arrestnummer:
parketnummer: 23-006194-08
datum uitspraak: 21 december 2009
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 21 november 2008 in de strafzaak onder de parketnummers 13-447593-08 en 13-524154-06 (TUL) van het openbaar ministerie tegen
[Verdachte ],
geboren te [geboorteplaats ] op [geboortedatum ],
adres: [woonplaats ]
thans verblijvende in P.I.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 21 november 2008 en op de terechtzitting in hoger beroep van 7 december 2009.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding. Van die dagvaarding is een kopie in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlastelegging wordt hier overgenomen.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 31 juli 2008 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan niet voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen meerdere, althans een kogel(s) in de richting van die [slachtoffer] heeft afgevuurd, door welke kogel(s) voornoemde is getroffen in de rug (ter hoogte van de zij), althans in diens lichaam, terwijl de uitvoering van de voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. hij op of omstreeks 31 juli 2008 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeeigening weg te nemen (de sleutels van) een bromfiets/scooter (merk Vespa), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en daarbij die poging tot diefstal te doen voorafgaan door en/of te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping bij heterdaad aan zichzelf en/of zijn mededaders(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot afgifte van (de sleutels van) een bromfiets/scooter (merk Vespa), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer] in elk geval aan een ander of aan anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen opzettelijk dreigend en gewelddadig
- die [slachtoffer] (onder valse voorwendselen) naar een portiek heeft meegenomen en/of (vervolgens) de toegangsdeur van voornoemd portiek heeft gesloten en/of
- (vervolgens) tegen voornoemde [slachtoffer] een vuurwapen heeft getoond en/of
- (vervolgens) tegen voornoemde [slachtoffer] heeft gezegd en/of geroepen dat hij de sleutels van de bromfiets/scooter wilde hebben, althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- (vervolgens) voor de toegangsdeur is gaan staan en/of
- (vervolgens) voornoemd wapen voornoemde [slachtoffer] heeft gericht en/of
- (vervolgens) voornoemde [slachtoffer] in de rug (ter hoogte van de zij) heeft geschoten.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest het hof deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Ter terechtzitting gevoerde verweren
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde feit vrijspraak bepleit en heeft daartoe – kort en zakelijk weergegeven – aangevoerd dat:
1) de belastende verklaringen van de aangever niet worden ondersteund door andere bewijsmiddelen;
2) bij de verdachte geen sprake is geweest van opzet, noch voorwaardelijk opzet op de levensberoving van [slachtoffer] en;
3) dat er geen sprake was van medeplegen tussen verdachte en medeverdachte.
Ter toelichting van zijn betoog heeft de raadsman aangevoerd dat de verklaringen van [slachtoffer] twijfelachtig zijn en daaruit niet zonder meer afgeleid kan worden wat de ware toedracht van de gebeurtenis is geweest. De aard en verwondingen van de aangever kunnen ook een andere oorzaak hebben gehad. Getuige [getuige 1] heeft immers gezien nadat hij een knal had gehoord – dat de aangever met grote snelheid op een scooter is weggereden, waardoor het zeer wel mogelijk is dat hij zich tijdens het ritje heeft geschampt. Voorts is het gedrag van de aangever na het schietincident hoogst opmerkelijk, nu hij niet gelijk naar het ziekenhuis is gegaan, maar eerst naar huis is gereden. Voor de verklaringen van de aangever over hetgeen zich in de hal heeft afgespeeld bestaat geen enkel steunbewijs. De verdachte stond in de lijn van het schot van de medeverdachte, hetgeen zou impliceren dat hij voorwaardelijk opzet op zijn eigen dood heeft gehad. Dit is volstrekt onaannemelijk. Voorts heeft verdachte geen wapen bij de medeverdachte gezien en hij heeft aldus niet kunnen beletten dat het wapen werd gebruikt, aldus de raadsman.
Het hof overweegt hiertoe het volgende.
Met betrekking tot het medeplegen van de poging tot afpersing (feit 2)
Tegen de achtergrond van het dossier, gelet op de verklaringen van verdachte, de medeverdachte [medeverdachte] en de aangever, afgelegd ter terechtzitting van hoger beroep van 7 december 2009, is naar het oordeel van het hof het volgende vast komen te staan. Hierbij merkt het hof op dat het hof grote waarde hecht aan de verklaringen van aangever [slachtoffer], die gedetailleerd en ook consistent zijn. Dit is ook gebleken uit het verhoor van aangever [slachtoffer] ter terechtzitting in eerste aanleg. Hieraan doet naar het oordeel van het hof niet af dat de achterliggende motieven van de afspraak tussen de verdachte en de aangever niet helder naar voren zijn gekomen.
Op 31 juli 2008 was de verdachte samen met de medeverdachte [medeverdachte] in Amsterdam. De verdachte is samen met [broertje], het broertje van de verdachte, [medeverdachte] en een vriend van [medeverdachte], zijnde de bestuurder van de Volkswagen Golf naar Amsterdam West gegaan, alwaar de verdachte en medeverdachte in de Kentucky Friend Chicken (KFC) iets hebben gegeten. Vervolgens zijn zij naar een portiek aan de Adolf van Nassaustraat in Amsterdam gereden.
Blijkens de verklaring van [broertje] had de verdachte [broertje], [medeverdachte] en de bestuurder van de Volkswagen Golf geïnstrueerd om alvast richting de Adolf Nassaustraat, waar zij eerder op die middag zijn geweest, te rijden. Het hof gaat – mede in het licht van de verklaring van [broertje] – er van uit dat er sprake was van een gezamenlijk plan om aldaar met [slachtoffer] af te spreken.
De verdachte had die middag een afspraak met [slachtoffer]. Zij zouden elkaar treffen voor de deur van KFC. Na vertrek bij KFC zei de verdachte tegen [slachtoffer] dat hij naar een oom moest rijden, omdat de verdachte daar iets moest ophalen. De verdachte wees [slachtoffer] de weg en uiteindelijk zijn ze in de Adolf van Nassaustraat aangekomen. Onderweg heeft de verdachte nog getelefoneerd. Uit het onderzoek is vast komen staan dat verdachte met zijn medeverdachte – die inmiddels in een geparkeerde auto achter de woonblok aan de Adolf van Nassaustraat stond – heeft getelefoneerd.
Na aankomst bij de Adolf van Nassaustraat liep de verdachte voorop de trap op en [slachtoffer] liep achter hem aan. Zij gingen een deur door en de verdachte deed de deur vervolgens dicht. Blijkens de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep zag hij, op het moment dat hij samen met [slachtoffer] het trapportaal betreedt, vanuit zijn rechterooghoek [medeverdachte] de trap aflopen. Dit komt overeen met de verklaring van [slachtoffer] ter terechtzitting in hoger beroep, die heeft verklaard dat hij vanuit rechts een voor hem onbekende man (het hof begrijpt: medeverdachte [medeverdachte]) zag aankomen lopen met een vuurwapen in zijn hand. Terwijl de medeverdachte het vuurwapen op [slachtoffer] gericht hield heeft de verdachte [slachtoffer] tot afgifte van de sleutel van de bromfiets gedwongen. Met het idee om de verdachte en medeverdachte op andere gedachten te brengen probeerde [slachtoffer] op de verdachte in te praten waarop de verdachte voor de tweede maal [slachtoffer] heeft gesommeerd om de sleutel van de bromfiets af te geven. De verdachte weigerde dit en probeerde daarbij te verhinderen dat [slachtoffer] de deur open kon doen. [slachtoffer] heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij in paniek raakte en een aantal keren aan de deur heeft getrokken om deze open te krijgen. De verdachte belemmerde hem echter weg te komen. Er ontstond duw- en trekwerk tussen de verdachte en [slachtoffer]. [medeverdachte] laadde vervolgens het wapen door en richtte dit op [slachtoffer]. Volgens de verklaring van [slachtoffer] stond de verdachte in het gezichtsveld van [medeverdachte] die op dat moment een schot loste.
De afstand tussen de verdachte, medeverdachte en [slachtoffer] bedroeg ongeveer één meter
[slachtoffer] stond met zijn rug naar [medeverdachte].
Gelet op genoemde verklaringen is naar het oordeel van het hof vast komen staan dat de verdachte opzet heeft gehad op het medeplegen van de poging tot afpersing.
Met betrekking tot het medeplegen van de poging tot doodslag (feit 1)
Voor de beantwoording van de vraag of verdachte opzet heeft gehad op de poging doodslag neemt het hof het volgende in aanmerking.
Voor medeplegen is een nauwe en bewuste samenwerking vereist. De verdachte heeft ontkend dat hij wist dat [medeverdachte] een vuurwapen bij zich droeg. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij naar de sleutel van de bromfiets van [slachtoffer] heeft gevraagd, maar geen wapen heeft gezien. Voorst heeft de verdachte verklaard dat hij één schot heeft gehoord, hetgeen wordt bevestigd door de verklaringen van [broertje], de verklaringen van [getuige 2], [getuige 3], [getuige 4] en twee onbekend gebleven andere getuigen.
De getuige [slachtoffer] heeft ter terechtzitting in hoger beroep duidelijk verklaard een wapen te hebben gezien en hij heeft ook gezien dat het wapen werd doorgeladen. Dat de getuige wel en verdachte geen wapen heeft gezien, zoals is betoogd, acht het hof niet aannemelijk geworden. Het tonen van het wapen speelde immers een prominente rol bij de afpersing. De verdachte heeft geen stappen ondernomen de medeverdachte ervan te weerhouden het wapen door te laden.
De verdachte is doorgegaan met zijn handelingen die hebben geresulteerd in schermutselingen met de getuige [slachtoffer]. Daarbij dient in aanmerking te worden genomen dat één en ander zich heeft afgespeeld, zoals alle deelnemers hebben verklaard in een zeer kleine ruimte waar men vlakbij elkaar stond, waarbij de kans op dodelijke verwondingen bij het gebruik van vuurwapens naar algemene ervaringsregels voor de hand liggen. De verdachte heeft ook na het moment van doorladen geen actie ondernomen de schermutselingen te beëindigen en de medeverdachte [medeverdachte] aan te spreken op het vuurwapengebruik.
Aldus bezien heeft de verdachte – ofschoon hij daartoe in de gelegenheid is geweest – geen poging ondernomen de gezamenlijke onderneming – in casu poging tot afpersing – die door het tevoorschijn brengen van een wapen door zijn medeverdachte was ontstaan te beëindigen of tenminste zichzelf duidelijk aan die andere wending heeft willen ontrekken. Het hof is dan ook van oordeel dat verdachte door zijn handelwijze willens en weten de aanmerkelijke kans op een mogelijk fatale afloop op de koop heeft toegenomen. Hij dan ook gehandeld met – zij voorwaardelijk – opzet .
Het hof verwerpt het verweer van de raadsman en is van oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 tenlastegelegde feit.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde
op 31 juli 2008 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander met dat opzet met een vuurwapen een kogel in de richting van die [slachtoffer] heeft afgevuurd, door welke kogel voornoemde [slachtoffer] is getroffen ter hoogte van de zij, althans in zijn lichaam, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot afgifte van de sleutels van een bromfiets (merk Vespa), toebehorende aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader, met zijn mededader opzettelijk dreigend
- die [slachtoffer] naar een portiek heeft meegenomen en de toegangsdeur van voornoemd portiek heeft gesloten en gesloten gehouden en
- [slachtoffer] een vuurwapen heeft getoond en
- tegen [slachtoffer] heeft gezegd dat hij de sleutels van de bromfiets wilde hebben en
- voor de toegangsdeur is gaan staan en
- voornoemd vuurwapen op [slachtoffer] heeft gericht en
- voornoemd vuurwapen heeft geladen.
Hetgeen onder feit 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van het onder feit 1 bewezenverklaarde
medeplegen van poging tot doodslag.
ten aanzien van het feit 2 bewezenverklaarde
medeplegen van poging tot afpersing.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het hem tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren en zes maanden.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het hem tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren en zes maanden, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de advocaat-generaal tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling gevorderd in de zaak met parketnummer 13-524154-06. Ten slotte heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen tot een bedrag van € 2.669,- met oplegging van een schadevergoedingsmaatregel.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft samen met zijn medeverdachte het plan opgevat om aangever af te persen. Hiertoe heeft de verdachte een ontmoeting met het slachtoffer gearrangeerd en het slachtoffer vervolgens naar een flatportiek aan de Adolf Nassaustraat meegenomen, alwaar hij zich samen met de medeverdachte schuldig heeft gemaakt aan poging afpersing door het slachtoffer tot afgifte van zijn sleutel te dwingen. Het slachtoffer is door de medeverdachte onder schot gehouden, waarbij het slachtoffer een aantal keren aan de deur heeft getrokken, welke deur telkens door de verdachte werd dicht gedrukt. Het slachtoffer kon niet wegkomen en raakte in paniek, waarop de medeverdachte een schot heeft gelost waarbij de kogel door het lichaam van het slachtoffer is gegaan, maar waarbij gelukkig geen vitale delen zijn geraakt. Ook nadat het slachtoffer de verdachte op andere ideeën wilde brengen en zijn medeverdachte het pistool doorlaadde heeft de verdachte zijn plan doorgezet en schuldig gemaakt aan medeplegen poging doodslag. Het hof neemt het de verdachte bijzonder kwalijk dat hij geen enkele poging heeft ondernomen om de daar ontstane gevaarlijke situatie te beëindigen. Het slachtoffer heeft als gevolg van deze gebeurtenissen lange tijd lichamelijke en psychische klachten ondervonden. Het hoeft geen betoog dat dergelijke gedragingen lange tijd impact hebben op het slachtoffer en zijn omgeving.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 9 september 2009 is verdachte eerder voor een soortgelijk feit. veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 45, 47, 57, 287 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering heeft zich overeenkomstig artikel 51b van dat Wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade als gevolg van het aan verdachte het onder feit 1 en 2 tenlastegelegde.
De vordering is in eerste aanleg voor een gedeelte toegewezen en voor het overige afgewezen.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep op de voet van artikel 421, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering gevoegd met een vordering van EUR €6.445,93 zoals door haar ook in eerste aanleg is gevorderd.
De benadeelde partij heeft door middel van haar ter terechtzitting verschenen wettelijke vertegenwoordiger, mr. T.C. ten Rouwelaar, gesteld dat het slachtoffer door de gebeurtenissen rechtstreeks schade heeft geleden.
De verdachte heeft de vordering ten dele betwist.
Het hof is van oordeel dat het hierna te noemen gedeelte van de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is, dat dit zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder feit 1 en 2 bewezenverklaarde rechtstreeks schade heeft geleden. De vordering van de benadeelde partij zal dan ook tot na te melden bedrag worden toegewezen.
Het hof is van oordeel dat het overige gedeelte van de vordering van de benadeelde partij niet van zo eenvoudige aard is, dat dit zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Dit kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht. Het hof zal de benadeelde partij in zoverre daarin dan ook niet ontvankelijk verklaren.
Vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling
Het hof is ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging van het vonnis van de Meervoudige kamer te Amsterdam van 24 oktober 2006, parketnummer 13-524154-06, van oordeel dat, nu gebleken is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, de tenuitvoerlegging van de bij dat vonnis voorwaardelijk opgelegde
3 maanden dient te worden gelast.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezenverklaarde omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar en zes maanden.
Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij het onherroepelijk geworden vonnis van 24 oktober 2006 van de strafkamer van de rechtbank te Amsterdam, met parketnummer 13-524154-06, te weten:
een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer]:
Wijst de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer], wonende te Almere, rekeningnummer 80.45.53.661, een bedrag van EUR 2.669,90, te vermeerderen met de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat deze benadeelde partij haar vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Legt de verdachte voorts op de verplichting tot betaling aan de Staat van een som geld, groot EUR 2.669,90 (tweeduizend zeshonderdnegenenzestig euro en negentig cent), zulks ten behoeve van.
Beveelt voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 36 (zesendertig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor vermelde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat indien (en voor zover) verdachte heeft voldaan aan één van vermelde betalingsverplichtingen, de andere daarmee (in zoverre) komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de vierde meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.C.P. Haentjens, mr. M. Jurgens en mr. M.E.A. Wildenburg, in tegenwoordigheid van mr. A. Sahin, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 21 december 2009.
De voorzitter en de jongste raadsheer zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.