ECLI:NL:GHAMS:2009:BM1888

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.044.333/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechters in belastingzaak met betrekking tot vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de derde meervoudige belastingkamer van het Gerechtshof Amsterdam op 30 september 2009 een wrakingsverzoek behandeld. Het verzoeker, wonend te [Y], heeft zijn verzoek ingediend tegen de rechters van de derde meervoudige belastingkamer, naar aanleiding van een geschil over het vertrouwensbeginsel en de in aanmerking te nemen afschrijvingen. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek vond plaats op dezelfde dag, waarbij de verzoeker werd bijgestaan door zijn gemachtigden, mr. J.J.M. Hertoghs en mr. P. de Haas, en de inspecteur werd vertegenwoordigd door mr. P.J.A. Ansems.

De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de derde meervoudige belastingkamer eerst het beroep op het vertrouwensbeginsel heeft behandeld, gevolgd door het materiële geschil. Tijdens de behandeling op 7 januari 2009 is een voorlopig oordeel gegeven over het vertrouwensbeginsel, waar de verzoeker schriftelijk op heeft gereageerd. Bij de voortzetting van de mondelinge behandeling op 30 september 2009 heeft verzoeker verzocht om zijn standpunt over het voorlopig oordeel te mogen bepleiten en om getuige Van den Oordt op te roepen. Dit verzoek werd echter afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven tot heropening van het debat.

De wrakingskamer heeft in haar beoordeling benadrukt dat rechters uit hoofde van hun aanstelling worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die wijzen op vooringenomenheid. De kamer concludeerde dat de afwijzing van het verzoek om het vertrouwensbeginsel opnieuw te bespreken en de aanhouding van de beslissing over het horen van de getuige geen aanwijzingen opleverden voor vooringenomenheid van de rechters. Het verzoek tot wraking werd dan ook afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
EERSTE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
(WRAKINGSKAMER)
BESCHIKKING
op het wrakingsverzoek van:
[X],
wonend te [Y],
VERZOEKER,
gemachtigden: mr. J.J.M. Hertoghs en mr. P. de Haas, advocaten te Breda,
t e g e n
mr. E.A.G. VAN DER OUDERAA,
mr. E.F. FAASE,
mr. A.M.J.G. VAN AMSTERDAM,
leden van de derde meervoudige belastingkamer
van dit hof.
1. Verloop van het geding
1.1 Het wrakingsverzoek is mondeling gedaan op 30 september 2009 ter zitting van de derde meervoudige belastingkamer van dit hof in de beroepen met kenmerk 03/04387, 03/04389, 03/04390, 03/04391 en 05/00313, aanhangig tussen verzoeker als belanghebbende en de inspecteur van de belastingdienst Utrecht-Gooi/kantoor Utrecht (hierna: de inspecteur).
1.2 De wrakingskamer heeft het verzoek mondeling behandeld ter zitting van 30 september 2009, alwaar zijn verschenen verzoekers gemachtigden, namens de inspecteur mr. P.J.A. Ansems en voorts de raadsheren van wie de wraking is verzocht. Mr. Hertoghs, mr. Ansems en mr. Van der Ouderaa hebben het woord gevoerd. De gewraakte raadsheren hebben niet berust in het verzoek.
1.3 De wrakingskamer heeft na afloop van de zitting mondeling uitspraak gedaan, onder mededeling dat de behandeling van de hiervoor genoemde beroepen diezelfde dag om 14.00 uur zou worden voortgezet.
2. Verzoek
2.1 Tussen verzoeker en de inspecteur bestaat een geschil over, kort gezegd, de werking van het vertrouwensbeginsel en de in aanmerking te nemen afschrijvingen. De derde meervoudige belastingkamer heeft besloten eerst het beroep op het vertrouwensbeginsel te behandelen en vervolgens het materiële geschil. Het vertrouwensbeginsel is aan de orde gekomen op de mondelinge behandeling van 7 januari 2009. Met instemming van partijen heeft de derde meervoudige belastingkamer daarna een voorlopig oordeel gegeven over het beroep op het vertrouwensbeginsel, welk voorlopig oordeel is neergelegd in een brief van 3 februari 2009. Verzoeker heeft daarop schriftelijk gereageerd. De mondelinge behandeling van de beroepen is hervat op 30 september 2009. Verzoeker heeft tijdens die behandeling verzocht zijn standpunt over het voorlopig oordeel te mogen bepleiten, alsmede Van den Oordt als getuige te mogen oproepen. De derde meervoudige belastingkamer heeft verzoeker niet toegestaan het vertrouwensbeginsel opnieuw aan de orde te stellen, anders dan in samenhang met (onderdelen van) het materiële geschil, omdat geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn aangedragen die aanleiding geven tot heropening van het debat over alleen het vertrouwensbeginsel. De beslissing over het horen van de getuige Van den Oordt is aangehouden.
2.2 Verzoeker heeft aan het verzoek ten grondslag gelegd, kort gezegd, dat uit het feit dat hem niet is toegestaan het voorlopig oordeel van de derde meervoudige belastingkamer omtrent zijn beroep op het vertrouwensbeginsel ter discussie te stellen, alsmede de getuige Van den Oordt op te roepen, moet worden aangenomen dat de gewraakte raadsheren niet (meer) onbevangen tegenover de zaak staan.
3. Beoordeling
3.1 Ingevolge artikel 8:15 Awb kan elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2 Bij de beoordeling van het wrakingsverzoek geldt dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij vooringenomenheid koestert, althans dat de vrees van de betrokkene dat dit het geval is, objectief is gerechtvaardigd. Bovendien kan in het algemeen niet op grond van het enkele feit dat een voor de betrokkene ongunstige (tussen)beslissing is genomen, worden aangenomen dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.3 De beslissingen waarover verzoeker in deze zaak zich beklaagt, betreffen de wijze van de behandeling van de beroepen van verzoeker. Uitgangspunt is dat de rechter de wijze van behandeling bepaalt. In dit geval heeft de derde meervoudige belastingkamer het verloop van de mondelinge behandeling aldus bepaald dat eerst het beroep op het vertrouwensbeginsel aan de orde zou komen en vervolgens het materiële geschil. Met instemming van partijen is na de behandeling van het vertrouwensbeginsel een voorlopig oordeel gegeven, waarop verzoeker een schriftelijk commentaar heeft gegeven, dat tot de gedingstukken behoort. Het feit dat de derde meervoudige belastingkamer bij de voortzetting van de mondelinge behandeling, bij gebreke van (voldoende) nieuwe feiten of omstandigheden, geen aanleiding heeft gevonden van de voorgenomen wijze van behandeling af te wijken en verzoeker in de gelegenheid te stellen zijn standpunt ten aanzien van het voorlopig oordeel en daarmee wederom het vertrouwensbeginsel te bepleiten – anders dan in samenhang met het materiële geschil – kan verzoeker onwelgevallig zijn, maar vormt geen aanwijzing dat de kamer jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de vrees van de betrokkene dat dit het geval is, objectief is gerechtvaardigd. Bijkomende feiten of omstandigheden die dat anders maken, zijn niet of niet voldoende gesteld of aannemelijk geworden.
3.4 Ten aanzien van het horen van de getuige Van den Oordt geldt dat de derde meervoudige belastingkamer daarover nog geen (definitieve) beslissing heeft genomen. De aanhouding van de beslissing op dit punt levert geen aanwijzing op voor het bestaan van vooringenomenheid, terwijl ook geen feiten of omstandigheden zijn gesteld of aannemelijk geworden die de vrees daarvoor objectief kunnen rechtvaardigen.
3.5 Uit het voorgaande volgt dat het verzoek moet worden afgewezen.
4. Beslissing
De wrakingskamer:
wijst het verzoek af.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.J.J. Los, J. Wortel en
A.R. Sturhoofd en in het openbaar uitgesproken op 30 september 2009.