ECLI:NL:GHAMS:2009:BN0922
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- A. van Haeringen
- R.G. Kemmers
- S.F.M. Wortmann
- Rechtspraak.nl
Bepaling van het eenhoofdig gezag over een minderjarige in internationaal recht
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 17 november 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag wie het gezag over een minderjarige, geboren in Griekenland, uitoefent. De moeder, die de Nederlandse nationaliteit heeft, en de vader, die de Griekse nationaliteit heeft, zijn in een juridische strijd verwikkeld over het eenhoofdig gezag over hun kind. De moeder had in eerste aanleg verzocht om vaststelling van haar eenhoofdig gezag, maar dit verzoek was door de rechtbank afgewezen. De moeder heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
Tijdens de zitting heeft de vader aangevoerd dat de moeder geen belang heeft bij haar verzoek, omdat zij al het eenhoofdig gezag uitoefent. Het hof verwerpt dit verweer en stelt vast dat de moeder een procesbelang heeft, aangezien de rechtbank in eerste aanleg geen beslissing heeft genomen over haar verzoek. Het hof overweegt dat de moeder, volgens zowel Nederlands als Grieks recht, het eenhoofdig gezag over het kind uitoefent, maar dat de juridische implicaties verschillen tussen de twee rechtsstelsels.
Het hof concludeert dat de gezagsverhouding van rechtswege moet worden beoordeeld aan de hand van het Nederlandse recht, omdat het kind zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft. De moeder heeft voldoende aangetoond dat het in het belang van het kind is dat zij het gezag uitoefent. Het hof oordeelt dat de moeder op grond van artikel 1:253b van het Burgerlijk Wetboek alleen is belast met het gezag over het kind. De beschikking van de rechtbank wordt vernietigd en het hof verklaart voor recht dat de moeder alleen is belast met het ouderlijk gezag over het kind.