GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 1 december 2009 in de zaak met landelijk zaaknummer 200.035.889/01 van:
[…],
wonende te [a], [b],
APPELLANT,
advocaat: mr. C.J.P. Liefting te Amstelveen,
[…],
wonende te […],
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. F.R. Menso te Alkmaar.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellant en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de man en de vrouw genoemd.
1.2. De man is op 24 juni 2009 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 25 maart 2009 van de rechtbank te Alkmaar, met kenmerk 103534/FA RK 08-615.
1.3. De vrouw heeft op 10 augustus 2009 een verweerschrift ingediend.
1.4. De man heeft op 30 september en 6 oktober 2009 nadere stukken ingediend.
1.5. De vrouw heeft op 8 oktober 2009 nadere stukken ingediend.
1.6. De zaak is op 19 oktober 2009 ter terechtzitting behandeld.
1.7. Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de advocaat van de man;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
1.8. De man is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
2.1. Het hof heeft, voorzover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.
2.2. Partijen zijn [in] 1969 gehuwd. Hun huwelijk is op 24 februari 2004 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 29 januari 2004 in de registers van de burgerlijke stand.
Bij de echtscheidingsbeschikking is een door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw van € 2.250,- per maand bepaald, zoals tussen partijen overeengekomen in een - aan de beschikking waarvan beroep gehechte - echtscheidingsconvenant. Na indexering zou de uitkering thans € 2.454,- per maand bedragen.
2.3. Ten aanzien van de man is het volgende gebleken.
Hij is geboren [in] 1946. Hij is in juni 2004 gehuwd met mevrouw […], die in eigen levensonderhoud voorziet. Zij zijn op 5 juli 2006 geëmigreerd naar [b].
Hij is sinds 14 januari 2009 werkloos.
2.4. Ten aanzien van de vrouw is het volgende gebleken.
Zij is geboren [in] 1944. Zij is alleenstaand.
Zij ontvangt een AOW-uitkering van € 1.008,- bruto per maand, inclusief vakantiegeld. Daarnaast ontvangt zij een pensioen van € 170,- bruto per maand, inclusief vakantiegeld van [naam maatschappij A]. Voorts ontvangt zij met ingang van
1 november 2009 een deel van het pensioen van de man ten bedrage van € 222,- per maand, van [naam maatschappij B].
Aan huur betaalt zij € 263,- per maand.
Zij betaalt een premie voor een zorgverzekering van € 155,- per maand. Haar eigen risico bedraagt € 155,- per jaar. Zij ontvangt een zorgtoeslag van € 47,- per maand.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. Bij de bestreden beschikking is, met wijziging van de echtscheidingsbeschikking in zoverre, de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw met ingang van 1 maart 2009 bepaald op € 1.681,42 per maand.
Het verzoek van de man de uitkering op nihil te stellen, althans op een zodanig bedrag als de rechtbank juist zou achten met ingang van 1 januari 2008, althans met ingang van de datum van indiening van het inleidend verzoek, althans met ingang van de datum van de beschikking, is afgewezen evenals zijn verzoek te bepalen dat de vrouw het door hem teveel betaalde dient terug te betalen.
3.2. De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, te bepalen dat de vrouw met ingang van de datum van haar arbeidsovereenkomst een behoefte heeft gehad van € 1.839,50 per maand, dat de vrouw met ingang van de datum van haar pensioen gezien haar inkomsten geen behoefte heeft aan een bijdrage van de man, althans een behoefte heeft van
€ 629,35 per maand (exclusief indexering), althans van € 1.039,85 per maand (exclusief indexering), dat de man sinds 1 juli 2006, althans sinds 1 januari 2008, althans sinds 14 januari 2009, althans sinds 14 maart 2009 geen draagkracht heeft om een bijdrage aan de vrouw te voldoen, althans dat hij een zodanige draagkracht heeft als het hof juist zal oordelen, met de bepaling dat de vrouw het op basis van de beslissing van het hof teveel door de man betaalde aan hem dient terug te betalen, althans dat de man het teveel betaalde kan en mag verrekenen met eventuele toekomstige termijnen, dat de man aan zijn verplichtingen heeft voldaan met hetgeen hij met ingang van de datum van de beschikking van het hof heeft betaald, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist zal achten.
3.3. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1. Ter zitting in hoger beroep heeft de man zijn grief over door de rechtbank niet geaccepteerde stukken ingetrokken, zodat deze geen bespreking meer behoeft.
4.2. Twee grieven van de man betreffen de behoefte van de vrouw en lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
De man betoogt dat partijen de behoefte van de vrouw bij het opstellen van het convenant hebben gesteld op € 2.250,- per maand. Nadien is hem gebleken dat de vrouw eigen inkomsten had als winkelbediende. Inmiddels ontvangt zij ruim
€ 1.200,- per maand aan AOW- en pensioenuitkering. Daarnaast heeft zij sinds jaren zwarte inkomsten als schoonheidsspecialiste aan huis. De alimentatie moet derhalve naar beneden worden bijgesteld.
4.3. Het hof constateert dat partijen in het door hen in december 2003 ondertekende convenant zijn overeengekomen dat de man aan de vrouw een partnerbijdrage zal betalen van € 2.250,- per maand. Voorts hebben partijen vastgelegd dat deze afspraak slechts met inachtneming van artikel 1:159 lid 3 Burgerlijk Wetboek (BW) kan worden gewijzigd. Naar het hof begrijpt, bedoelt de man met zijn grieven derhalve te stellen dat sprake is van een zo ingrijpende wijziging van omstandigheden dat hij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan de bepaling in het convenant mag worden gehouden.
4.4. De rechtbank heeft een lagere bijdrage vastgesteld in verband met het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd door de vrouw en in verband met het verkrijgen van een [naam maatschappij A]-pensioen. Daarbij is de rechtbank uitgegaan van een behoefte van de vrouw die bestaat uit het in het echtscheidingsconvenant overeengekomen bedrag, vermeerderd met hetgeen de vrouw maandelijks verdiende bij [naam bedrijf C] vanaf 4 maart 2005 tot 1 januari 2009. De vrouw is van de lagere vaststelling van deze alimentatiebijdrage zelf niet in hoger beroep gekomen, terwijl de man verlaging van deze bijdrage wenst, enerzijds omdat hij ervan uitgaat dat haar maximale behoefte dient te worden gesteld op € 2250,- per maand, waarop haar verdiensten bij [naam bedrijf C] in mindering dienen te komen alsmede zwarte inkomsten die hij schat op ongeveer € 250,- tot € 350,- per maand. Anderzijds omdat op de aldus vastgestelde behoefte, de AOW en beide pensioenuitkeringen in mindering dienen te komen.
Wat de zwarte inkomsten betreft, is het hof van oordeel dat tegenover de gemotiveerde stelling van de vrouw dat haar inkomsten als schoonheidsspecialiste minimaal waren en thans nihil zijn, onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat de vrouw over deze neveninkomsten zou beschikken.
Wat de inkomsten als winkelbediende bij de [naam bedrijf C] betreft, oordeelt het hof als volgt. In de eerste plaats blijkt uit de tekst van het convenant niet dat het overeengekomen bedrag van € 2.250,- de maximale behoefte van de vrouw omvat. Een aanwijzing daarvoor in de vorm van bijvoorbeeld een bepaling dat inkomsten die de vrouw verwerft in mindering komen op dit bedrag, is niet in het convenant opgenomen. Uit de overgelegde stukken blijkt evenmin dat partijen de bedoeling hebben gehad dat met het overeengekomen bedrag de maximale behoefte van de vrouw tot uitdrukking werd gebracht. Mede gelet op de omstandigheid dat de maximale behoefte van de vrouw niet vaststaat, kan niet worden geoordeeld dat de verdienste van de vrouw van 4 maart 2005 tot 1 januari 2009 een zo ingrijpende wijziging van haar behoefte impliceert, dat de man naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan de bepaling van het convenant mag worden gehouden.
De rechtbank heeft op de door haar bepaalde hogere behoefte, de AOW en het [naam maatschappij A]-pensioen in mindering gebracht en de alimentatie opnieuw op een lager bedrag vastgesteld. Van deze vermindering is de vrouw niet in beroep gegaan. De man wenst een lagere bijdrage. Het hof is van oordeel dat de man in het licht van de niet betwiste vermindering van de alimentatie en de niet vaststaande maximale behoefte van de vrouw, niet heeft aangetoond dat de pensioeninkomsten die de vrouw thans ontvangt een zodanig ingrijpende wijziging van omstandigheden opleveren dat hij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet gehouden is de verminderde bijdrage te betalen.
De grieven van de man falen.
4.5. Voorts voert de man aan dat hij geen draagkracht heeft om de alimentatie voor de vrouw te voldoen. Sinds het verlies van zijn dienstverband leeft hij van het inkomen van zijn partner. Zijn slechte gezondheid, zijn leeftijd en de huidige financieel-economische crisis staan aan het vinden van een nieuwe baan in de weg.
4.6. Het hof beantwoordt de vraag of de draagkracht van de man sinds eind 2003 dusdanig ingrijpend is gewijzigd dat hij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer gehouden is de alimentatie aan de vrouw te voldoen, ontkennend. Het feit dat de man sinds 14 januari j.l. werkloos is, brengt op zichzelf nog niet mee dat hem geen verdiencapaciteit kan worden toegerekend. Bewijzen van pogingen een nieuwe werkkring te vinden zijn niet overgelegd, noch een medische verklaring waaruit blijkt dat de lichamelijke conditie van de man thans aan het vinden van een nieuwe werkkring in de weg staat. Weliswaar is een stuk met betrekking tot een rectale scopie uit 2007 overgelegd en zijn rekeningen overgelegd van een ziekenhuis in [a] uit 2007, maar deze zeggen niet zoveel over de aard van de aandoening en geven geen uitsluitsel over de huidige gezondheidstoestand van de man.
Voorts heeft de man geen duidelijkheid verschaft over mogelijke andere bronnen van inkomsten, bijvoorbeeld uit het hem toebehorende woonhuis te [...] waaromtrent hij een hypotheekakte heeft overgelegd.
Aldus heeft de man onvoldoende gesteld om aan de zware stelplicht in het kader van artikel 1:159 lid 3 BW te voldoen.
Gelet op het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.
4.7. Dit leidt tot de volgende beslissing.
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.L. Diender, G.J. Driessen-Poortvliet en S.F.M. Wortmann in tegenwoordigheid van mr. F.J.E. van Geijn als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 1 december 2009.