ECLI:NL:GHAMS:2010:BL6918

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
23-005478-08
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake Opiumwet en bewijslevering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Haarlem, waarbij de verdachte is veroordeeld voor het voorbereiden en bevorderen van de handel in cocaïne. De verdachte is beschuldigd van opzettelijke handelingen in strijd met de Opiumwet, gepleegd in Amsterdam tussen oktober en december 2007. Het hof behandelt de tenlastelegging, die drie cumulatieve verwijten bevat, en onderzoekt de betrouwbaarheid van de CIE-informatie die als basis voor de verdenking dient. De verdediging stelt dat de dagvaarding niet voldoet aan de wettelijke eisen en dat de CIE-informatie onvoldoende is om een verdenking te rechtvaardigen. Het hof oordeelt dat de dagvaarding voldoende duidelijk is en dat de CIE-informatie toereikend is voor het aannemen van een redelijk vermoeden van schuld. Het hof verwerpt de verweren van de verdediging en komt tot de conclusie dat de verdachte betrokken is geweest bij de voorbereidingen voor de handel in cocaïne. De verdachte wordt uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Het hof verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep en spreekt de verdachte vrij van enkele onderdelen van de tenlastelegging, maar bevestigt de veroordeling voor het meer subsidiair ten laste gelegde.

Uitspraak

parketnummer: 23-005478-08
datum uitspraak: 22 februari 2010
TEGENSPRAAK
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Haarlem van 3 oktober 2008 in de strafzaak onder parketnummer 15-840121-07 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1974],
adres: [adres]
Geldigheid van de dagvaarding
De raadsvrouw heeft gesteld dat de dagvaarding niet voldoet aan artikel 261, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) en heeft aangevoerd dat de dagvaarding partieel nietig dient te worden verklaard omdat de subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde feiten onvoldoende feitelijk zijn omschreven.
Het hof is van oordeel dat de op de dagvaarding subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde feiten een voldoende opgave van de verweten gedragingen, tijdstippen en plaatsen inhouden, zowel op zichzelf beschouwd als bezien tegen de achtergrond van de stukken in het dossier. Daarbij komt, dat bij gelegenheid van de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep niet is gebleken dat de verdachte de inhoud van hetgeen hem ten laste is gelegd niet heeft begrepen. Het hof verwerpt mitsdien het verweer van de raadsvrouw.
De omvang van het hoger beroep
Het door de officier van justitie ingestelde hoger beroep is blijkens de daarvan opgemaakte akte op 20 januari 2010 door de advocaat-generaal op de voet van artikel 453, tweede lid, Sv alsnog ingetrokken. Weliswaar is deze intrekking tardief, immers geschied nadat het hof een aanvang heeft gemaakt met de behandeling van het beroep, doch nu ten gronde door het hof geen onderzoek is gedaan en op ondubbelzinnige wijze kenbaar is gemaakt dat het openbaar ministerie wenst te berusten in de beslissingen in het vonnis waarvan beroep, zal het hof de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep.
De door de officier van justitie aan de verdachte verweten gedragingen zijn omschreven in een tenlastelegging waarin (meer) subsidiaire onderdelen zijn opgenomen.
Het primaire onderdeel van die tenlastelegging verstaat het hof aldus, dat daarin drie (impliciet) cumulatief gevoegde verwijten zijn vervat, achtereenvolgens en samengevat:
a. opzettelijke handelingen als bedoeld in artikel 2, onder B, van de Opiumwet, verricht te Amsterdam op of omstreeks 12/13 november 2007 (zaakdossier B01),
b. dezelfde handelingen, eveneens verricht te Amsterdam, op of omstreeks 10/11 december 2007 (zaakdossier B02), en
c. dezelfde handelingen, eveneens verricht te Amsterdam, in of omstreeks de periode van 12 oktober 2007 tot en met 21 december 2007.
De rechtbank heeft de verdachte in het vonnis waarvan beroep vrijgesproken van het hiervoor onder a. en b. weergegeven onderdeel en is ten aanzien van het onderdeel onder c. tot enige bewezenverklaring gekomen.
Het door het hof te verrichten onderzoek is, wat het primaire onderdeel van de tenlastelegging betreft, derhalve uitsluitend gericht op de aan de verdachte verweten gedragingen als hiervoor weergegeven onder c.
De redactie van de gehele tenlastelegging van het feit in aanmerking genomen en gelet op de daarop door de officier van justitie bij gelegenheid van het requisitoir gegeven toelichting, begrijpt het hof het primaire gedeelte van de tenlastelegging. aldus, dat de verdenking onder c. slechts ziet op handelingen, verricht in of omstreeks de periode van 12 oktober 2007 tot en met 21 december 2007, voor zover deze niet zijn omschreven onder a. en b. Voorts begrijpt het hof de (meer) subsidiaire onderdelen van de tenlastelegging aldus, dat de in die (meer) subsidiaire onderdelen omschreven gedragingen in het tenlastegelegde tijdvak van 12 oktober 2007 tot en met 21 december 2007 aan de rechter ter beoordeling worden voorgelegd, slechts indien en voor zover ten aanzien van het hiervoor onder c. omschreven onderdeel geen veroordeling volgt.
Het hof constateert dat het beroep van de verdachte blijkens de daarvan op 16 oktober 2008 opgemaakte akte door hem onbeperkt is ingesteld. Nu de verdachte in het vonnis waarvan beroep is vrijgesproken van feiten die door het hof als zijnde cumulatief ten laste gelegd zijn aangemerkt - hiervoor weergegeven onder a. en b. - , staat hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, Sv. aan dat beroep in de weg, zodat de verdachte in zoverre in het ingestelde beroep niet kan worden ontvangen. De verdachte zal in zoverre in het door hem ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk worden verklaard.
Aan het voorgaande doet niet af dat het hof - indien die situatie zich voordoet - de delictperiode als genoemd primair onder c. integraal bij zijn beschouwing zal hebben te betrekken, derhalve met inbegrip van de data die zijn vermeld in het primaire deel van de tenlastelegging onder a. en b.
Immers, het enkele gegeven dat de primair onder a. en b. aan de verdachte verweten handelingen in hoger beroep niet (meer) voorliggen, brengt niet mee dat daardoor ook, (meer) subsidiair verweten andere handelingen geen onderdeel meer van het hoger beroep uitmaken, op de enkele grond dat die laatstbedoelde handelingen op of omstreeks dezelfde data als vermeld in dat primaire onderdeel zijn verricht, dan wel het onderzoek daarnaar is verantwoord in een zaakdossier dat als vindplaats is vermeld in dat primaire onderdeel van de tenlastelegging.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 17 en 19 september 2008 en op de terechtzittingen in hoger beroep van 12 augustus 2009, 12 en 16 oktober 2009 en 1, 2 en 8 februari 2010.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, overeenkomstig de op de terechtzitting in eerste aanleg op 17 september 2008 op vordering van de officier van justitie toegestane nadere omschrijving van de tenlastelegging, dat:
Primair:
hij
- op of omstreeks 12/13 november 2007 te Amsterdam (zaakdossier B01) en/of
- op of omstreeks 10/11 december 2007 te Amsterdam (zaakdossier B02),
(telkens) tezamen en in vereniging meteen ander of anderen, althans alleen,
(telkens) opzettelijk heeft afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
(telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine, in elk geval
(telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
en/of
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 12 oktober 2007 tot en met 21 december 2007 te Amsterdam (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd, (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine, in elk geval (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Subsidiair:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 12 oktober 2007 tot en met 21 december 2007 te Amsterdam en/of Almere, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, (telkens) ter uitvoering van het door verdachte en/of diens mededader(s) (telkens) voorgenomen misdrijf om opzettelijk te bereiden en/of te bewerken en/of te verwerken en/of te verkopen en/of af te leveren en/of te verstrekken en/of te vervoeren een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, (telkens) opzettelijk
- (meermalen) (onderling) telefonisch en/of door middel van het versturen/ontvangen van (een) SMSbericht(en) contact hebben/heeft gehad en/of
- (meermalen) afspraken hebben/heeft gemaakt en/of
- (meermalen) ontmoetingen en/of besprekingen hebben/heeft gehad en/of
- (meermalen) (waaronder op 12 november 2007 en/of 10 december 2007 en/of 11 december 2007) de loods aan de [adres loods] hebben/heeft bezocht (zijnde de stash (opbergplaats) van de verdovende middelen) en/of
- (meermalen) cocaine in plastic gesealde pakketten hebben/heeft verpakt en/of
- (meermalen) contacten hebben/heeft gelegd en/of (vervolgens) onderhouden met (potentiele) afnemers van verdovende middelen en/of
- op 12 november 2007 een attachekoffer hebben/heeft ontvangen (van een (potentiele) afnemer van verdovende middelen), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Meer subsidiair:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 12 oktober 2007 tot en met 21 december 2007 te Amsterdam en/of Almere, in elk geval in Nederland,
(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het (telkens) opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen/buiten het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine, in elk geval (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I (telkens) voor te bereiden en/of te bevorderen,
- (telkens) een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
- (telkens) heeft getracht zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) te verschaffen en/of
- (telkens) voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad waarvan hij en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en),
immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s),
- (meermalen) onderling telefonisch contact gehad en/of door middel van het versturen/ontvangen van (een) SMSbericht(en) contact gehad en/of
- (meermalen) afspraken gemaakt en/of
- (meermalen) ontmoetingen en/of besprekingen gehad en/of
- (meermalen, waaronder op 12 november 2007 en/of 10 december 2007 en/of 11 december 2007) de loods aan de [adres loods] bezocht (zijnde de stash (opbergplaats) van de verdovende middelen) en/of
- (meermalen) cocaine in plastic gesealde pakketten verpakt en/of
- (meermalen) contacten gelegd en/of (vervolgens) onderhouden met (potentiele) afnemers van verdovende middelen en/of
- op 12 november 2007 een attachekoffer ontvangen (van een (potentiele) afnemer van verdovende middelen).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest het hof deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, kan niet in stand blijven, omdat het hof, onder meer ten aanzien van het bewijs, tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair onder c. en subsidiair is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. Weliswaar is voor het hof buiten twijfel dat de contacten tussen de verdachte en zijn mededaders betrekking hadden op cocaine, om redenen zoals hierna zal worden uiteengezet, het hof is van oordeel dat het daadwerkelijke afleveren of vervoeren van de cocaine op de in de tenlastelegging genoemde data niet is vast te stellen - en evenmin een begin van uitvoering daarvan - zodat de verdachte van die onderdelen van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.
Door de verdediging gevoerde verweren
Ten aanzien van de start van het onderzoek, de CIE-informatie
De raadsvrouw van de verdachte heeft gesteld dat er onvoldoende informatie voorhanden was om een verdenking te doen ontstaan tegen de verdachte zodat alle bijzondere opsporingsbevoegdheden onrechtmatig tegen de verdachte zijn ingezet en de resultaten daarvan op grond van artikel 359a Sv dienen te worden uitgesloten van het bewijs.
De raadsvrouw heeft hiertoe - zakelijk weergegeven - aangevoerd:
1. er kon geen oordeel worden gegeven omtrent de betrouwbaarheid van de CIE-informatie in het proces-verbaal van 27 juli 2007;
2. de CIE-informatie is niet nader onderzocht, en voor zover dat wel is gedaan heeft het niets opgeleverd;
3. de CIE-informatie was onvoldoende concreet en specifiek om op grond daarvan een redelijk vermoeden van schuld te kunnen baseren;
4. er was geen sprake van een acute dreiging die direct optreden noodzakelijk maakte.
Het hof overweegt naar aanleiding van het verweer het volgende.
Het hof stelt voorop dat de sancties, genoemd in artikel 359a Sv, uitsluitend van toepassing kunnen zijn op onherstelbare vormverzuimen, begaan binnen het verband van het voorbereidend onderzoek tegen de verdachte ter zake de aan hem ten laste gelegde feiten waarover het hof in dezen heeft te oordelen.
Op grond van de inhoud van achtereenvolgens de door de advocaat-generaal ter terechtzitting op 1 februari 2010 overgelegde brief van het College van procureurs-generaal, inhoudende het standpunt CIE-aangelegenheden van 19 juni 2002, en de verklaring die door [getuige] - plaatsvervangend bureauchef van de CIE te Amsterdam - als getuige ter terechtzitting in hoger beroep is afgelegd, stelt het hof vast dat de CIE in de regel een onderzoek doet en ook in het onderhavige geval heeft gedaan naar de betrouwbaarheid van de CIE-informant, als ook naar de juistheid van de door die informant verstrekte informatie.
Het in het proces-verbaal van CIE-informatie gemaakte voorbehoud dat geen oordeel over de betrouwbaarheid van de informatie is gegeven, brengt niet mee dat de informatie om die reden onbetrouwbaar zou zijn. Voorts heeft [getuige] uiteengezet dat de CIE nader onderzoek heeft gedaan naar de identiteit van de verdachte, waarin dat onderzoek heeft bestaan en voorts, welke resultaten dat heeft opgeleverd. Het hof acht de in het CIE proces-verbaal opgenomen informatie dat ene " [voornaam verdachte]" zich zou bezig houden met de handel in cocaine, bezien in samenhang met het proces-verbaal van de CIE waarin is vermeld dat aan de informant een foto van de verdachte is getoond en dat deze informant heeft bevestigd dat dit de bedoelde [voornaam verdachte] is, toereikend voor het ten aanzien van de verdachte aannemen van het bestaan van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit als bedoeld in de Opiumwet, en aldus toereikend voor de start van het onderzoek, de inzet van opsporingsbevoegdheden daaronder begrepen. Het hof is op grond van het voorgaande van oordeel dat door het handelen van de CIE en de politie geen wettelijke bepaling noch een rechtsregel is geschonden, zodat van enig vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv geen sprake is. Het hof verwerpt mitsdien het verweer van de raadsvrouw.
Dossieropbouw
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep haar klachten geuit over de dossiervorming en in het bijzonder over de naar haar mening tendentieuze inhoud van de zogenoemde loopverbalen. Het hof overweegt, te minder nu deze loopverbalen niet voor het bewijs worden gebezigd, dat een rechterlijk oordeel daaromtrent niet behoeft te worden gegeven, gelet op hetgeen ter zake door de verdediging naar voren is gebracht. Immers, een duidelijke, beargumenteerde en ondubbelzinnige conclusie is aan die stelling niet verbonden.
Bewezen verklaarde
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Hij op tijdstippen in de periode van 12 oktober 2007 tot en met 21 december 2007 te Amsterdam en elders in Nederland, telkens tezamen en in vereniging met een ander of anderen telkens om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bewerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en binnen/buiten het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine, telkens voor te bereiden en te bevorderen,
- telkens heeft getracht zich en anderen gelegenheid en middelen en inlichtingen tot het plegen van die feiten te verschaffen en
- telkens voorwerpen en stoffen voorhanden heeft gehad waarvan hij en/of zijn mededaders wist(en) of ernstige redenen had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van die feiten,
immers hebben verdachte en verdachtes mededader(s), meermalen
- onderling door middel van het versturen/ontvangen van (een) SMSbericht(en) contact gehad en/of
- afspraken gemaakt en/of
- ontmoetingen en/of besprekingen gehad en/of
- op 12 november 2007 en 11 december 2007 de loods aan de [adres loods] bezocht en/of
- cocaine in plastic gesealde pakketten verpakt en/of
- contacten gelegd en/of onderhouden met (potentiele) afnemers van verdovende middelen;
Hetgeen meer subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Bewijsoverwegingen
De identiteit van een persoon, aangeduid met '[bijnaam verdachte]'
Door de verdediging is aangevoerd dat de in de stukken voorkomende persoon, bijgenaamd
" [bijnaam verdachte]" niet de verdachte is. Voorts is door de verdediging aangevoerd dat het telefoonnummer [telefoonnummer] niet bij de verdachte in gebruik was.
Het hof stelt vast dat in een onder een medeverdachte in beslag genomen telefoon ontvangen en opgeslagen sms-berichten zijn aangetroffen die zijn verzonden met een telefoon, waarvan het nummer in de telefoon van die medeverdachte is opgeslagen onder vermelding van de naam
"[bijnaam verdachte]". Het hof gaat er - nu aanwijzingen die dwingen tot een andere opvatting ontbreken - van uit dat die medeverdachte de gebruiker van dat toestel waarmee die berichten zijn verzonden in zijn toestel voordien heeft geregistreerd onder de (bij)naam " [bijnaam verdachte]."
Deze '[bijnaam verdachte]' heeft op 4 december 2007 te 16:02:28 uur een sms-bericht verzonden met de tekst "Ben nu met de kleine meid bij zwemles in [woonplaats verdachte]". Volgens het proces-verbaal van bevindingen van 10 juli 2008, blijkt uit historische printgegevens van het telefoonnummer [telefoonnummer] dat de gebruiker van dat telefoonnummer op 4 december 2007 tussen 16:02 en 16:42 uur gebruik heeft gemaakt van een mastlocatie gelegen in de buurt van het zwembad [naam zwembad] in [woonplaats verdachte]. Uit het proces-verbaal van bevindingen van 22 april 2008 blijkt dat is onderzocht of de dochter van de verdachte zwemles volgt in het zwembad [naam zwembad] te [woonplaats verdachte]. Dit onderzoek heeft erin geresulteerd dat is komen vast te staan dat de dochter van de verdachte zwemlessen volgt in [naam zwembad] en zo ook op 4 december 2007 het zwembad heeft bezocht.
Voorts is in hoger beroep een proces-verbaal van bevindingen van 4 februari 2010 aan het dossier toegevoegd, waaruit de relevante peilbakengegevens van 4 december 2007 blijken. Uit dit proces-verbaal, in samenhang met een ter terechtzitting getoonde plattegrond, blijkt dat de auto van de verdachte zich op en rond de hiervoor genoemde tijdstippen op een locatie in de directe nabijheid van zwembad [naam zwembad] heeft bevonden.
Gelet op het voorgaande en in aanmerking genomen dat verdachtes gezicht volgens zijn ter terechtzitting in hoger beroep verklaarde mening wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van sproeten, is naar het oordeel van het hof genoegzaam komen vast te staan dat het toestel met het nummer [telefoonnummer] op 4 december 2007 te 16:02:28 bij de verdachte in gebruik was en dat het de verdachte is geweest die op dat tijdstip een sms-bericht naar het onder de medeverdachte in beslag genomen toestel heeft verzonden, welk bericht in dat toestel is ontvangen en opgeslagen onder de naam " [bijnaam verdachte]."
Op grond van het voorgaande stelt het hof vast dat de verdachte heeft deelgenomen aan het sms-verkeer waarin in versluierend taalgebruik informatie is verzonden over cocaine.
Cocaine en het medeplegen
Het hof stelt vast dat op 21 december 2007 in een loods aan de [adres loods] een hoeveelheid van 23 kilogram cocaine is aangetroffen. De cocaine was verpakt in gesealde hoeveelheden, welke waren bedrukt met logo's. Vast is komen te staan dat medeverdachte [medeverdachte1] de (mede)eigenaar van het in de loods gevestigde bedrijf "[naam bedrijf]" is en aan de medeverdachte [medeverdachte2] met het oog op diens gebruik van de loods een sleutel van de loods heeft verstrekt.
Uit het proces-verbaal van observeren van 15 november 2007 is gebleken dat [medeverdachte2] de loods heeft bezocht op 12 november 2007. Daarnaast is uit peilbakengegevens gebleken dat de auto's van de medeverdachten [medeverdachte2] en [medeverdachte3] zich op 11 december 2007 gedurende hetzelfde tijdsbestek in de nabije omgeving van de loods gelegen aan de [adres loods] hebben bevonden. Voorts is vastgesteld dat in de woning van [medeverdachte3] - die een verdieping onder [medeverdachte2] woonachtig is - een sealapparaat is aangetroffen waarmee, zo blijkt uit door het NFI verricht onderzoek, een aantal van de in de loods gevonden pakketten cocaine, is geseald.
Het hof heeft gelet op de processen-verbaal van observeren, waaruit blijkt dat de verdachte op 12 oktober 2007 en 21 december 2007 een ontmoeting heeft gehad met [medeverdachte2] en op 11 december 2007 een ontmoeting heeft gehad met [medeverdachte3] en stelt op grond van het voorgaande vast dat de verdachte contacten onderhield met zowel [medeverdachte3] als met [medeverdachte2].
Het hof stelt voorts op grond van het CIE proces-verbaal van 7 december 2007 vast dat de prijs van een kilogram cocaine in december 2007 varieerde tussen de 31.500,00 en 32.500,00 euro.
Gelet op het voorgaande en gelet ook op het feit dat de verdachte geen aannemelijke verklaring heeft willen geven met betrekking tot het sms-verkeer waaraan hij en zijn medeverdachten hebben deelgenomen, waarin onder meer de berichten "ik kan nu pakken voor 32 kwart", "de meisjes zijn mooi", "Ook de prijs is 32", "Ouwe kunnen vandaag 20 logo's pakken", "Hoeveel is het en in hoeveel dingen zit het", " kan misschien straks 20 shirts drukken" en "Ouwe kan je a bel.. om te vragen of ik wat kan weg leggen.. Heb gedeelte over. Verder alles ontspannen", zijn verzonden, overweegt het hof het ervoor moet worden gehouden dat deze berichten betrekking hebben gehad op de hoeveelheden en de prijzen van de cocaine, die dienden te worden geseald, verkocht, opgeslagen, dan wel vervoerd.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van het voorbereiden of bevorderen van een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, door zich of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en voorwerpen en stoffen voorhanden te hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straffen
De rechtbank Haarlem heeft de verdachte voor het primair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren, met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht. De rechtbank heeft een aantal in beslag genomen voorwerpen verbeurd verklaard.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte en het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zal worden verklaard in het hoger beroep en dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren, met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht, met de verbeurdverklaring van een aantal voorwerpen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en heeft voorts gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte is samen met anderen in de periode van 12 oktober 2007 tot en met 21 december 2007 betrokken geweest bij het voorbereiden en bevorderen van de bewerking, verkoop, aflevering, verstrekking, vervoer en het binnen en buiten het grondgebied van Nederland brengen van een - naar moet worden aangenomen: handelshoeveelheid of - hoeveelheden cocaine.
Met mededaders zijn via sms-berichten afspraken gemaakt om de cocaine in plastic pakketten te verpakken zodat het kon worden verkocht. Tevens werden er contacten gelegd en ontmoetingen gearrangeerd met de afnemers van de cocaine. Aangenomen moet worden dat het louter zijn zucht naar financieel gewin is geweest die de verdachte tot zijn gedragingen heeft gebracht. Dusdoende heeft de verdachte het belang dat de samenleving verschoond blijft van de maatschappelijke problemen die de handel in cocaine met zich brengt, ondergeschikt gemaakt aan zijn eigen winstbejag.
Cocaine is een stof, waarvan het gebruik niet alleen schadelijk is voor de volksgezondheid, maar ook direct en indirect oorzaak is van vele vormen van criminaliteit. Handelingen die tot doel hebben de stof op de markt te brengen dienen daarom streng te worden bestraft.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiele Documentatie van 18 januari 2010 is de verdachte eerder ter zake van andersoortige delicten veroordeeld.
Het hof acht, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden, ook al komt het hof tot een andere bewezen verklaring dan de rechtbank in het vonnis waarvan beroep en de advocaat-generaal in haar vordering.
Verbeurdverklaring
De hierna als zodanig te melden in beslag genomen voorwerpen, die aan de verdachte toebehoren, dienen te worden verbeurdverklaard en zijn daarvoor vatbaar aangezien het meer subsidiair bewezen verklaarde met behulp van die voorwerpen is begaan of voorbereid.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op artikel 10a van de Opiumwet en de artikelen 33, 33a, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
Beslissing
Het hof:
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep.
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep, voor zover gericht tegen de gegeven vrijspraken ten aanzien van het primair onder de eerste twee gedachtestreepjes (door het hof aangemerkt als a. en b.) ten laste gelegde feiten.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair onder c. en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezen verklaarde omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte meer subsidiair meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren.
Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Verklaart verbeurd de in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, zoals genummerd op de lijst van in beslag genomen voorwerpen, te weten:
1. GSM-toestel Nokia
2. GSM-toestel Nokia
3. GSM-toestel Nokia
4. GSM-toestel Nokia
9. Kaart T-Mobile
10. GSM-toestel Nokia
Gelast de teruggave aan de verdachte van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, zoals genummerd op de lijst van in beslag genomen voorwerpen, te weten:
5. Agenda
6. Agenda
7. Agenda
8. 10.00 Stk Bescheiden (administratieve bescheiden)
11. 4.00 Stk Sleutel
12. 13. Bescheiden (administratieve bescheiden)
13. Agenda
14. Bescheiden (administratieve bescheiden)
15. Bescheiden (administratieve bescheiden)
Dit arrest is gewezen door de vijfde meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R. Veldhuisen, mr. R.P.P. Hoekstra en mr. C.N. Dalebout, in tegenwoordigheid van mr. S. Aytemur, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 22 februari 2010.