GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Beslissing van 8 december 2009 in de zaak onder nummer 200.008.528/01 NOT van:
[appellante],
wonende te [plaats],
APPELLANT,
MR. [notaris],
notaris te [plaats],
GEÏNTIMEERDE,
gemachtigde: mr. A.R. van Roo,
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellant, hierna verder te noemen: klager, heeft bij een op 25 juni 2008 ter griffie ingekomen verzoekschrift met bijlagen tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Utrecht, hierna verder te noemen: de kamer, van 19 juni 2008. Hierbij is de klacht van klager tegen geïntimeerde, hierna verder te noemen: de notaris, niet ontvankelijk verklaard.
1.2. Van de zijde van klager is op 9 juli 2008 een aanvulling op het beroepschrift ter griffie van het hof ingekomen.
1.3. Van de zijde van de notaris is op 8 augustus 2008 een verweerschrift ter griffie van het hof ingekomen en op 21 augustus 2009 is nog een aanvullend stuk ter griffie van het hof ingekomen.
1.4. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 27 augustus 2009. Klager evenals de notaris en zijn gemachtigde zijn verschenen en hebben het woord gevoerd; de gemachtigde van de notaris aan de hand van een ter zitting aan het hof overgelegde pleitnota.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten geen bezwaar gemaakt zodat het hof zal uitgaan van de door de kamer vastgestelde feiten.
4. Het standpunt van klager
Klager verwijt de notaris dat zij op 4 juni 1998 de akte heeft gepasseerd waarbij de Stichting Derdengelden [naam], hierna verder te noemen: de stichting, is opgericht. Klager heeft in dat verband gesteld dat de notaris aan de oprichting van de stichting niet zonder meer haar ministerie had mogen verlenen. De notaris had zich behoren af te vragen met welk doel in Nederland woonachtige particulieren gelden aan een hun onbekende advocaat uit Duitsland zouden toevertrouwen. Bovendien had de notaris moeten beseffen dat de statuten van de op te richten stichting in strijd zouden kunnen zijn met de Nederlandse economische wetgeving. Door haar handelen heeft de notaris volgens klager in strijd gehandeld met artikel 21 lid 2 van de Wet op het notarisambt, hierna verder te noemen: Wna.
5. Het standpunt van de notaris
De notaris heeft gemotiveerd verweer gevoerd waarop hierna voor zover nodig wordt teruggekomen.
6. De beoordeling van de ontvankelijkheid van klager
6.1. Artikel 99 lid 12 van de Wna bepaalt:
12. Een klacht kan slechts worden ingediend gedurende drie jaren na de dag waarop de tot klacht gerechtigde van het handelen of nalaten van een notaris of kandidaat-notaris dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven kennis heeft genomen.
6.2. De klacht van klager is op 8 november 2007, via de griffie van het hof, bij de kamer binnengekomen. Klager was naar het oordeel van het hof al in augustus 1999 op de hoogte van het bestaan van de stichting en daarmee met het door klager aan de notaris verweten handelen dan wel nalaten. Het hof komt tot dit oordeel op grond van het door de rechtbank te Utrecht op 7 mei 2003 gewezen vonnis, zaaknummer/rolnummer 141282/HAZA 02-264, met als gedaagde in conventie de besloten vennootschap, Amiabel Investment Advising B.V., in het desbetreffende vonnis verkort aangeduid als: AIA, van welke vennootschap klager destijds statutair directeur was, luidende voor zover hier van belang:
2.5. In augustus 1999 hebben [eisers] de onder 2.1. genoemde ƒ 30.000,- tezamen met het daarover behaalde rendement, in totaal ƒ 42.000,-, herbelegd, wederom via tussenkomst van AIA. Ditmaal hebben zij het betrokken bedrag beschikbaar gesteld aan de Stichting Derdengelden [van de Duitse advocaat], vertegenwoordigd door [de Duitse advocaat], met welke stichting zij, althans [eiser sub 1] voor hen, (opnieuw) een schriftelijke overeenkomst zijn aangegaan.
6.3. Gelet op het voorgaande is het hof met de kamer van oordeel dat klager zijn klacht niet binnen de in artikel 99 lid 12 Wna genoemde termijn heeft ingediend, zodat hij daarin niet kan worden ontvangen.
6.4. Dit leidt tot de volgende beslissing.
- bekrachtigt de bestreden beslissing.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.L.G.A. Stille, F.A.A. Duynstee en C.P. Boodt en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op dinsdag 8 december 2009.
KAMER VAN TOEZICHT OVER DE NOTARISSEN EN KANDIDAAT-NOTARISSEN IN HET ARRONDISSEMENT UTRECHT
BESLISSING van de Kamer van Toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen in het arrondissement Utrecht op de klacht van:
[naam],
wonende te [plaats],
klager,
mevrouw mr. [naam] ,
notaris te [plaats],
beklaagde,
gemachtigde: mr. A.R. van Roo, advocaat te Nieuwegein.
Op 8 november 2007 heeft deze Kamer, door tussenkomst van het Gerechtshof te Amsterdam, een brief met enige bijlagen van klager ontvangen. Daarin formuleert hij een klacht tegen notaris mevrouw mr. [notaris], hierna: de notaris.
De notaris heeft bij brief van 13 december 2007 van haar raadsman, met daarbij enige bijlagen, op de klacht geantwoord.
Bij brief van 24 december 2007 heeft klager, onder bijvoeging van enige bijlagen, schriftelijk gereageerd op het antwoord van de notaris.
De klacht is op 24 april 2008 mondeling behandeld. Bij die gelegenheid zijn verschenen:
- klager vergezeld van zijn zoon;
- de notaris vergezeld van haar gemachtigde.
Klager heeft zijn klacht toegelicht.
De notaris heeft daarop bij monde van haar gemachtigde haar standpunt uiteengezet mede aan de hand van op schrift gestelde notities. De notaris heeft zelf ook enige inlichtingen verschaft.
De Kamer heeft vervolgens de uitspraak bepaald op heden.
2.1 De notaris heeft op 4 juni 1998 een akte gepasseerd waarbij [advocaat], advocaat in Duitsland, de Stichting Derdengelden [naam] heeft opgericht. Het doel van de stichting is het in beheer nemen van alle gelden die uit hoofde van zijn beroep aan de advocaat worden toevertrouwd om deze te bestemder tijd uit te keren aan de rechthebbende(n) of te restitueren aan degene(n) die de gelden toevertrouwde(n).
2.2 Klager is algemeen directeur geweest van de besloten vennootschap A.I.A. b.v., waarvan het statutaire doel was het geven van adviezen op het gebied van sparen en beleggen van gelden en/of vermogens van zowel particulieren als ondernemingen, instellingen en instanties, alsmede het aantrekken c.q. verwerven van gelden en doen beleggen c.q. uitzetten. Tegen deze vennootschap is een civielrechtelijke procedure gevoerd, waarin de rechtbank te Utrecht op 7 mei 2003 vonnis heeft gewezen en de vennootschap heeft veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding. In die procedure is het verweer van de besloten vennootschap verworpen dat eisers hadden verzuimd een vordering in te stellen tegen de Stichting Derdengelden van [naam] en/ of tegen [advocaat in Duitsland] in persoon. Dat vonnis is gepubliceerd onder LJN-nummer AF8351.
De klacht en de beoordeling daarvan
3.1 Klager verwijt de notaris dat deze de akte heeft gepasseerd waarbij de Stichting Derdengelden [naam] is opgericht. In dat verband heeft hij gesteld dat de notaris niet, althans niet zonder meer, haar ministerie had mogen verlenen. De notaris had zich behoren af te vragen met welk doel in Nederland woonachtige particulieren gelden aan een hun onbekende advocaat uit Duitsland zouden toevertrouwen, zo heeft klager gesteld. Bovendien had de notaris volgens klager moeten beseffen dat de statuten van de op te richten stichting in strijd zouden kunnen zijn met de Nederlandse economische wetgeving.
3.2 De notaris heeft als eerste verweer naar voren gebracht dat klager niet ontvankelijk moet worden verklaard in zijn klacht. Daartoe heeft zij gesteld dat A, schoonzoon van klager en destijds eveneens verbonden aan de vennootschap van klager, de akte van oprichting op 25 mei 1998 van de Stichting Derdengelden [naam] toegefaxt heeft gekregen. De declaratie van de notaris is bovendien door de vennootschap van klager voldaan. Reeds toen moet klager het handelen van de notaris dat hij haar verwijt bekend zijn geweest. De notaris heeft ook gewezen op de hierboven onder 2.2 genoemde beslissing van deze rechtbank.
3.3 Klager heeft weliswaar betwist dat hij al in 1998 kennis droeg van de oprichtingsakte, maar vast staat, als door de notaris onweersproken gesteld, dat klager in ieder geval op 7 mei 2003, de dag waarop het onder 2.2 bedoelde vonnis is uitgesproken, met het handelen van de notaris bekend was. Blijkens artikel 99 lid 12 van de Wet op het notarisambt kan een klacht slechts worden ingediend gedurende drie jaren na de dag waarop de tot klacht gerechtigde van het handelen of nalaten van een notaris dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven, kennis heeft genomen. Nu klager buiten deze termijn zijn klacht heeft ingediend behoort hij daarin niet ontvankelijk verklaard te worden, zodat als volgt wordt beslist.
De Kamer verklaart klager niet ontvankelijk in zijn klacht.
Gewezen te Utrecht door mr. H.J. Schepen, wnd. voorzitter, mr. E. Kerpen, mr. G.H. Beens,
mr. H.A.M. Pinckaers en mr. H. Hilberts, leden, bijgestaan door mr. L. Heij, secretaris, en uitgesproken op 19 juni 2008 door de voorzitter van deze Kamer.
De secretaris De voorzitter