GERECHTSHOF AMSTERDAM
Nevenzittingsplaats Arnhem
zaaknummer gerechtshof 200.025.995
(zaaknummer rechtbank 232738 / FA RK 07-3626)
beschikking van de familiekamer van 2 februari 2010
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen "de man",
advocaat: mr. P.W.M. Splinter,
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen "de vrouw",
advocaat: mr. M.M. Schoots.
1 Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
1.1 Voor het verloop van het geding tot 17 november 2009 verwijst het hof naar de tussenbeschikking van 17 november 2009, verder te noemen “de tussenbeschikking”.
1.2 Daarna zijn bij de griffie van het hof binnengekomen:
- op 8 december 2009 een brief van 7 december 2009 met bijlagen van mr Schoots;
- eveneens op 8 december 2009 een brief van 8 december 2009 met bijlagen van mr. Splinter;
- op 17 december 2009 een brief van 17 december 2009 met bijlagen van mr Splinter;
- eveneens op 17 december 2009 een brief van 17 december 2009 met bijlagen van mr. Schoots.
2 De verdere beoordeling in hoger beroep
2.1 Het hof verwijst naar en blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de tussenbeschikking voor zover hieronder niet anders zal worden overwogen en beslist.
2.2 In de tussenbeschikking heeft het hof partijen verzocht nadere inlichtingen en berekeningen met bescheiden over te leggen met het oog op de verzochte kinder- en partneralimentatie. Partijen hebben aan dit verzoek voldaan.
2.3 De man stelt in zijn brief van 8 december 2009 de beslissing van het hof in rov. 4.6 van de tussenbeschikking aan de orde en stelt dat het hof buiten de grenzen van de rechtsstrijd van partijen is getreden door te oordelen dat bij de vaststelling van het netto gezinsinkomen van partijen tijdens het huwelijk rekening wordt gehouden met het in 2005 ontvangen dividend. De vrouw bestrijdt dat. Het hof stelt voorop dat het in de tussenbeschikking een eindbeslissing heeft gegeven over de kwestie van de hoogte van het gezinsinkomen waaraan het hof is gebonden tenzij blijkt dat deze eindbeslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag. In dat geval brengen de eisen van de goede procesorde mee dat het hof bevoegd is om, nadat partijen de gelegenheid hebben gekregen zich dienaangaande uit te laten, over te gaan tot heroverweging van die eindbeslissing om te voorkomen dat hij op een ondeugdelijke grondslag een einduitspraak zou doen (HR 25 april 2008, LJN BC2800). Hiervan is naar het oordeel van het hof in dit geval geen sprake. De vrouw heeft met haar grieven C en D de hoogte van het netto gezinsinkomen, zoals vastgesteld door de rechtbank, in hoger beroep aan de orde gesteld, zij heeft gesteld dat de rechtbank dat inkomen te laag had berekend, zij heeft daarbij de aangiften van de man over de jaren 1999 tot en met 2007 overgelegd en zij heeft ter mondelinge behandeling van 25 augustus 2009 uitdrukkelijk gesteld dat bij die berekening ook de dividenduitkering dient te worden betrokken.
2.4 De vrouw heeft in haar brief van 7 december 2009 de verdeling van de zorg en opvoedingstaken aan de orde gesteld en heeft het hof verzocht haar een ruime termijn te geven voor de invoering van de door het hof in de tussenbeschikking vastgestelde regeling omdat zij er tot dan toe niet in is geslaagd met de werkgever een nieuwe afspraak te maken over haar werktijden/werkdagen die nodig is in verband met deze regeling van het hof. De man deelt hieromtrent in zijn brief van 17 december 2009 mee dat hij van de vrouw heeft vernomen dat zij per 1 januari 2010 afspraken met haar werkgever heeft kunnen maken zodat de regeling per die datum kan ingaan.
2.5 Tussen partijen staat vast dat zij elk de helft van de dagkosten van de kinderen dragen (post 2 van het verdeelschema). Dat betekent dat ieder € 150,- per maand draagt. Op basis van het verdeelschema zoals opgenomen in de tussenbeschikking dient het hof vervolgens de kindgebonden kosten (post 3 van het verdeelschema) vast te stellen. De vrouw heeft aannemelijk gemaakt met prod. 9 bij brief van 7 december 2009, waarin zij gespecificeerd aangeeft welke bedragen zij voor welk doel heeft uitgegeven, dat zij in 2009 tot december gemiddeld € 394,- per maand heeft uitgegeven en de man heeft met productie 3 bij brief van 7 december 2009 aannemelijk gemaakt dat hij in die 11 maanden gemiddeld
€ 104,92 per maand (uiteraard exclusief alimentatie) heeft uitgegeven. Samen hebben partijen dus € 499,- per maand uitgegeven. In zijn brief van 17 december 2009 heeft de man op onderdelen bezwaar gemaakt tegen het overzicht van uitgaven van de vrouw. Hieruit blijkt dat partijen het kennelijk niet eens zijn wie wat zou moeten betalen. Het hof neemt tot uitgangspunt de feitelijke betalingen van partijen zoals die in 2009 kennelijk zijn geweest.
Dit heeft tot gevolg dat post 4 van het verdeelschema, de vrije bestedingsruimte, (1.558,- - 1.229,- =) € 329,- per maand bedraagt waarvan ieder de helft kan uitgeven ofwel € 164,50 per maand. De vrouw draagt dan zelf (923,50 – 78,41 (KB [kind A]) = € 845,09 per maand en de man (634,50 – 64,57 (KB [kind B]) =) € 569,93 per maand.
2.6 Voor de berekening van de draagkracht van de vrouw ter vaststelling van kinderalimentatie volgt het hof de berekening van de vrouw bij brief van 7 december 2009, prod. 6. Hierin voert de vrouw een bruto inkomen op van € 2.272,40 per maand, te vermeerderen met vakantiegeld. Na aftrek van pensioenpremie en met bijtelling van de werkgeversbijdrage ZVW bedraagt het belastbaar loon € 29.606,02 op jaarbasis. De man houdt dit zelfde inkomen aan in zijn berekening van de draagkracht van de vrouw. De vrouw berekent haar heffingskortingen op in totaal € 7.405,57. Nu de man van een iets lager bedrag uitgaat, volgt het hof de berekening van de vrouw. Rekeninghoudend met de norm alleenstaande, de woonlast van de vrouw en de premie ZVW zoals partijen die in afwijking van hetgeen is vermeld in 3.8 van de tussenbeschikking in voornoemde draagkrachtberekeningen hebben opgenomen (€ 132,38 premie basisverzekering, € 159,25 inkomensafhankelijke bijdrage en € 43,- in bijstandsnorm begrepen deel) alsmede met het percentage van 70 van de draagkrachtruimte heeft de vrouw draagkracht voor een bijdrage in de kosten van de kinderen van € 483,61 per maand.
2.7 Voor de berekening van de draagkracht van de man ter vaststelling van kinderalimentatie volgt het hof de berekening van de vrouw, productie 5 bij brief van 7 december 2009. Deze is in grote lijnen gelijk aan die van de man behalve wat betreft de post hypotheek aflossing/premie levensverzekering van € 283,- per maand en de post eigen risico ZVW van € 13,- per maand die de man opvoert en waarmee hij afwijkt van de beslissing van het hof in de tussenbeschikking. De door de man berekende draagkracht van € 843,- per maand is daarom niet juist. Het hof volgt de door de vrouw berekende draagkracht van de man van € 1.170,- per maand.
2.8 Dit betekent dat de gezamenlijke draagkracht van de ouders € 1.653,- per maand bedraagt. Het eigen aandeel van de ouders in de behoefte van de kinderen zonder kinderbijslag bedraagt € 1.415,- per maand. Verdeling van deze kosten naar draagkracht (en dus niet zoals partijen schrijven - in afwijking van de tussenbeschikking - naar draagkrachtruimte) betekent dat de man € 1.001,54 per maand (1.170/1.653 x 1.415) moet dragen en de vrouw € 413,46 per maand (483/1.653 x 1.415). De man draagt nu zelf € 569,93 en de vrouw draagt zelf € 845,09 zodat de man te weinig draagt
€ 431,61, welk bedrag de vrouw tekort komt. Het hof zal de alimentatie die de man voor beide kinderen aan de vrouw dient te betalen vaststellen op € 431,61 per maand in totaal met ingang van de datum inschrijving van de echtscheidingsbeschikking, dus 7 april 2009. Ten overvloede overweegt het hof dat de man naast deze alimentatie de hiervoor vermelde kindgebonden kosten van € 105,- per maand en de overige kosten van € 164,50 per maand dient te blijven betalen.
2.9 In zijn brief van 8 december 2009 stelt de man ook het oordeel van het hof in rov. 4.12 van de tussenbeschikking omtrent de behoeftigheid van de vrouw aan de orde. Onder verwijzing naar hetgeen het hof hiervoor onder 2.3 heeft overwogen passeert het hof dit bezwaar, nu niet is gebleken dat dit oordeel op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag berust.
2.10 Het hof heeft in rov. 4.9 van de tussenbeschikking de netto behoefte van de vrouw vastgesteld op € 3.352,- per maand. Het eigen inkomen uit arbeid van de vrouw bedraagt volgens haar draagkrachtberekening (prod. 6 bij brief van 7 december 2009) besteedbaar € 2.174,72 per maand. Dit bedrag dient verminderd te worden met de bijtelling ZVW van
€ 1.910,95 per jaar/€ 159,25 per maand, zodat resteert € 2.015,47 netto per maand. De behoefte van de vrouw aan een bijdrage bedraagt dan (3.352 – 2.015,47 =) € 1.336,53 netto per maand. Dit betekent dat de vrouw behoefte heeft aan de verzochte bijdrage van € 1.200,- bruto per maand.
2.11 Voor de berekening van de draagkracht van de man met het oog op vaststelling van partneralimentatie heeft het hof in rov. 4.15 van de tussenbeschikking overwogen en beslist dat daarbij gerekend wordt met de norm voor co-ouderschap en het daarbij behorende percentage van 52,5 %. Het hof volgt de berekening van de man (prod. 4 bij de brief van 8 december 2009) met uitzondering van de posten aflossing/premie levensverzekering van € 283,- per maand en het eigen risico ZVW van € 13,- per maand. Met de man houdt het hof rekening met de fiscale aftrek van de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering van € 68,- per maand. De verschuldigde kinderalimentatie van € 431,61 neemt het hof in aanmerking evenals het belastingvoordeel van € 49,- per maand dat de man kan behalen wegens alimentatie voor [kind A]. De man heeft dan draagkracht voor een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw van € 762,- bruto per maand. De opmerkingen van de man omtrent de bijtelling auto in verband met zijn privé gebruik passeert het hof omdat dergelijke kosten geen voorrang hebben boven de onderhoudsverplichting van de man jegens de vrouw en de kinderen.
2.12 Gelet op het feit dat de man zich steeds op het standpunt heeft gesteld dat de vrouw geen behoefte heeft, het hof beide partijen heeft verzocht een berekening van de draagkracht van de man voor de vaststelling van partneralimentatie over te leggen en de man in zijn brief van 8 december 2009 stelt dat de vrouw meer te besteden overhoudt dan hij als hij conform zijn draagkracht partneralimentatie zou moeten betalen ziet het hof aanleiding een jusvergelijking te maken. Hierbij neemt het hof aan de zijde van de vrouw de norm voor co-ouderschap en het daarbijhorende percentage van 52,5 in aanmerking en de woonlast en premie ZVW als hiervoor in rov. 2.6 vermeld. Deze berekening leert het hof dat de vrouw bij een alimentatie van € 762,- per maand meer vrij te besteden overhoudt dan de man, hetgeen het hof niet redelijk acht. Bij een alimentatie van € 533,33 per maand houden beide partijen een gelijk bedrag vrij te besteden over. Dit bedrag acht het hof wel redelijk en zal het hof vaststellen.
3.1 Op grond van het voorgaande dient het hof de bestreden beschikking te vernietigen voorzover dit betreft de verdeling van zorg- en opvoedingstaken, de kinderalimentatie en de partneralimentatie en te beslissen als na te melden.
3.2 Het hof ziet aanleiding de kosten te compenseren omdat partijen elkaars gewezen echtelieden zijn.
Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Utrecht van 5 november 2008 voor zover deze de verdeling van zorg- en opvoedingstaken, de kinderalimentatie en de partneralimentatie betreft en in zoverre opnieuw beschikkende:
stelt als zorgregeling tussen partijen vast dat de kinderen de ene week vanaf donderdag 12.00 uur tot maandag 12.00 uur bij de man zullen verblijven en de andere week van dinsdag 17.00 uur tot vrijdag 17.00 uur;
bepaalt dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de beide kinderen aan de vrouw € 431,60 per maand in totaal zal betalen met ingang van 7 april 2009, voor de toekomst telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt dat de man als bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw zal betalen € 533,33 per maand eveneens met ingang van 7 april 2009, voor de toekomst telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten in hoger beroep aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. B.M. Mens, P.L.R. Wefers Bettink en J.H. Lieber, bijgestaan door mr. M.Ligtenberg-Vastenholt als griffier, en is op 2 februari 2010 uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van de griffier.