GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
DERDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
[ APPELLANTE ],
wonende te [ Z ], gemeente [ Z ],
APPELLANTE,
advocaat: mr. C.M. Lattmann-Van der Heijde, te Amsterdam,
[GEÏNTIMEERDE ],
wonende te [ A ],
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. F.B. Falkena, te Amsterdam.
Partijen worden hierna aangeduid als [ Appellante ] en [ Geïntimeerde ].
1. Het geding in hoger beroep
[ Appellante ] is bij dagvaarding van 27 mei 2008 in hoger beroep gekomen van het vonnis dat de rechtbank te Amsterdam onder zaaknummer/rolnummer 278811/HA ZA 03-3158 tussen partijen, [ Appellante ] als eiseres en [ Geïntimeerde ] als gedaagde, heeft gewezen en dat is uitgesproken op 12 maart 2008.
Bij memorie, met productie, heeft [ Appellante ] tegen genoemd vonnis één grief aangevoerd, bewijs aangeboden en geconcludeerd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en opnieuw rechtdoende de vorderingen van [ Appellante ], zoals verwoord in de inleidende dagvaarding, alsnog zal toewijzen met veroordeling van [ Geïntimeerde ] in de kosten van de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep.
Bij memorie van antwoord heeft [ Geïntimeerde ] de grief bestreden, bewijs aangeboden en geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis waarvan beroep met veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van [ Appellante ] in de kosten van het hoger beroep.
[ Appellante ] heeft nog een akte uitlating, alsmede overlegging producties, met producties, genomen.
[ Geïntimeerde ] heeft bij antwoord-akte gereageerd.
Tenslotte hebben partijen het hof verzocht arrest te wijzen op de stukken van beide instanties.
In deze zaak heeft de rechtbank op 13 april 2005 een tussenvonnis gewezen. In overweging 1 sub a tot en met e van dat vonnis heeft de rechtbank een aantal feiten als vaststaand vermeld. De juistheid van deze feiten is tussen partijen niet in geschil, zodat ook het hof deze feiten tot uitgangspunt neemt.
3.1 Het gaat in deze zaak om het volgende.
3.2 [ Appellante ] exploiteerde destijds de supermarkt “De Nieuwe Maan”, gevestigd aan de Nieuwe Maanstraat (hoek Vegastraat) te Amsterdam. In de nacht van 31 januari op 1 februari 1996 is er brand uitgebroken in de winkel. [ Appellante ] was tegen brand verzekerd bij Delta Lloyd. De deskundige van Delta Lloyd heeft de schade die als gevolg van de brand is ontstaan vastgesteld op een bedrag van f. 86.946,- , exclusief BTW. Delta Lloyd heeft uitkering van de schade geweigerd.
3.3 [ Appellante ] heeft daarop bij de rechtbank te Amsterdam gevorderd dat Delta Lloyd wordt veroordeeld tot betaling van genoemd schadebedrag, plus omzetbelasting, rente en kosten. [ Geïntimeerde ] trad in die procedure op als advocaat van [ Appellante ]. De vordering van [ Appellante ] is afgewezen bij vonnis van 17 december 1997. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de brand is veroorzaakt door merkelijke schuld van [ Appellante ], zodat Delta Lloyd niet gehouden is tot schadevergoeding over te gaan. De rechtbank baseert zich bij haar oordeel op een rapport dat op 19 februari 1996 is opgemaakt door E. te Water Mulder (hierna Te Water Mulder) van de expertisedienst van Delta Lloyd, alsmede op de bij dit rapport gevoegde foto’s. De conclusie van dit rapport luidt dat de brand alleen maar kan zijn ontstaan door het inbrengen van open vuur door of vanwege de verzekerde ([ Appellante ]).
3.4 [ Appellante ] heeft [ Geïntimeerde ] verzocht tegen genoemd vonnis hoger beroep in te stellen. [ Geïntimeerde ] heeft de beroepstermijn laten verlopen zonder aan het verzoek van [ Appellante ] te voldoen. Daarop heeft [ Appellante ] een klacht ingediend tegen [ Geïntimeerde ]. Die klacht is door de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam bij beslissing van 17 april 2000 gegrond bevonden. Aan [ Geïntimeerde ] is de maatregel van enkele waarschuwing opgelegd. Het Hof van Discipline heeft die beslissing bij uitspraak van 31 augustus 2001 bekrachtigd.
3.5 In deze procedure vordert [ Appellante ] dat [ Geïntimeerde ] wordt veroordeeld tot vergoeding van –kort gezegd- de schade die zij heeft geleden als gevolg van het feit dat het vonnis van de rechtbank waarbij haar vordering tegen Delta Lloyd is afgewezen, onherroepelijk is geworden nu [ Geïntimeerde ] heeft verzuimd tijdig appel in te stellen. Het gaat daarbij zowel om de schade die door de brand is ontstaan als om overige schadeposten, zoals de kosten voor [ Appellante ] van de klachtprocedure en de kosten van het onderzoek naar de brand dat in opdracht van [ Appellante ] is gedaan.
[ Appellante ] heeft dit onderzoek opgedragen aan Janze Expertisebureau. Het onderzoek is uitgevoerd door J. Zeldenthuis (hierna: Zeldenthuis) Diens rapport, van 4 augustus 2003, is door [ Appellante ] bij conclusie van eis in het geding gebracht.
3.6 [ Geïntimeerde ] bestrijdt de vordering. Hij erkent dat hij een (beroeps)fout heeft gemaakt, maar hij betwist dat [ Appellante ] als gevolg van deze fout de door haar gestelde schade heeft geleden. Volgens hem zou het vonnis van de rechtbank te Amsterdam van 17 december 1997, waarbij de vorderingen van [ Appellante ] zijn afgewezen, door het hof zeker zijn bekrachtigd. [ Geïntimeerde ] baseert zich op het rapport van Te Water Mulder. Volgens hem doen de bevindingen van Zeldenthuis daar niet aan af.
3.7 Bij tussenvonnis van 13 april 2005, dat niet in het beroep is betrokken, heeft de rechtbank overwogen dat zij met betrekking tot de oorzaak van de brand behoefte heeft aan nadere deskundige voorlichting. De rechtbank memoreert dat de door partijen ingeschakelde deskundigen het erover eens zijn dat er een gat zat in de ruit van het pand waar de brand is uitgebroken, maar dat zij van mening verschillen of, gelet op het feit dat sprake is van meerdere brandhaarden, door dat gat de brand kan zijn ontstaan. De rechtbank legt aan de door haar benoemde deskundige M. Brugman (hierna: Brugman) derhalve de vraag voor of van buiten af, via het gat in de ruit, de diverse brandhaarden in het pand kunnen zijn ontstaan, alsmede de –standaard- vraag of de deskundige overigens nog opmerkingen heeft die voor de zaak van belang kunnen zijn. In zijn op 27 juni 2006 uitgebrachte rapport memoreert Brugman dat hij op zijn verzoek van Te Water Mulder 30 negatieven van destijds vervaardigde opnames heeft ontvangen, dat hij deze negatieven heeft afgedrukt en de aldus verkregen foto’s heeft opgenomen in een fotomap. Brugman concludeert in zijn rapport, waaraan genoemde map met foto’s is toegevoegd, dat meerdere brandhaarden die in de winkel zijn aangetroffen niet via het gat in de ruit aan de zijde van de Vegastraat zijn veroorzaakt. Het gaat daarbij met name om de brandhaarden die waren gelegen in het verlengde van het kleine raam aan de zijde van de Nieuwe Maanstraat (foto’s 19 en 20). Brugman stelt dat de brandhaarden, zichtbaar op de foto’s 16 en 17, zouden kunnen zijn ontstaan doordat met een “supersoaker” brandende benzine naar binnen is gespoten. Het op foto 18 zichtbare eierrekje kan zijns inziens niet op die wijze zijn ontstoken. De brandhaard achter de koelvitrine kan naar de mening van Brugman evenmin zijn veroorzaakt via het gat in de ruit aan de zijde van de Vegastraat. Brugman merkt nog op dat de kleine ruit aan de zijde van de Nieuwe Maanstraat voorafgaand aan de brand niet vernield is geweest.
3.8 Bij conclusie van antwoord na deskundigenbericht heeft [ Appellante ] een reactie van Zeldenthuis op het rapport van Brugman in het geding gebracht. Zeldenthuis concludeert op basis van het gehele dossier, waaronder bovengenoemde foto’s, dat de brand van buitenaf is gesticht. Volgens Zeldenthuis is er een voorwerp door de ruit aan de Vegastraat gegooid en is door het aldus ontstane gat minimaal tweemaal brandende benzine naar binnen geschoten. Vervolgens is (om de hoek) door het tweede raam aan de Nieuwe Maanstraat een driehoekig stuk trottoirtegel naar binnen gegooid en is door het aldus ontstane gat minimaal vier of vijf maal brandende benzine naar binnen geschoten.
3.9 Bij het eindvonnis van 12 maart 2008, waarvan beroep, heeft de rechtbank overwogen dat de door [ Appellante ] aangevoerde bezwaren tegen de zienswijze van Brugman een onvoldoende gemotiveerde betwisting vormen van de juistheid van diens conclusie. Nu uit het rapport van Brugman volgt dat de meerdere brandhaarden die in de winkel zijn aangetroffen, niet via het gat in de ruit aan de zijde van de Vegastraat zijn veroorzaakt en dat de kleine ruit aan de zijde van de Nieuwe Maanstraat voorafgaand aan de brand niet vernield is geweest, is uitgesloten dat de brand is veroorzaakt door een willekeurige derde, aldus de rechtbank. Volgens de rechtbank zou het beroep van Delta Lloyd op artikel 294 van het Wetboek van Koophandel derhalve ook in hoger beroep zijn gehonoreerd. De rechtbank heeft de vorderingen van [ Appellante ] tegen [ Geïntimeerde ] afgewezen, met veroordeling van [ Appellante ] in de kosten.
3.10 Het appel strekt ten betoge dat de rechtbank ten onrechte de conclusies van Brugman heeft overgenomen. Volgens [ Appellante ] is Brugman uitgegaan van onjuiste uitgangspunten en is op geen enkele wijze gebleken dat de brand is veroorzaakt door toedoen van [ Appellante ]. [ Appellante ] zet gemotiveerd uiteen wat er haars inziens niet klopt in het rapport Brugman. Zij verwijst daarbij veelvuldig naar de hierboven (sub 3.8) genoemde reactie van Zeldenthuis op het rapport van Brugman.
3.11 [ Geïntimeerde ] betwist dat er aan het rapport van Brugman zoveel bezwaren kleven dat de rechtbank diens conclusies niet tot de hare had kunnen maken.
3.12 Het hof vindt in bovengenoemde discussie over de bevindingen en de conclusies van Brugman zoals weergegeven in diens rapport van 27 juni 2006 alsmede in de rapporten van meergenoemde Zeldenthuis aanleiding op de voet van artikel 194 lid 5 van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) te bevelen dat Brugman zijn rapport ter zitting van het hof zal toelichten en aanvullen. Aan Zeldenthuis wordt, op de voet van artikel 200 lid 4 Rv, bevolen op genoemde zitting te verschijnen teneinde zijn rapporten van 4 augustus 2003 en 14 februari 2007 toe te lichten. Partijen wordt opgedragen bij die zitting in persoon aanwezig te zijn voor het verschaffen van inlichtingen en van een toelichting op hun stellingen.
Het hof heeft behoefte aan nadere informatie van de door de rechtbank benoemde deskundige Brugman en van de door [ Appellante ] aangezochte deskundige Zeldenthuis. Daartoe zal een zitting worden bepaald waarbij ook partijen aanwezig dienen te zijn. [ Geïntimeerde ] zal de kosten van Brugman die verbonden zijn aan zijn aanwezigheid op de terechtzitting moeten voorschieten.
bepaalt dat de door de rechtbank benoemde deskundige:
M. Brugman,
I-TEK B.V.,
Postbus 50,
5460 AB Veghel,
alsmede de door [ Appellante ] aangezochte deskundige J. Zeldenthuis
op een nader te bepalen datum en tijdstip in een der zalen van het gerechtshof, Prinsengracht 436 te Amsterdam, in aanwezigheid van partijen en hun raadslieden, zullen worden gehoord teneinde nadere toelichting en/of aanvulling te geven op de door hen uitgebrachte rapporten;
bepaalt dat partijen op die zitting inlichtingen dienen te verschaffen;
bepaalt dat de deskundige Brugman een bedrag groot € 750,- inclusief BTW als voorschot op de kosten van zijn aanwezigheid op de zitting toekomt;
bepaalt dat [ Geïntimeerde ] vóór 1 oktober 2009 genoemd bedrag van € 750.- zal overmaken op rekeningnummer 300004745 van het gerechtshof te Amsterdam onder vermelding van zaaknummer 200.007.883/01;
bepaalt dat partijen op de hierna te bepalen rolzitting opgave zullen doen van hun verhinderdata (wat [ Appellante ] betreft ook van de verhinderdata van Zeldenthuis) in de maanden oktober tot en met december 2009;
bepaalt dat de griffier contact zal opnemen met Brugman teneinde zijn verhinderdata in genoemde periode te vernemen;
bepaalt dat het hof daarop een zitting zal bepalen en dat de datum daarvan via de rol aan partijen zal worden medegedeeld;
bepaalt dat de griffier Brugman voor die zitting zal oproepen;
bepaalt dat [ Appellante ] Zeldenthuis voor die zitting zal oproepen;
bepaalt dat Brugman na afloop van de zitting een declaratie van zijn kosten ter griffie zal indienen onder vermelding van “zaaknummer 200.007.883/01”;
bepaalt dat de schadeloosstelling van Zeldenthuis voor zijn aanwezigheid ter zitting door het hof ter zitting zal worden begroot en dat [ Appellante ] deze kosten zal voldoen;
bepaalt dat eventuele nog in het geding te brengen stukken uiterlijk twee weken voorafgaand aan de datum van de zitting in het bezit moeten zijn van het hof en van de wederpartij;
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 7 september 2009 voor bovengenoemde opgave van verhinderdata;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.C. Makkink, G.J. Visser en A. Rutten-Roos en door de rolraadsheer uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2009.