GERECHTSHOF AMSTERDAM
Nevenzittingsplaats Arnhem
zaaknummer 200.003.329
(zaaknummer rechtbank 237818 / KG ZA 07-963)
arrest van de vierde civiele kamer van 23 juni 2009
inzake
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen “de vrouw”,
advocaat: mr. I.M.C.A.Reinders Folmer,
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde sub 1 in het principaal hoger beroep,
appellant in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen “de man”,
advocaat: mr. I.M.C.A.Reinders Folmer,
1. Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van 21 december 2007 (in de kop van dat vonnis staat kennelijk abusievelijk als datum van de uitspraak 21 december 2001 genoemd) dat de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht tussen de vrouw als gedaagde en de man en Installatiebedrijf Van Nimwegen De Vries B.V., gevestigd te Woerden, verder te noemen “Van Nimwegen B.V.” als eisers heeft gewezen; van dat vonnis is een fotokopie aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 De vrouw heeft bij exploot van 7 januari 2008 aan de man en Van Nimwegen B.V. aangezegd van dat vonnis in hoger beroep te komen, met dagvaarding van de man en Van Nimwegen B.V. voor dit hof. De vrouw heeft de zaak tegen Van Nimwegen B.V. niet aangebracht.
2.2 Bij memorie van grieven heeft de vrouw drie grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd en toegelicht, en heeft zij nieuwe producties in het geding gebracht. Zij heeft gevorderd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw recht doende, bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest, en de vorderingen van de man in eerste aanleg zal afwijzen, althans de man niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn vorderingen met veroordeling van de man in de kosten van beide instanties.
2.3 Bij memorie van antwoord heeft de man de grieven bestreden met conclusie dat het hof de vrouw in haar beroep niet zal ontvangen, dan wel de grieven van de vrouw zal afwijzen.
2.4 Bij dezelfde memorie heeft de man incidenteel hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 21 december 2007, en heeft hij daartegen één grief aangevoerd en toegelicht, en heeft hij gevorderd dat het hof dat vonnis zal vernietigen en, opnieuw recht doende, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren arrest, de vorderingen van de man in eerste aanleg zal toewijzen en de vrouw zal verbieden om over te gaan tot executie op grond van de beschikking van de rechtbank Utrecht van 5 september 2001, op straffe van een dwangsom van € 1.000,- , althans een dwangsom die het hof juist acht, per keer of per dag dat de vrouw dit verbod overtreedt, althans een arrest te wijzen als het hof juist acht, met veroordeling van de vrouw in de kosten van beide instanties.
2.5 Bij memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep heeft de vrouw de grief van de man bestreden en geconcludeerd dat het hof de man in zijn incidenteel beroep niet-ontvankelijk zal verklaren, althans zijn grief ongegrond zal verklaren, met veroordeling van de man in de kosten van het incidenteel hoger beroep.
2.6 Ter zitting van 2 februari 2009 hebben partijen de zaak doen bepleiten, de vrouw door mr. L.C. de Jong, advocaat te Woerden en de man door mr. T.C.P. Christoph, eveneens advocaat te Woerden; mr. Christoph heeft daarbij pleitnotities in het geding gebracht.
2.7 Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd.
3.1 De vrouw heeft in het principaal hoger beroep de volgende grieven aangevoerd.
Grief 1
De voorzieningenrechter heeft ten onrechte overwogen in rechtsoverweging 4.4 dat het beroep van de man op verjaring slaagt, waardoor de vrouw niet bevoegd zou zijn om voor een hoger bedrag dan € 8.420,77 executiemaatregelen te nemen.
Grief 2
De voorzieningenrechter heeft ten onrechte overwogen in rechtsoverweging 4.7 dat de man een bedrag van € 3.401,08 aan kinderalimentatie heeft betaald door dit bedrag rechtstreeks aan de schuldeisers van de man en de vrouw te betalen.
Grief 3
De voorzieningenrechter heeft ten onrechte overwogen in rechtsoverweging 4.7 dat het bedrag dat de vrouw heeft voldaan aan de ABN AMRO Bank N.V., hetwelk ingevolge het vonnis van de rechtbank Utrecht van 25 februari 2004 voor rekening van de man komt, door haar niet kan worden verrekend met de bedragen welke de man heeft betaald op overige schulden welke dateren uit de huwelijkse periode.
3.2 De man heeft in het incidenteel hoger beroep één grief aangevoerd:
De voorzieningenrechter heeft ten onrechte overwogen dat de ABN AMRO schuld van partijen niet een huwelijkse schuld betreft die door partijen ieder voor de helft moet worden gedragen.
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2. feiten vastgesteld. Aangezien daartegen geen grieven zijn aangevoerd of bezwaren zijn geuit, zal het hof in hoger beroep ook van die feiten uitgaan.
5. De motivering van de beslissing in hoger beroep in kort geding
5.1 Het geschil in hoger beroep betreft de executiemaatregelen die de vrouw heeft genomen op basis van de beschikking van de rechtbank Utrecht van 5 september 2001 gegeven tussen de man en de vrouw.
5.2 De eerste grief van de vrouw betreft de vraag of de vordering van de vrouw op de man wegens verschuldigde kinderalimentatie voor een deel is verjaard. De vrouw stelt dat de verjaring is gestuit doordat zij op 9 oktober 2003 beslag heeft laten leggen ten laste van de man en zij legt daarvan als bewijs over als productie A bij memorie van grieven een exploit van 9 oktober 2003 houdende overbetekening aan de man van een derdenbeslag dat de vrouw heeft gelegd vanwege de achterstallige kinderalimentatie. Van dit exploit is afschrift gelaten aan “mevrouw [A], zijn partner en huisgenote”. Het verweer van de man dat hij nimmer heeft kennisgenomen van dit exploit en dat hij hiervan ook nooit op de hoogte is gesteld faalt omdat deze betekening aan zijn huisgenote mevr. [A], met wie de man volgens zijn verklaring tijdens het pleidooi in hoger beroep in die tijd een geregistreerd partnerschap had, heeft te gelden als een exploit aan de man. Dit betekent dat grief 1 slaagt en dat het beroep van de man op verjaring niet opgaat.
5.3 De tweede grief van de vrouw slaagt ook. Voor verrekening van afbetaling van gemeenschappelijke schulden met verschuldigde kinderalimentatie is allereerst nodig dat is voldaan aan de eisen van artikel 6:127 e.v. BW en voorts dat de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid van artikel 6:2 BW zich niet tegen verrekening verzet. Het hof is van oordeel dat, zo al aangenomen kan worden dat in dit geval aan de vereisten van artikel 6: 127 e.v. BW is voldaan, het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat de man zich op verrekening beroept. Van belang daarbij is dat partijen ten tijde van de echtscheidingsprocedure overeengekomen zijn dat de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie door de vrouw maandelijks doorbetaald dient te worden ter aflossing van de huwelijkse schulden. De vrouw heeft verklaard en de man heeft dit niet, althans onvoldoende, betwist dat deze afspraak is gemaakt opdat zij de regie van de aflossing van de schulden in handen kon houden omdat zij de man niet vertrouwde. De man heeft zich niet aan die afspraak van partijen gehouden. Hij heeft gedurende 6 jaren geen kinderalimentatie aan de vrouw betaald en is ook pas na verloop van tijd met de aflossing van de schulden is begonnen.
5.4 Ten aanzien van de grief van de man overweegt het hof dat de afspraak van partijen ten tijde van de echtscheidingsprocedure inhield dat de vrouw de alimentatie die zij van de man zou ontvangen zou doorbetalen aan de bank of de deurwaarder ter aflossing van de schulden. In haar incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring (productie 12 bij dagvaarding man in eerste aanleg) beschrijft de vrouw deze afspraak en vordert zij de man te veroordelen tot vrijwaring omdat hij de afspraak niet is nagekomen hetgeen er toe leidde dat zij geen geld had om de schuld aan de ABN AMRO bank af te lossen. De man heeft deze vordering niet weersproken, waarna de rechtbank deze heeft toegewezen. In de onderhavige procedure gaat het om de betaling van achterstallige alimentatie die bestemd is om onder meer deze schuld aan de bank af te lossen. Deze schuld dient door beide partijen bij helfte gedragen te worden. Het vonnis van de rechtbank Utrecht van 25 september 2004 brengt geen verandering in de afspraak die partijen ten tijde van de echtscheiding hebben gemaakt over betaling van de kinderalimentatie en de bestemming van die alimentatie.Dit blijkt ook uit de proceshouding van de vrouw zelf die de achterstallige alimentatie thans opvordert van de man. In die omstandigheden is het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat de vrouw zich tegelijkertijd beroept op het vonnis in vrijwaring van 25 september 2004. De grief van de man slaagt.
5.5 Terzake van een aantal huwelijkse schulden heeft de man € 7.937,92 betaald. Dit betreft de schulden aan [B], [C], Trias, de gemeente en een naheffing parkeerbelasting. Tijdens het pleidooi in hoger beroep heeft de man gesteld dat de schuld aan [B] ten tijde van de echtscheiding f 8.982,47 bedroeg. Hij heeft dit bedrag onderbouwd met een brief van deurwaarderskantoor Kruythof van 28 november 2000, productie 4 bij inleidende dagvaarding. De vrouw heeft gesteld dat het mogelijk is dat hierop al voor 5 september 2001 is afgelost maar zij heeft deze stelling niet onderbouwd zodat het hof als saldo van deze schuld ten tijde van de beschikking van 5 september 2001 dit bedrag van f 8.982,47/ € 4.076,07 aanhoudt. De schuld aan [C] bedroeg volgens partijen ten tijde van de echtscheiding f 6.455,44/€ 2.929,34, productie 5 bij dagvaarding eerste aanleg. Partijen zijn het er over eens dat de schuld bij Trias € 585,83 bedroeg, de schuld bij de gemeente € 289,51 en de naheffing parkeerbelasting € 57,18. Tezamen bedroegen deze schulden € 7.937,93. De schuld aan ABN AMRO bedroeg blijkens productie 3 bij inleidende dagvaarding ten tijde van de echtscheiding f 33.212,72/€ 15.071,28. De huwelijkse schulden samen bedroegen dus (€ 7.937,93 + € 15.071,28 =) € 23.009,21. De vrouw dient de helft hiervan te betalen, te weten € 11.504,60. Zij heeft € 5.638,75 betaald terzake de schuld aan ABN AMRO en moet dus nog € 5.865,85 betalen aan de man. Verrekening van deze vorderingen is in overeenstemming met de wet, artikel 6: 127 e.v. BW en de redelijkheid en billijkheid verzetten zich hier evenmin tegen. Grief 3 van de vrouw slaagt.
5.6 Nu de grieven van de vrouw slagen en de vrouw dus gerechtigd is de achterstallige kinderalimentatie op te vorderen is er geen grond voor toewijzing van het gevorderde onder A (verbod tot executie van de beschikking van september 2001) en B (verbod tot executie van het vonnis van 22 augustus 2007), zodat het bestreden vonnis dient te worden vernietigd. De vraag is nog tot welk bedrag de vrouw executiemaatregelen mag treffen. De alimentatieachterstand bedroeg tot en met mei 2007 € 9.006,42. De vrouw stelt dat dit bedrag vermeerderd dient te worden met kosten van beslag tot in totaal € 9.886,82. De man betwist dit. Het hof overweegt dat rechtbank in de beschikking van 5 september 2001 heeft bepaald dat wanneer de man niet vrijwillig de vastgestelde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de dochter] betaalt de man de daarvoor te maken executiekosten moet betalen. Dit betekent dat de man alle door de vrouw gemaakte executiekosten moet betalen, waaronder die voor het leggen van loonbeslag onder de werkgever van de man en tot dagvaarding van die werkgever. Deze kosten inclusief de hoofdsom bedragen volgens het verstekvonnis van 22 augustus 2007, productie 16 dagvaarding eerste aanleg, (€ 9.207,77 + € 533,31 aan kosten) € 9.741,08, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 9.136,38 vanaf 1 augustus 2007. Het meerdere heeft de vrouw, tegenover de betwisting daarvan door de man, niet aangetoond. Het enkele feit dat in de brief van deurwaarder Groenewegen van 13 september 2007 aan Van Nimwegen B.V., productie 18 dagvaarding eerste aanleg, de vordering van de vrouw op € 9.886,82 is gesteld, is onvoldoende. Nu de vrouw terzake geen vordering heeft ingesteld kan het hof hierover geen beslissing in het dictum geven.
5.6 Ten aanzien van de vordering die de rechtbank heeft aangduid als C (terugstorting van het bedrag dat Van Nimwegen B.V. heeft betaald aan de deurwaarder en dat daar in depot staat in afwachting van de uitkomst van de bodemprocedure) overweegt het hof dat de vrouw tijdens het pleidooi in hoger beroep heeft verklaard dat partijen hebben afgesproken dat het depot onaangeroerd blijft totdat het hof uitspraak heeft gedaan. De man heeft verklaard dat er geen bodemprocedure loopt over de achterstallige kinderalimentatie, maar dat partijen een duidelijk oordeel wensen van het hof met name over de schuld aan ABN AMRO en dan de zaak zelf proberen op te lossen. Gelet op het voorgaande ziet het hof geen grond toewijzing van deze vordering onder C.
5.7 Op grond van het voorgaande zal het hof het bestreden vonnis vernietigen voorzover gewezen tussen de man en de vrouw en de oorspronkelijke vorderingen van de man afwijzen.
5.8 Het hof ziet aanleiding de kosten in beide instanties te compenseren als na te melden omdat partijen elkaars gewezen echtelieden zijn.
Het hof, recht doende in hoger beroep in kort geding:
vernietigt het door de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht op 21 december 2007 gewezen vonnis voorzover gewezen tussen de man en de vrouw en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst de vorderingen van de man af;
compenseert de kosten in beide instanties aldus dat de man en de vrouw ieder de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.M. Mens, C.G. ter Veer en P.L.R. Wefers Bettink en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 juni 2009.