6 oktober 2009 in de strafzaak onder parketnummer 15-801068-09 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973,
[adres] [woonplaats], thans gedetineerd in [penitentiaire inrichting].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 22 september 2009 en op de terechtzitting in hoger beroep van 10 maart 2010.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 27 juli 2009 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest het hof deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting bepleit dat de verdachte geen opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op de invoer van cocaïne zodat de verdachte hoogstens voor, zoals de raadsman dit uitdrukte, de ‘culpoze variant’ van het delict -invoer van verdovende middelen- veroordeeld kan worden. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte de cocaïne bevattende knollen heeft meegenomen voor [betrokkene], met wie de verdachte een liefdesrelatie had, zodat de verdachte geen reden had om achterdochtig te zijn bij het meenemen van de knollen. Overigens heeft de verdachte (één van de) knollen in zijn handen gehad, maar daaraan niets bijzonders waargenomen.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad nu de verdachte verantwoordelijk was voor zijn bagage en hij niet heeft voldaan aan zijn onderzoeksplicht. De verdachte heeft klakkeloos knollen meegenomen voor een ander zonder nadere vragen stellen, waarmee de verdachte zichzelf heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de knollen verdovende middelen bevatten, aldus de advocaat-generaal.
Voorts heeft de advocaat-generaal aangevoerd dat de wisselende en tegenstrijdige verklaringen van de verdachte bij het vooronderzoek het verhaal van de verdachte ongeloofwaardig maken.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Anders dan de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat het voorwaardelijk opzet, inhoudende dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het om drugs ging, niet kan worden bewezen verklaard.
Te dien aanzien overweegt het hof het volgende.
Uit de verklaringen van verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep, volgt dat hij in abstracto op de hoogte was van een mogelijk drugsrisico door de knollen voor [betrokkene] mee te nemen. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat vanuit Suriname op allerlei manieren drugs worden vervoerd naar Nederland. Daarnaast wil het hof wel aannemen, zoals door het openbaar ministerie is aangevoerd, dat op de luchthaven Zanderij borden staan, die waarschuwen voor 100% controles op Schiphol en borden waarbij wordt afgeraden ‘voor anderen’ zaken mee te nemen.
Het hof overweegt echter -anders dan de advocaat-generaal- dat het handelen met het besef van een aanmerkelijk drugsrisico nog geen aanvaarding van de aanmerkelijke kans daarop impliceert. Het aanvaarden van de aanmerkelijke kans kan worden bewezen indien de verdachte onder suspecte omstandigheden geen onderzoek heeft gedaan naar de inhoud van de meegegeven voorwerpen. Dergelijk onderzoek bestaat in zo’n geval uit het nemen van voor de hand liggende maatregelen. Door dergelijk onderzoek, voor het verrichten waarvan (gelet op de omstandigheden van het geval) alle aanleiding kan bestaan, achterwege te laten, wordt er blijk van gegeven dat men het drugsrisico aanvaardt.
De vraag dient derhalve te worden beantwoord of in casu sprake is geweest van suspecte omstandigheden die de verdachte tot bijzondere actie had moeten bewegen.
Het hof komt niet tot een bevestigende beantwoording van die vraag.
In de onderhavige zaak kan niet gezegd worden dat van suspecte omstandigheden sprake was.
Verdachte heeft immers verklaard dat:
a) hij de knollen heeft gekregen van zijn geliefde in Suriname;
b) hij van de knollen er ten minste één in zijn hand heeft gehad maar dat hij niets ongebruikelijks geeft gezien en hem niets bijzonders was opgevallen;
c) hem is gevraagd de knollen mee te nemen voor een hen beiden bekende in Nederland; en
d) hij geen vergoeding voor zijn activiteiten kreeg.
Gelet op de verklaringen van de verdachte en bij gebreke van informatie die anders luidt, moet het ervoor worden gehouden dat voor de verdachte geen aanleiding was door te vragen waarom juist hij deze knollen moest vervoeren naar een beider bekende. Daarbij merkt het hof op dat de algemene ervaringsregels leren dat het helemaal niet ongebruikelijk is dat vanuit Suriname ook groente en fruit worden meegenomen naar Nederland.
Verdachte heeft dus niet kennelijk bewust zeer voor de hand liggende maatregelen achterwege gelaten en het hem bekende drugsrisico aldus voor lief genomen, nu daarvoor geen aanleiding bestond.
Ten aanzien van de tegenstrijdigheden in het verklaringen van de verdachte overweegt het hof dat de wisselende verklaringen kunnen zijn voortgekomen uit angst en desoriëntatie vlak na een confrontatie met de politie en aanhouding en niet noodzakelijkerwijs behoeven te duiden op wetenschap, ook niet in voorwaardelijke zin, met betrekking tot de smokkel van cocaïne.
De conclusie is dat de verdachte van het opzettelijk – ook in voorwaardelijke zin - binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid cocaïne moet worden vrijgesproken.
Het hof kan slechts vaststellen dat in de bagage van de verdachte een hoeveelheid cocaïne bij binnenkomst in Nederland is aangetroffen. Ter zake van deze overtreding heeft de verdachte verwijtbaar gehandeld en is hij strafbaar, nu niet is gesteld door de verdediging, noch is gebleken dat verdachte alle maatregelen heeft genomen die in redelijkheid van hem konden worden gevergd om wetsnaleving te verzekeren.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 27 juli 2009 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
De rechtbank Haarlem heeft de verdachte voor het ten laste gelegde opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid cocaïne veroordeeld tot 30 maanden gevangenisstraf met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. Voorts heeft de rechtbank de in beslag genomen goederen nr. 2, 4 en 5 verbeurd verklaard en ten aanzien van nr. 3 de teruggave aan de verdachte gelast.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot 30 maanden gevangenisstraf met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de in beslag genomen goederen nr. 2, 4 en 5 verbeurd verklaard zullen worden en dat nr. 3 wordt terug gegeven aan de verdachte.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft op verzoek van zijn vriend -die hij al enige tijd kende en met wie hij een liefdesrelatie had- voor een kennis van hen beiden, knollen meegenomen, waarin -naar op Schiphol bleek- cocaïne was verborgen. De verdachte heeft verklaard dat hij daar geen vergoeding voor kreeg en ook geen cocaïne heeft willen invoeren. Het hof zal de verdachte veroordelen ter zake van de zogenaamde ‘overtredingsvariant’, zoals bepaald in artikel 10, eerste lid aanhef en onder a, van de Opiumwet.
De aangetroffen hoeveelheid cocaïne brengt met zich dat niet met een andere sanctie kan worden volstaan dan met een vrijheidsbenemende sanctie.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 4 februari 2010 is de verdachte niet eerder strafrechtelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
De hierna als zodanig te melden in beslag genomen voorwerpen, die aan de verdachte toebehoren, dienen te worden verbeurdverklaard en zijn daarvoor vatbaar aangezien het bewezen verklaarde met behulp van die voorwerpen is begaan of voorbereid.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 33 en 33a van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezen verklaarde omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot hechtenis voor de duur van 6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde hechtenis in mindering wordt gebracht.
Verklaart verbeurd de in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 1 telefoontoestel, zwart, Nokia
- 1 Instapkaart, KLM, pbm-ams 26/07/09 stoelnr 08f
- 1 claimtag, KL622687.
Gelast de teruggave aan verdachte van het in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1 telefoontoestel, zwart, Samsung.
Gelast de onmiddellijke opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de vierde meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.M. Brilman, mr. R.C.P. Haentjens en mr. M. Jurgens, in tegenwoordigheid van mr. D. Hwang, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 11 maart 2010.