ECLI:NL:GHAMS:2009:BL8484

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.025.610
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrechtelijke geschillen tussen meerdere vennootschappen en de rechtsopvolgers van een overleden huurder

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, zijn appellanten, bestaande uit meerdere vennootschappen en de rechtsopvolgers van een overleden huurder, in hoger beroep gegaan tegen de beslissingen van de kantonrechter in Utrecht. De zaak betreft een huurgeschil over een cafépand dat door de overleden huurder, [A], was gehuurd van Bavaria B.V. en later overgedragen aan de vennootschap Bergerac Beheer B.V. De appellanten vorderden schadevergoeding van Bergerac c.s. omdat zij meenden dat deze hen ten onrechte niet in het genot van het pand hadden gesteld, wat hen huurinkomsten en andere voordelen zou hebben gekost.

Tijdens de zitting op 18 september 2009 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De appellanten, vertegenwoordigd door hun gemachtigde, hebben hun grieven uiteengezet, terwijl de geïntimeerden hun verweer hebben gevoerd. Het hof heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig overwogen, inclusief de eerdere arresten die in deze zaak relevant zijn. De appellanten baseerden hun vorderingen op eerdere uitspraken van het hof, maar het hof oordeelde dat deze uitspraken geen bindende kracht hadden voor de huidige vorderingen van de vennootschappen Erlu en Sabofra, aangezien zij geen partij waren in die eerdere procedures.

Het hof heeft vastgesteld dat de vorderingen van de appellanten niet toewijsbaar zijn, omdat er geen huurverhouding bestond tussen Erlu en Bergerac c.s. en dat eerdere uitspraken in deze context gezag van gewijsde hebben. De grieven van de appellanten zijn verworpen, en het hof heeft de bestreden vonnissen van de kantonrechter bekrachtigd. De appellanten zijn als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
Nevenzittingsplaats Arnhem
Sector civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.025.610
(zaaknummer rechtbank 500942 CU EXPL 06-12775)
arrest van de vijfde civiele kamer van 15 december 2009
inzake
1.a. [appellante sub 1a],
wonende te [woonplaats],
b. [appellante sub 1b],
wonende te [woonplaats],
c. [appellante sub 1c],
wonende te [woonplaats],
d. [appellant sub 1d],
wonende te [woonplaats],
e. [appellant sub 1e],
wonende te [woonplaats],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Handelsonderneming Erlu B.V.,
gevestigd te Hilversum,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Sabofra B.V.,
gevestigd te Hilversum,
appellanten,
advocaat: mr. J.G. Wichers Hoeth,
tegen:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid,
Bergerac Beheer B.V.,
gevestigd te Doorn,
2. mr. [geïntimeerde sub 2],
wonende te [woonplaats] (België)
geïntimeerden,
advocaat: mr. O.P. van der Linden
1. Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 18 juli 2007, 23 januari 2008 en 15 oktober 2008 die de kantonrechter (rechtbank Utrecht, sector kanton, locatie Utrecht) tussen appellanten (hierna ook te noemen: [appellanten].) als eisers en geïntimeerden (hierna ook te noemen: Bergerac c.s.) als gedaagden heeft gewezen; van de laatste twee vonnissen is een fotokopie aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 [appellanten]. hebben bij exploot van 7 januari 2009 Bergerac c.s. aangezegd van de vonnissen van 23 januari 2008 en 15 oktober 2008 in hoger beroep te komen, met dagvaarding van Bergerac c.s. voor dit hof.
2.2 Bij memorie van grieven hebben [appellanten]. zeven grieven tegen de bestreden vonnissen aangevoerd en toegelicht, en twee producties in het geding gebracht. Zij hebben gevorderd dat het hof de bestreden vonnissen zal vernietigen en, opnieuw recht doende, bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest, geïntimeerden zal veroordelen om, hoofdelijk des dat de een betalend de ander zal zijn bevrijd, te betalen aan appellante sub 2 (hierna ook: Erlu) een bedrag van € 121.574,21 en aan appellante sub 3 (hierna ook: Sabofra) een bedrag van € 94.474,57, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 december 1999 tot de dag der voldoening, althans een door het hof in goede justitie te bepalen bedrag, en met veroordeling, hoofdelijk, van Bergerac c.s. in de kosten van beide instanties inclusief de kosten van beslaglegging.
2.3 Tegen Bergerac c.s. is, nadat zij peremptoir zijn gesteld, op de roldatum 14 juli 2009 akte van niet dienen gevraagd en verleend.
2.4 Daarna hebben Bergerac c.s. pleidooi gevraagd.
2.5 Ter zitting van 18 september 2009 hebben partijen de zaak doen bepleiten, [appellanten]. door mr. J.A.M. Stalenhoef, gemachtigde, en Bergerac c.s. door mr. O.P. van der Linden, advocaat te Utrecht. Beiden hebben daarbij pleitnotities in het geding gebracht. Het hof heeft het door mr. Van der Linden gemaakte bezwaar tegen het pleiten door mr. Stalenhoef verworpen, nu partijen ingevolge artikel 134, lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering het zwaarwegende recht hebben zelf hun zaak te bepleiten, mr. Stalenhoef door [appellanten]. is gemachtigd en door mr. Wichers Hoeth voormeld vooraf is aangekondigd dat mr. Stalenhoef ten pleidooie het woord zal voeren namens [appellanten]..
Mr. Van der Linden heeft voorafgaand aan de zitting aan de wederpartij en het hof de producties 1 tot en met 7 gezonden. Mr. Stalenhoef heeft meegedeeld dat hij van deze stukken heeft kennis genomen en heeft geen bezwaar gemaakt tegen het in het geding brengen daarvan. Het hof heeft mr. Van der Linde akte verleend van het in het geding brengen van deze stukken.
Het hof heeft geconstateerd dat de door mr. Van der Linden in het geding gebrachte productie 8 en de bij brief van 16 september 2009 aan het hof toegezonden producties
– waarvan mr. Stalenhoef heeft meegedeeld dat hij deze niet heeft ontvangen – feitelijk een memorie van antwoord met producties betreft. Mr. Stalenhoef heeft, na een korte leespauze, verklaard de bij de brief van 16 september 2009 gevoegde producties allemaal te kennen en tegen het in het geding brengen daarvan geen bezwaar te hebben, waarna het hof aan
mr. Van der Linden akte heeft verleend van het in het geding brengen van die producties. Naar aanleiding van het daartegen door mr. Stalenhoef aangevoerde bezwaar, heeft het hof geconstateerd dat de door mr. Van der Linden vooraf toegezonden productie 8 niet kort en eenvoudig is te doorgronden, eerder in het geding en ter kennis van de wederpartij had kunnen worden gebracht, mr. Stalenhoef daarvan vooraf niet behoorlijk kennis heeft kunnen nemen en zich daarop vooraf niet deugdelijk heeft kunnen voorbereiden. Het hof heeft daarom geweigerd mr. Van der Linden akte te verlenen van het in het geding brengen van de vooraf toegezonden productie 8. Mr. Van der Linden heeft de inhoud daarvan vervolgens wel in zijn pleidooi verwoord.
2.6 Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
3. De vaststaande feiten
Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende weersproken alsmede op grond van de stukken het volgende vast.
3.1 Bij schriftelijke overeenkomst, gedateerd 25 april 1991, heeft [A], geboren [datum] 1929 (verder [A]), van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Bavaria B.V. gehuurd het cafépand met afzonderlijke bovenwoning, ondergrond, tuin en erf, gelegen [adres]. De bestemming van het gehuurde is in de overeenkomst aangeduid als cafébedrijf. De overeengekomen huurtijd is vijf jaar, ingaande 25 april 1991, met het recht van optie op één termijn van vijf jaar. Artikel 20 van de overeenkomst luidt:
“Huurder is bevoegd gedurende de huurtijd het onderhavige pand onder te verhuren, onder gelijke conditie welke gelden voor de verhuurder.”
3.2 [A] is in 1995 overleden. Appellanten sub 1 (hierna ook: [appellanten sub 1]) zijn de weduwe van [A] en haar vier kinderen. Zij zijn de rechtsopvolgers onder algemene titel van [A].
3.3 Bavaria B.V. heeft op 30 november 1999 de eigendom van het cafépand ter uitvoering van een koopovereenkomst overgedragen aan geïntimeerde sub 1 (hierna: Bergerac). Geïntimeerde sub 2 (hierna: [geïntimeerde sub 2]) is directeur van Bergerac.
3.4 De huurbetalingen aan Bavaria c.q. Bergerac zijn (tot 1 september 2001) gedaan door Erlu. Bij schriftelijke overeenkomst d.d. 18 januari 1999 heeft Erlu het cafépand voor een termijn van vijf jaar onderverhuurd aan [B]. Erlu wordt blijkens gegevens van 6 juni 2005 bestuurd door appellanten sub 1.d. en 1.e.. ([a[appellant sub 1d] en [appellant sub 1e]), die ook de bestuurders zijn van de Stichting Aministratiekantoor Erlu, enig aandeelhoudster van Erlu en uitgeefster van certificaten van aandelen in Erlu. Deze certificaten zijn in eigendom van [appellanten sub 1].
3.5 In het jaar 2000 heeft Erlu een procedure aangespannen tegen Bergerac c.s., waarin zij veroordeling van Bergerac en [geïntimeerde sub 2] heeft gevorderd tot prompte nakoming van de huurovereenkomst betreffende het cafépand, met nevenvorderingen. De kantonrechter te Utrecht heeft bij vonnis van 8 augustus 2001 (rolnummer 213498-CV-00-10878) deze vorderingen afgewezen, op grond dat - kort en zakelijk weergegeven - het huurrecht van Erlu niet is komen vast te staan. De rechtbank te Utrecht heeft dit vonnis bij haar vonnis van 18 september 2002 (rolnummer 139472/HAZA 02-13) in hoger beroep bekrachtigd. Dit vonnis is in kracht van gewijsde gegaan.
3.6 Hierna hebben [appellanten sub 1] tegen Bergerac c.s. een procedure aangespannen. Bij vonnis van de kantonrechter van 3 september 2003 zijn de op gesteld huurderschap van [appellanten]. gebaseerde vorderingen tot nakoming c.q. schadevergoeding afgewezen. Het gerechtshof te Amsterdam heeft in die zaak de arresten van 24 februari 2005 en van 8 juni 2006 (beide met rolnummer 151/4) gewezen. Bij laatstgenoemd arrest heeft het hof het vonnis van de kantonrechter van 3 september 2003 bekrachtigd en Bergerac c.s. hoofdelijk veroordeeld om [appellanten sub 1] onmiddellijk bij de eerst mogelijke gelegenheid dat het object van de huurovereenkomst vrij komt van gebruik c.q. de huurovereenkomst met de (toenmalige) huurder [C] eindigt, in het onbelemmerde genot te stellen van het cafépand met afzonderlijke bovenwoning, ondergrond, erf en tuin, met verbod aan Bergerac c.s. om het cafépand met bovenwoning op enigerlei wijze in gebruik te geven aan anderen dan [C] voornoemd, hetzij direct of indirect, hetzij via indeplaatsstelling, onderhuur, wederverhuur of ingebruikgeving, eigen gebruik daaronder begrepen, één en ander onder bepaling van een dwangsom van € 1.000,-- per dag voor iedere dag dat zij of één van hen niet aan (één van ) deze veroordelingen voldoen c.q. voldoet, met een maximum van € 100.000,--. De voormelde arresten zijn in kracht van gewijsde gegaan.
4. De motivering van de beslissing in hoger beroep
4.1 De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Zij strekken tot vernietiging van de beslissing van de kantonrechter voor zover daarbij de gevorderde hoofdelijke veroordeling van Bergerac c.s. tot betaling van schadevergoeding ten bedrage van € 121.547,21 aan Erlu en ten bedrage van € 94.474,57 aan Sabofra is afgewezen, en leggen alleen deze vorderingen aan het hof voor. Tegen de op vordering van [appellanten]. door de kantonrechter toegewezen ontbinding van de tussen de [appellanten sub 1] en Bergerac en [geïntimeerde sub 2] bestaande huurovereenkomst inzake het onderhavige cafépand met bovenwoning met ingang van 1 maart 2008, zijn geen grieven gericht.
4.2 Bergerac c.s. hebben, aldus [appellanten]., Erlu vanaf 1 december 1999 ten onrechte niet in het genot gesteld van het cafépand c.a. gelegen [adres], maar rechtstreeks met de onderhuurder zaken gedaan, waardoor Erlu huurinkomsten, pacht van inventaris en goodwill heeft gederfd, en waardoor Sabofra opbrengsten van twee aan haar toebehorende speelautomaten die in het pand stonden heeft gederfd. Tevens vorderen [appellanten]. vergoeding van verloren gegane goodwill, en vergoeding van twee aan Sabofra toebehorende, uit het pand verdwenen, speelautomaten.
4.3 [appellanten]. beroepen zich ter adstructie van hun vordering primair op de in kracht van gewijsde gegane arresten van het hof Amsterdam van 24 februari 2005 en van 8 juni 2006 (beide met rolnummer 151/4), op grond van welke arresten volgens [appellanten]. de toerekenbare tekortkoming van Bergerac c.s., de schade en het causaal verband tussen partijen in het onderhavige geding vast staan.
Bergerac c.s. hebben gemotiveerd verweer gevoerd.
4.4 [appellanten]. baseren de gevorderde veroordeling van Bergerac c.s. tot vergoeding van schade van Erlu en Sabofra ten onrechte op de in kracht van gewijsde gegane arresten van het hof Amsterdam van 24 februari 2005 en van 8 juni 2006. Die arresten zijn alleen gewezen tussen [appellanten sub 1] en Bergerac c.s.. Erlu en Sabofra waren in die procedure geen partij(en), en ook is niet, althans onvoldoende, gesteld of gebleken dat zij rechtverkrijgenden van [appellanten sub 1] zijn. Anders dan [appellanten]. menen, hebben de in die arresten gegeven beslissingen tussen Bergerac c.s. enerzijds en Erlu en Sabofra anderzijds dan ook geen bindende kracht.
4.5 Voor zover het de gevorderde schade van Erlu betreft, geldt voorts het volgende. In de zaak tussen Erlu en Bergerac c.s heeft eerder een procedure plaatsgevonden, waarin Erlu nakoming heeft gevorderd van de huurovereenkomst betreffende het onderhavige cafépand, en schadevergoeding wegens niet-nakoming. De kantonrechter te Utrecht heeft bij vonnis van 8 augustus 2001 (rolnummer 213498-CV-00-10878) deze vorderingen afgewezen, op grond dat - kort en zakelijk weergegeven - het huurrecht van Erlu niet is komen vast te staan. De rechtbank te Utrecht heeft dit vonnis bij haar vonnis van 18 september 2002 (rolnummer 139472/HAZA 02-13) in hoger beroep bekrachtigd op grond dat er geen huurovereenkomst tussen hen kan worden aangenomen. Ook dat vonnis is inmiddels in kracht van gewijsde gegaan, zodat daaraan in de verhouding tussen Erlu en Bergerac c.s. gezag van gewijsde toekomt. Daaruit volgt, dat in de onderhavige procedure heeft te gelden dat tussen Erlu en Bergerac c.s. geen huurverhouding aanwezig is. Omtrent die rechtsverhouding kan niet opnieuw worden beslist. De vordering van Erlu is daarom, voor zover deze op een huurovereenkomst tussen haar en Bergerac en/of [geïntimeerde sub 2] is gegrond, niet toewijsbaar.
4.6 Voor zover aan de gevorderde schade van Erlu ten grondslag is gelegd dat Bergerac en/of [geïntimeerde sub 2] tegenover haar onrechtmatig heeft/hebben gehandeld, is deze vordering onvoldoende onderbouwd.
4.7 Voor zover het de gevorderde schade van Sabofra betreft, geldt dat niet, althans onvoldoende duidelijk, is gesteld of gebleken dat sprake is van een huurovereenkomst met Bergerac en/of [geïntimeerde sub 2] betreffende de door [appellanten]. bedoelde roerende zaken. Voor het overige geldt eveneens dat de vorderingen, voor zover daarin zou moeten worden gelezen dat Bergerac en/of [geïntimeerde sub 2] onrechtmatig jegens Sabofra heeft/hebben gehandeld, tegenover de gemotiveerde betwisting van Bergerac c.s., onvoldoende zijn onderbouwd.
Slotsom
4.8 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen falen de grieven, en behoeven de overige stellingen van partijen, als zijnde niet althans onvoldoende relevant, geen bespreking meer. Het hof zal de bestreden vonnissen van 23 januari 2008 en van 15 oktober 2008 bekrachtigen.
4.9 [appellanten]. zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld.
5. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt de vonnissen van de kantonrechter (rechtbank Utrecht, sector kanton, locatie Utrecht) tussen partijen van 23 januari 2008 en van 15 oktober 2008;
veroordeelt [appellanten]. in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Bergerac begroot op € 1.788,-- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 262,-- voor griffierecht;
verklaart de voormelde veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.L. van der Bel, H. Wammes en M.G.W.M. Stienissen en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 december 2009.