ECLI:NL:GHAMS:2009:BL9317

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.021.425-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg bonusregeling en peildatum handelsresultaat in arbeidsovereenkomst

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, gaat het om een geschil tussen de besloten vennootschap Curvalue II B.V. en haar voormalige werknemer, aangeduid als [werknemer]. De werknemer was werkzaam als 'Market Maker' en had recht op een jaarlijkse bonus op basis van het handelsresultaat, zoals vastgelegd in zijn arbeidsovereenkomst. De bonusregeling bevatte een bepaling over een escrow-account, waar een deel van de bonus in werd gestort. Na zijn vertrek op 31 januari 2007, na een opzegging per 4 december 2006, ontstond er onenigheid over de uitbetaling van het in de escrow-account opgebouwde bedrag van € 22.689,01. Curvalue weigerde deze uitbetaling, omdat de werknemer een negatief handelsresultaat had op het moment van zijn vertrek. De werknemer vorderde de uitbetaling van het bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en een wettelijke verhoging wegens vertraging.

In hoger beroep heeft Curvalue het vonnis van de kantonrechter bestreden, die de vordering van de werknemer had toegewezen. Het hof oordeelde dat de uitleg van de bonusregeling door de kantonrechter juist was. De bepaling over de escrow-account was niet strijdig met artikel 7:624 lid 4 BW, omdat de werknemer te laat had geprotesteerd tegen de regeling. Het hof concludeerde dat de werknemer er redelijkerwijs vanuit mocht gaan dat de peildatum voor het handelsresultaat de laatste dag van zijn arbeidsovereenkomst was, en niet de datum waarop hij vrijgesteld werd van werkzaamheden. De grieven van Curvalue in het principale appel werden verworpen, en het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter, waarbij Curvalue werd veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
ZESDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CURVALUE II B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
APPELLANTE in principaal appel,
GEÏNTIMEERDE in incidenteel appel,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
t e g e n
[werknemer],
wonende te [woonplaats],
GEÏNTIMEERDE in principaal appel,
APPELLANT in incidenteel appel,
advocaat: mr. J. Bouter te Amsterdam.
Partijen zullen hierna respectievelijk Curvalue en [werknemer] worden genoemd.
1. Het geding in hoger beroep
Bij appeldagvaarding van 27 november 2008 is Curvalue in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam, sector kanton, locatie Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 28 augustus 2008, dat in deze zaak onder kenmerk CV 08-105 is gewezen tussen [werknemer] als eiser en Curvalue als gedaagde.
Overeenkomstig de appeldagvaarding, waarin de grieven zijn opgenomen en bewijsaanbod is gedaan, heeft Curvalue geconcludeerd dat het hof bij arrest – uitvoerbaar bij voorraad - het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van [werknemer] alsnog zal afwijzen, hem zal veroordelen tot terugbetaling van al hetgeen door haar op grond van het vonnis is betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente tot aan de datum van volledige terugbetaling, en hem zal veroordelen in de kosten van beide instanties.
Bij memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel appel heeft [werknemer] de grieven in principaal appel bestreden, in incidenteel appel een grief voorgesteld, bewijs aangeboden en geconcludeerd dat het hof in het principaal appel Curvalue daarin niet ontvankelijk zal verklaren, subsidiair het vonnis van de kantonrechter zal bekrachtigen, en in het incidenteel appel Curvalue alsnog zal veroordelen tot betaling van de wettelijke verhoging wegens vertraging ex artikel 7:625, eerste lid, BW ter hoogte van € 11.344,51, met veroordeling van Curvalue in de kosten van de beide procedures.
Curvalue heeft hierop bij memorie van antwoord in incidenteel appel de grief in het incidentele appel bestreden en geconcludeerd tot afwijzing van de vordering van [werknemer], met zijn veroordeling in de kosten.
Ten slotte hebben partijen arrest gevraagd en daartoe de stukken van het geding overgelegd.
2. Grieven
Curvalue heeft in het principale appel twee grieven voorgesteld. [Werknemer] heeft in incidenteel appel één grief voorgedragen. Voor de inhoud van de grieven wordt verwezen naar de respectievelijke memories.
3. Beoordeling
3.1. Het gaat in deze zaak om het volgende.
3.1.1. Curvalue is als onderneming actief in de handel op de effectenbeurs. Op 12 mei 1997 is [werknemer] bij Curvalue in dienst getreden in de functie van ‘Market Maker’, in welke functie hij met collega’s feitelijk was belast met de koop en verkoop van opties.
3.1.2. Onderdeel van de arbeidsovereenkomst tussen Curvalue en [werknemer] was een bonusregeling. Deze bonusregeling is schriftelijk vastgelegd in artikel 5 van een tussen partijen op 26 mei 2004 ondertekende herziene versie van de arbeidsovereenkomst.
3.1.3. In genoemd artikel 5 wordt onder andere het volgende bepaald. Vanaf het moment dat de werknemer zes maanden in dienst van Curvalue is, heeft hij het recht op een jaarlijkse bonus. Deze bonus wordt berekend op basis van het bruto en het netto handelsresultaat. Het bruto handelsresultaat wordt op 31 december van elk jaar vastgesteld. Een gedeelte van het netto handelsresultaat wordt als bonus uitbetaald aan de handelaren die deel uitmaken van de groep optiehandelaren werkzaam bij Curvalue op het kantoor Amsterdam. Daarbij gelden bepaalde uitkeringspercentages. De totale bonuspot wordt onder de groepsleden volgens een bepaalde verdeelsleutel verdeeld. Op de totale bonusuitkering van elke handelaar wordt, als korting, in mindering gebracht het bruto jaarsalaris van de desbetreffende handelaar inclusief vakantiegeld maar exclusief werkgeverslasten. Artikel 5 van de arbeidsovereenkomst bevat ten slotte een regeling voor een zogenoemde “escrow account”. Te dien aanzien staat in het artikel geschreven:
“Bonusuitkering vindt plaats in januari onder de inhouding van een bedrag ten gunste van de escrow-account van iedere handelaar. Dit bedrag zal maximaal € 22.500,- per handelaar bedragen en tevens maximaal de helft van de totale bonusuitkering minus de hierboven genoemde korting. De escrow account bedraagt in totaal maximaal € 22.500,-. De escrow-account (incl. de opgebouwde rentevergoeding op basis van de marktrente) blijft eigendom van de handelaar tenzij de handelaar een negatief netto handelsresultaat heeft op het moment dat hij vertrekt. In dat geval wordt zijn escrow account aangesproken voor 37,5% van het netto negatieve handelsresultaat. Dit bedrag komt ten gunste van de totale bonuspot voor de handelaren.”
3.1.4. Door [werknemer] is in de jaren 1997-2000 een geldbedrag op de escrow account opgebouwd van f 50.000 (€ 22.689,01).
3.1.5. Op 4 december 2006 heeft [werknemer] de arbeidsovereenkomst met Curvalue opgezegd. Met inachtneming van de opzegtermijn van één maand is de arbeidsovereenkomst op 31 januari 2007 geëindigd. Curvalue heeft bij brief van 5 december 2006 de door [werknemer] gedane opzegging bevestigd en hem voorts meegedeeld: “Daarnaast kan ik bevestigen dat jij met ingang van 18 december 2006 vrijgesteld bent van werkzaamheden en dus niet meer op kantoor hoeft te komen.”
3.1.6. Bij e-mailbericht van 30 januari 2007 heeft Curvalue [werknemer] geschreven dat naar aanleiding van het resultaat van 2006 een bonusverdeling was gemaakt. [Werknemer] ontving op basis van de voor hem geldende verdeling een bonus van € 41.895,-. Het salaris inclusief vakantiegeld dat [werknemer] in 2006 had ontvangen, bedroeg € 41.212,80. Dit betekende dat aan [werknemer] per saldo € 681,09 zou worden uitgekeerd. Daarnaast zou [werknemer] 3% rente over zijn escrow account ontvangen, ter hoogte van € 680,67. Curvalue deelt in haar brief verder mee:
“Omdat er een negatief handelsresultaat is bij vertrek wordt je escrow account aangesproken voor 37,5% van dit verlies. Omdat het verlies meer bedraagt dan € 300.000,- betekent dit dat je gehele escrow account wordt ingehouden en wordt toegevoegd aan de totale bonuspot van de handelaren.”
3.1.7. [Werknemer] heeft in een e-mailbericht van 31 januari 2007 Curvalue verzocht zijn escrow account ten bedrage van € 22.689,01 per direkt aan hem uit te betalen. Curvalue heeft aan dat verzoek op door haar uiteengezette gronden niet willen voldoen.
3.2. [Werknemer] vordert in de onderhavige zaak dat Curvalue zal worden veroordeeld tot, kort gezegd, uitbetaling van het in escrow gehouden geldbedrag van € 22.689,01 met wettelijke rente, de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 ten bedrage van € 11.344,51 en buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter heeft de vordering van [werknemer] tot een bedrag van € 22.698,01 toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 16 maart 2007. Hiertegen komt Curvalue op in het principale appel. De kantonrechter heeft de vordering tot betaling van de wettelijke verhoging en buitengerechtelijke kosten afgewezen. In het incidenteel appel klaagt [werknemer] over de verwerping door de kantonrechter van zijn stelling dat de regeling met betrekking tot de escrow account strijdig is met artikel 7:624 lid 4 BW en heeft geoordeeld dat het op de escrow-account gestorte bedrag geacht moet worden aan [werknemer] te zijn uitbetaald.
3.3. In het principale appel is tussen partijen in geschil welke uitleg moet worden gegeven aan het hierboven onder 3.1.3 geciteerde onderdeel van de bonusregeling betreffende de escrow-account. Het komt daarbij aan op de betekenis die gegeven moet worden aan de zinsnede “tenzij de handelaar een negatief netto handelsresultaat heeft op het moment dat hij vertrekt”. In dat geval is Curvalue ingevolge de bepaling gerechtigd het bedrag van de escrow-account van de handelaar aan te spreken tot 37,5% van het desbetreffende handelsresultaat. Tussen partijen staat vast dat het handelsresultaat van [werknemer] over 2006 negatief was, en wel tot een bedrag van meer dan € 300.000,- (zie de brief van Curvalue van 30 januari 2007). Voorts staat tussen partijen vast, zoals door [werknemer] is aangevoerd en door Curvalue niet is weersproken, dat de handelsresultaten van de bij Curvalue werkzame handelaren per 31 december worden afgesloten en dat het handelsresultaat van [werknemer] per 1 januari 2007 dus nul was, hetgeen tot 31 januari 2007 zo is gebleven, omdat hij in de maand januari 2007 niet meer heeft gewerkt.
3.4. Bij het bepalen van de betekenis van de zojuist vermelde bepaling in de bonusregeling komt het aan op de zin die partijen daaraan in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Voor het standpunt van Curvalue dat de escrow-account van [werknemer] door haar kon worden aangesproken omdat [werknemer] op 18 december 2006, de datum waarop hij van het verrichten van werkzaamheden werd vrijgesteld, een negatief handelsresultaat had, waarbij de woorden “het moment dat hij vertrekt” naar de feitelijke situatie verwijzen, bestaan naar het oordeel van het hof onvoldoende steekhoudende argumenten. Volgens Curvalue is haar uitleg in overeenstemming met de bedoeling en strekking van de bonusregeling. Die bedoeling en strekking is, aldus Curvalue, een handelaar te laten deelnemen aan de regeling en te laten delen in de handelsopbrengsten op basis van de door zijn werkzaamheden verkregen resultaten. Daaruit volgt echter nog niet dat als peildatum voor de omvang van het handelsresultaat van de betrokken handelaar slechts het moment waarop de desbetreffende handelaar zijn werkzaamheden feitelijk staakt in aanmerking komt en dat [werknemer] zulks had moeten begrijpen toen hij de arbeidsovereenkomst opzegde en vervolgens (naar Curvalue heeft aangevoerd) instemde met zijn vrijstelling van werkzaamheden per 18 december 2006. [Werknemer] mocht er evengoed van uitgaan dat als “het moment van vertrek” de laatste dag van de arbeidsovereenkomst zou gelden. Officieel vertrekt de werknemer immers op de dag dat de arbeidsovereenkomst eindigt. Curvalue heeft niet aangevoerd dat zij [werknemer] erop gewezen heeft dat hij door in te stemmen met de datum van 18 december 2006 als datum van vrijstelling van zijn werkzaamheden geen aanspraak meer zou kunnen maken op uitkering van het (volgens de bonusregeling in beginsel aan [werknemer] als handelaar toekomende) bedrag van de escrow-account. Gelet op de voor meerdere uitleg vatbare bepaling in de bonusregeling had dit in de gegeven omstandigheden wel van Curvalue, als werkgever, mogen worden verwacht. [Werknemer] zou in dat geval namelijk er voor hebben kunnen kiezen tot in januari 2007 door te werken en hebben kunnen profiteren van het feit dat zijn handelsresultaat per 1 januari 2007 ‘op nul’ zou worden gesteld. Het argument van Curvalue dat de uitleg die [werknemer] voorstaat de handelaar de mogelijkheid biedt de uitkomsten van de verrekening van het netto negatieve handelsresultaat met de escrow-account te [werknemer]ipuleren, gaat naar het oordeel van het hof niet op. In het systeem van de bonusregeling waarvoor partijen in de arbeidsovereenkomst hebben gekozen ligt immers besloten dat het handelsresultaat van de handelaar slechts over een kalenderjaar wordt vastgesteld. Ook als bedoeld zou zijn als peildatum voor het handelsresultaat de datum van feitelijke staking van de werkzaamheden aan te merken, zou daarmee kunnen worden ge[werknemer]ipuleerd. Door Curvalue zijn overigens onvoldoende omstandigheden gesteld op grond waarvan geoordeeld zou kunnen worden dat [werknemer] met de datum van vertrek heeft ge[werknemer]ipuleerd.
3.5. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de grieven van Curvalue in principaal appel, die zich beide keren tegen de uitleg die de kantonrechter in het bestreden vonnis aan de bepaling in de bonusregeling heeft gegeven, tevergeefs zijn voorgesteld.
3.6. In incidenteel appel is in de eerste plaats de vraag aan de orde of de onderhavige escrow-account bepaling strijdig is met artikel 7:624 lid 4 BW. [Werknemer] heeft op dit punt het volgende naar voren gebracht. Het bedrag in depot is opgebouwd uit aan [werknemer] verschuldigde bonussen in de periode 1997-2000. De regeling is in strijd met artikel 7:624 lid 4, aangezien de werkgever op grond van dit artikel verplicht is de bonus uit te keren op het moment dat de hoogte daarvan bepaald is, met dien verstande dat ten minste eenmaal per jaar uitkering plaatsvindt. Het moment van uitkering is het moment dat [werknemer] vrijelijk over dat uitgekeerde bedrag kan beschikken. Een beding dat afwijkt van dit artikel is vernietigbaar.
3.7. Het beroep op van [werknemer] op artikel 7:624 (lid 4) BW slaagt niet. Curvalue heeft terecht aangevoerd dat de termijn waarbinnen de vernietigbaarheid kon worden ingeroepen reeds was verjaard op het moment dat [werknemer] daarop in de inleidende dagvaarding een beroep heeft gedaan. De escrow-account is opgebouwd uit aan [werknemer] toegekende bonussen in de periode 1997-2000. Destijds noch na ontvangst van brieven van 4 februari 2000 en 29 januari 2001 van Curvalue aan [werknemer], waarin de opbouw van de escrow-account expliciet aan de orde is gekomen, heeft [werknemer] zich op vernietigbaarheid beroepen van de regeling dat een deel van de bonus in escrow zou worden gehouden. Het beroep op vernietiging van de bonusregeling op het onderhavige punt wegens strijd met artikel 7:624 lid 4 is daarom tardief.
3.8. De afwijzing door de kantonrechter van de vordering tot voldoening van de wettelijke verhoging wordt door [werknemer] tevergeefs bestreden. In rechte dient ervan te worden uitgegaan dat partijen een rechtsgeldige regeling inzake de betaling van de bonus zijn overeengekomen. Onderdeel van die afspraken was dat een deel van de aan [werknemer] toekomende bonus niet rechtstreeks aan hem zou worden uitbetaald maar op een depotrekening zou worden gestort. Het hof verenigt zich met het oordeel van de kantonrechter dat de op de escrow-account gestorte bonusbedragen geacht moeten worden telkens aan [werknemer] te zijn uitbetaald. Van vertraging in de voldoening van het loon is daarom geen sprake.
3.9. Uit het voorgaande volgt dat ook de grief in het incidenteel appel tevergeefs is voorgesteld.
4. Slotsom en proceskosten
De grieven in zowel het principale als incidentele appel falen. Het vonnis van de kantonrechter moet daarom worden bekrachtigd. Deze uitkomst van de procedure in hoger beroep brengt mee dat Curvalue in de proceskosten van het hoger beroep in principaal appel zal worden veroordeeld en [werknemer] in de kosten van de procedure in incidenteel appel.
5. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt Curvalue in de kosten van het hoger beroep in principaal appel en begroot deze kosten tot aan deze uitspraak aan de zijde van [werknemer] op € 254,-- wegens verschotten en € 1.158,-- wegens salaris;
veroordeelt [werknemer] in de kosten van het hoger beroep in incidenteel appel en begroot deze kosten tot aan deze uitspraak aan de zijde van Curvalue op € 579,-- wegens salaris;
verklaart de bovenstaande proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.E. Molenaar, W.J. van den Bergh en A.R. Sturhoofd en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 22 december 2009.