1. De feiten
Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:
a. Op 25 juni 1998 hebben klagers – echtgenoten – het woonhuis met werkplaats aan de [adres] (hierna: de woning) gekocht van [V] en diens echtgenote (hierna gezamenlijk: [V] c.s.) voor een koopprijs van ƒ 750.000,00. Omdat [V] c.s. een deel van de werkplaats nog in gebruik wilde houden, is overeengekomen dat [V] c.s. dit gedeelte van de werkplaats op een later tijdstip, uiterlijk op 1 maart 2005, aan klagers zou leveren. Daartegenover stond dat klagers een deel van de koopprijs – een bedrag van ƒ 50.000,00 – pas bij aflevering van het resterende gedeelte van de werkplaats, maar niet vóór 1 maart 2005, hoefden te betalen.
b. De leveringsakte, die op dezelfde datum ten overstaan van notaris [D] – op dat moment nog in functie – is gepasseerd, bevat de volgende bepaling:
“(…) Koper b (klagers, KvT) is verplicht het restant van de koopprijs (…) te voldoen bij aflevering
van het resterend gedeelte van de werkplaats, doch niet voor een maart tweeduizend vijf, welke
betaling zal plaatsvinden via een rekening waarover ik, notaris, kan beschikken. (…)”
c. Naderhand hebben klagers de woning doorverkocht aan [K] en [H], verder gezamenlijk te noemen [K] c.s. Daarbij heeft [K] c.s. de verplichting om – bij de levering van het resterende gedeelte van de werkplaats, maar uiterlijk op 1 maart 2005 – het restant van de koopsom aan [V] c.s. te betalen, overgenomen van klagers. Tevens heeft hij daarbij klagers gevrijwaard voor aanspraken terzake. De leveringsakte is gepasseerd op 27 november 2000 ten overstaan van notaris [S] (toen nog kandidaat-notaris) als plaatsvervanger van notaris [D].
d. Notaris [D] is gedefungeerd op 15 maart 2001. Daarna is hij als adviseur aan het kantoor verbonden gebleven.
e. Bij brief van 9 augustus 2001 heeft notaris [D] aan de toenmalige advocaat van [V] c.s. geschreven:
“(...) Doordat de heer en mevrouw [K] zich in de akte van levering hebben verbonden jegens de heer [V], zijn zij naast [klagers] hoofdelijk aansprakelijk en heeft de heer [V] er dus een schuldenaar bij. Medewerking en/of toestemming van de heer [V] is naar mijn mening overbodig en zou zelfs tot gevolg kunnen hebben dat [klager] te eniger tijd stelt, dat hij daardoor niet meer zelf aangesproken zou kunnen worden! Dat is dus ook de reden waarom wij [V] niet hebben laten meetekenen. (…)”
f. Op 25 juli 2005 is de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing verklaard op [K]. De woning is executoriaal verkocht.
g. Omdat [K] c.s. niet de middelen heeft om het restant van de koopsom aan [V] c.s. te betalen, heeft [V] c.s. notaris [D] aansprakelijk gesteld voor de door hem geleden schade. Daarop heeft notaris [D] klagers bij brief van 11 oktober 2005 verzocht het restant van de koopsom op zijn kwaliteitsrekening te storten. Deze brief luidt, voor zover van belang:
“(…) De advocaat van de heer en mevrouw [V] heeft zich gericht tot ons met het verzoek kopers voor dit bedrag aan te spreken. (…)”
h. Bij brief van 2 november 2005 heeft de toenmalige advocaat van [V] c.s. aan klagers geschreven, voor zover hier van belang:
“(…) U bent hierover eerder, bij brieven van 11 en 13 oktober 2005, aangeschreven door oud-notaris Mr. […] [D], die u daarbij heeft laten weten op mijn verzoek te hebben gehandeld. Zulks is niet juist, reden waarom ik u verzoek zich terzake van deze kwestie uitsluitend tot mij te richten. (…) ”
i. Omdat klagers ook na sommatie niet betaalden, heeft [V] c.s. op 11 november 2005 conservatoir beslag doen leggen op de woning van klagers te [woonplaats].
j. Nadat [V] c.s. een dagvaardingsprocedure tegen klagers aanhangig had gemaakt, hebben klagers de zaak met [V] c.s. geregeld, waarbij zij het restant van de koopsom hebben betaald.