parketnummer: 23-000472-09
datum uitspraak: 8 februari 2010
ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 13 januari 2009 in de strafzaak onder parketnummer 13-510445-08 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979,
[adres] [woonplaats]
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep van het openbaar ministerie is, blijkens de appelakte van het openbaar ministerie en de mededeling van de advocaat-generaal op de terechtzitting, alleen gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep opgenomen beslissing ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde beroep.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 13 januari 2009 en - voor zover aan ‘s hofs oordeel onderworpen - op de terechtzitting in hoger beroep van 25 januari 2010.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.
ten aanzien van het onder feit 1 tenlastegelegde
"hij op of omstreeks 22 september 2008 te Amsterdam als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 610 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn (artikel 8 lid 2 onder a van de Wegenverkeerswet 1994)";
ten aanzien van het onder feit 2 tenlastegelegde
"hij op of omstreeks 22 september 2008 te Amsterdam terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten alle categorieën, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, de Karspeldreef, als bestuurder een motorrijtuig, (personenauto), van die categorie of categorieën heeft bestuurd;”
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd (artikel 9 lid 2 van de Wegenverkeerswet 1994).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest het hof deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Het vonnis waarvan beroep -voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen- kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet geheel verenigt.
Vordering van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 30 uren, bij het niet naar behoren verrichten te vervangen door 15 dagen hechtenis.
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte als feit 2 is ten laste gelegd, met name voor zover het betreft de zinsnede in de tenlastelegging dat de verdachte wist of redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
De politierechter heeft op 13 januari 2009 de verdachte vrijgesproken ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde en heeft daartoe overwogen dat de kennisgeving (van de ongeldig verklaring) door het CBR naar het oude adres van de verdachte is verzonden, doch dat de verdachte ruim voordien zijn adreswijziging in het Gemeentelijke Basis Administratie (GBA) had laten registreren. De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard ervan te zijn uitgegaan dat via het GBA zijn adreswijziging ook bij het CBR bekend zou zijn. De politierechter heeft geoordeeld dat onder die omstandigheden niet bewezen kan worden dat verdachte redelijkerwijs van de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs had moeten weten.
Het hof overweegt hiertoe het volgende.
(i) Blijkens de zich in het dossier bevindende stukken heeft de verdachte zich op 7 december 2007 via het GBA ingeschreven op [adres 1] te Amsterdam, op welk adres hij sindsdien ingeschreven is geweest.
(ii) Bij aangetekend en onaangetekend besluit van 31 januari 2007 heeft het CBR betrokkene een onderzoek naar de geschiktheid opgelegd. In deze brieven staat vermeld dat alle toekomstige correspondentie niet meer zal worden gevolgd door een niet-aangetekende kopie. Tevens heeft het CBR de verdachte op de hoogte gesteld dat wanneer verdachte niet meewerkt aan het onderzoek het rijbewijs ongeldig wordt verklaard. Voorts stond in deze brieven vermeld dat indien de verdachte tijdens de vorderingsprocedure zou verhuizen of elders zou verblijven, hij dit tijdig en schriftelijk aan het CBR zou moeten doorgeven. Beide brieven zijn volgens het CBR niet retour gekomen. De verdachte is bij aangetekende brief van 17 maart 2008 opgeroepen voor het onderzoek dat op 3 mei 2008 zou plaatsvinden.
Die brief is vervolgens retour gekomen met de mededeling “niet afgehaald”.
(iii) Voorts maakt het CBR gewag van het feit dat de verdachte geen schriftelijke adreswijziging aan het CBR heeft doorgegeven en niet op het onderzoek is verschenen. Vervolgens is het rijbewijs van de verdachte bij besluit van 6 augustus 2008 voor alle categorieën ongeldig verklaard.
(iv) Dit besluit is aangetekend verzonden naar [adres 2] te Amstelveen.
Artikel 131a van het Reglement rijbewijzen luidt als volgt:
Bij de uitvoering van de maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid raadpleegt het CBR de in de gemeentelijke basisadministratie ingeschreven persoonsgegevens van betrokkene.
Uit de zich in het dossier bevindende stukken is niet gebleken dat het CBR – alvorens het besluit om het rijbewijs van de verdachte ongeldig te verklaren – de adresgegevens van de verdachte heeft geverifieerd, hetgeen op grond van het bepaalde in artikel 131a van het Reglement rijbewijzen wel had moeten plaatsvinden.
Nu verdachte sinds 7 december 2007 op het [adres 1] te Amsterdam ingeschreven stond en niet uit enig stuk in het dossier blijkt dat het besluit tot ongeldig verklaring van het rijbewijs al dan niet aangetekend aan dat adres is toegezonden, terwijl ook niet is vastgesteld dat verdachte anderszins op de hoogte was, kan niet worden gezegd dat verdachte op 22 september 2008 wist of redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard.
Het hof is dan ook van oordeel de verdachte op grond van het voorgaande vrijgesproken dient te worden.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het als feit 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door de vierde meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Jurgens, mr. R.C.P. Haentjens en mr. P.M. Brilman, in tegenwoordigheid van mr. A. Sahin, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 8 februari 2010.