ECLI:NL:GHAMS:2010:BL0879

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.041.863-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en pensioenverweer in hoger beroep met betrekking tot levensverzekeringen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vrouw tegen de beschikking van de rechtbank Amsterdam, waarin de echtscheiding tussen partijen is uitgesproken. De vrouw is op 2 september 2009 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 3 juni 2009. De man heeft op 6 oktober 2009 een verweerschrift ingediend. De zaak is op 5 november 2009 ter terechtzitting behandeld, waarbij de vrouw niet is verschenen.

Partijen zijn in 1981 onder huwelijkse voorwaarden gehuwd, waarbij een Amsterdams verrekenbeding is overeengekomen. De man, verzekeringnemer van verschillende levensverzekeringen, heeft na het indienen van het pensioenverweer de begunstiging van deze verzekeringen gewijzigd, waardoor de vrouw niet langer de begunstigde is. De vrouw stelt dat deze wijziging onrechtmatig is en dat zij hierdoor haar bestaand vooruitzicht op uitkeringen verliest.

Het hof overweegt dat de vrouw geen aanspraak kan maken op de uitkeringen uit de levensverzekeringen, omdat partijen buiten gemeenschap van goederen zijn gehuwd en de man het recht heeft om de begunstigden te bepalen. De vrouw heeft wel recht op de helft van de waarde van de polissen in het kader van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden. Het hof concludeert dat de vrouw niet kan aantonen dat de door de man aangeboden voorziening onvoldoende is en dat haar verzoek tot echtscheiding toewijsbaar is. De beslissing van de rechtbank wordt bekrachtigd en het hof wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 26 januari 2010 in de zaak met landelijk zaaknummer 200.041.863/01 van:
[…],
wonende te […],
APPELLANTE ,
advocaat: mr. J.J.M. van Lint te Sassenheim, gemeente Teylingen,
t e g e n
[…],
wonende te […],
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. N. Grijmans-Veenendaal te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellant en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de vrouw en de man genoemd.
1.2. De vrouw is op 2 september 2009 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 3 juni 2009 van de rechtbank te Amsterdam, met kenmerk 407149 / FA RK 08-6946.
1.3. De man heeft op 6 oktober 2009 een verweerschrift ingediend.
1.4. De zaak is op 5 november 2009 ter terechtzitting behandeld.
1.5. Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de advocaat van de vrouw;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.
De vrouw is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
2. De feiten
2.1. Partijen zijn [in] 1981 onder huwelijkse voorwaarden gehuwd. In artikel 6 van de huwelijkse voorwaarden zijn partijen een zogenaamd Amsterdams verrekenbeding overeengekomen.
2.2. De man is verzekeringnemer ten aanzien van de volgende levensverzekeringen:
- verzekering bij [naam maatschappij A] met polisnummer 1300777;
- verzekering bij [naam maatschappij A] met polisnummer 8715195.000;
- verzekering bij [naam maatschappij B] met polisnummer 40.00.1425;
- verzekering bij [naam maatschappij C] met polisnummer 9588380;
- verzekering bij [naam maatschappij D] met polisnummer 726151/02.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. Bij de bestreden beschikking is, op verzoek van de man, de echtscheiding tussen partijen uitgesproken.
3.2. De vrouw verzoekt primair de bestreden beschikking te vernietigen, en subsidiair de man te bevelen alsnog een voorziening als bedoeld in artikel 1:153 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) te treffen.
3.3. De man verzoekt het verzoek van de vrouw af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1. Ter beoordeling ligt voor de vraag of de vrouw een beroep op het bepaalde in artikel 1:153 lid 1 BW toekomt, zo ja, of dat beroep gegrond is.
4.2. De vrouw stelt dat toewijzing van het echtscheidingsverzoek ertoe leidt dat haar bestaand vooruitzicht op uitkeringen uit hoofde van de door de man afgesloten levensverzekeringen na vooroverlijden van de man teloorgaat. Ter opheffing van de nadelige gevolgen van dit teloorgaan, is door de man geen billijke voorziening getroffen. De vrouw voert aan dat zij zelf over onvoldoende middelen beschikt om een behoorlijke voorziening te treffen. Bovendien, zo stelt de vrouw, heeft de man kort nadat zij het pensioenverweer heeft gevoerd de begunstiging van de verzekeringen gewijzigd, als gevolg waarvan niet langer de vrouw maar de huidige partner van de man de begunstigde is. Deze wijziging dient als onrechtmatig en te kwader trouw beschouwd te worden, aldus de vrouw.
4.3. De man heeft het standpunt van de vrouw gemotiveerd bestreden. Hij stelt dat artikel 1:153 BW toepassing mist, aangezien partijen buiten gemeenschap van goederen zijn gehuwd en de vrouw daarom geen aanspraak kan maken op enige uitkering ingevolge de bestaande polissen. Voorts betoogt de man dat redelijkerwijs te verwachten is dat de vrouw zelf voldoende voorzieningen kan treffen, omdat zij in het kader van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden op grond van het Amsterdams verrekenbeding aanspraak maakt op te verrekenen vermogen.
4.4. Het hof overweegt als volgt. Partijen zijn buiten gemeenschap van goederen gehuwd. De betreffende levensverzekeringen zijn uitsluitend door de man afgesloten en het is aan hem te bepalen wie ter zake de begunstigden zijn. De ontbinding van het huwelijk heeft daarop geen invloed. Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat aanvankelijk de vrouw als eerste begunstigde op (het merendeel van) de polissen was vermeld, maar dat de man inmiddels zijn huidige partner als begunstigde heeft aangewezen. Zou dat laatste niet zijn gebeurd, dan was de vrouw ook na de ontbinding van het huwelijk begunstigde gebleven. Derhalve is het bestaand vooruitzicht van de vrouw op uitkeringen na vooroverlijden van de man niet als gevolg van de echtscheiding, zoals in artikel 1:153 lid 1 BW is vermeld, teloor gegaan, maar door toedoen van de man. Een beroep op die bepaling komt de vrouw daarom in het onderhavige geval niet toe.
4.5. Ook als de vrouw een dergelijk beroep wel zou toekomen, moet worden geoordeeld dat haar verzoek in hoger beroep niet voor toewijzing in aanmerking komt. De man heeft met juistheid gesteld dat de vrouw in het kader van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden op grond van het Amsterdams verrekenbeding aanspraak heeft op de helft van de waarde van de polissen. Ter zitting heeft de man aangeboden de helft van de waarde van voornoemde polissen contant met de vrouw af te rekenen. Omdat de vrouw heeft nagelaten gespecificeerd te stellen dat deze voorziening in verhouding tot het teloor gegane vooruitzicht op een uitkering onvoldoende was, hetgeen wel op haar weg had gelegen, komt het aanbod van de man het hof voor als voldoende voorziening in de zin van artikel 1:153 lid 2 sub a BW. De vraag of een billijke voorziening door de man dient te worden getroffen, dient naar het oordeel van het hof ontkennend te worden beantwoord.
4.6. Gelet op het voorgaande en nu de vrouw de duurzame ontwrichting van het huwelijk niet betwist, is het verzoek tot echtscheiding toewijsbaar.
4.7. De vraag of de man door wijziging van de begunstiging onrechtmatig jegens de vrouw heeft gehandeld, valt buiten het bestek van deze procedure en behoeft overigens, gelet op het vorenstaande, geen verdere bespreking.
4.8. Dit leidt tot de volgende beslissing.
5. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.L Diender, A. van Haeringen en J.A. van Keulen in tegenwoordigheid van
mr. R.M. van Diepen als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2010.