arrestnummer:
parketnummer: 23-002924-08
datum uitspraak: 30 december 2009 (Promis)
ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 30 mei 2008 in de strafzaak onder parketnummer 13-524294-06 van het openbaar ministerie tegen
[de verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres].
Omvang van het hoger beroep
De verdachte is door de rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 4 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is namens de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 16 mei 2008 en op de terechtzittingen in hoger beroep van 3 augustus 2009 en 18 december 2009.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, overeenkomstig de op de terechtzitting in eerste aanleg van 7 januari 2008 op vordering van de officier van justitie toegestane wijziging tenlastelegging. De daarin vermelde tenlastelegging wordt hier overgenomen.
Feit 1: hij op of omstreeks 14 september 2006 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een paspoort en/of een of meer autopapieren en/of een geldbedrag (van in totaal ongeveer 1.500 euro) en of een mobiele telefoon en/of een auto (merk BMW), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan voornoemde [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s) die [slachtoffer] heeft/hebben vastgepakt en/of in de arm van die [slachtoffer] heeft/hebben gebeten en/of een of meermalen (met gebalde vuist) (met kracht) tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of tegen het lichaam van die [slachtoffer] heeft/hebben getrapt en/of geschopt en/of met een riem op/tegen de rug en/of het hoofd, althans het lichaam van die [slachtoffer] heeft/hebben geslagen en/of de broek van die [slachtoffer] omlaag/uit heeft/hebben getrokken en/of een mes, althans een hard en/of puntig voorwerp, op de keel/hals van die [slachtoffer] heeft/hebben gezet en/of daarbij heeft/hebben geroepen: “haal je zakken leeg” en/of “nu ga ik je neuken”, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
en/of
hij op of omstreeks 14 september 2006 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een paspoort en/of een of meer autopapieren en/of een geldbedrag (van in totaal ongeveer 1.500 euro) en/of een mobiele telefoon en/of een auto (merk BMW), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan de verdachte, en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en), dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s) die [slachtoffer] heeft/hebben vastgepakt en/of in de arm van die [slachtoffer] heeft/hebben gebeten en/of een of meermalen (met gebalde vuist) (met kracht) tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of tegen het lichaam van die [slachtoffer] heeft/hebben getrapt en/of geschopt en/of met een riem op/tegen de rug en/of het hoofd, althans het lichaam van die [slachtoffer] heeft/hebben geslagen en/of de broek van die [slachtoffer] omlaat/uit heeft/hebben getrokken en/of een mes, althans een hard en/of puntig voorwerp, op de keel/hals van die [slachtoffer] heeft/hebben gezet en/of daarbij heeft/hebben geroepen “haal je zakken leeg” en/of “nu ga ik je neuken”, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
Feit 2: hij op of omstreeks 14 september 2006 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, immers heeft (hebben) hij, verdachte, en/of (een of meer) van zijn mededader(s) de deur van het kantoor/pand (te weten: [adres]) op slot gedraaid/gedaan en/of de/het gordijn(en) van dat kantoor/pand dichtgedaan en/of die [slachtoffer] vastgepakt en/of in de arm van die [slachtoffer] gebeten en/of een of meermalen (met gebalde vuist) (met kracht) tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] geslagen en/of gestompt en/of tegen het lichaam van die [slachtoffer] getrapt en/of geschopt en/of met een riem op/tegen de rug en/of het hoofd, althans het lichaam van die [slachtoffer] geslagen en/of de broek van die Yildiz omlaag/uit getrokken en/of een mes, althans een hard en/of puntig voorwerp, op de keel/hals van die [slachtoffer] gezet en/of daarbij geroepen: “haal je zakken leeg” en/of “nu ga ik je neuken”, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
Feit 3 primair: hij op of omstreeks 14 september 2006 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] heeft/hebben vastgepakt en/of in de arm van die [slachtoffer] heeft/hebben gebeten en/of een of meermalen (met gebalde vuist) (met kracht) tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of tegen het lichaam van die [slachtoffer] heeft/hebben getrapt en/of geschopt en/of met een riem op/tegen de rug en/of het hoofd, althans het lichaam van die [slachtoffer] heeft/hebben geslagen;
Subsidiair: hij op of omstreeks 14 september 2006 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]) heeft/hebben vastgepakt en/of in de arm van die [slachtoffer] heeft/hebben gebeten en/of een of meermalen (met gebalde vuist) (met kracht) tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of tegen het lichaam van die [slachtoffer] heeft/hebben getrapt en/of geschopt en/of met een riem op/tegen de rug en/of het hoofd, althans het lichaam van die [slachtoffer] heeft/hebben geslagen, waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
Feit 4: hij op of omstreeks 14 september 2006 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling en/of met verkrachting, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk dreigend de broek van die [slachtoffer] omlaag/uit getrokken en/of daarbij geroepen “nu ga ik je neuken”, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of -zakelijk weergegeven- dat verdachte en/of zijn mededader(s) die [slachtoffer] zouden gaan neuken en daar foto’s van zouden maken voor chantage, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest het hof deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Kort samengevat betekent dit dat de verdachte het volgende wordt verweten:
- afpersing en diefstal met geweld in vereniging op 14 september 2006 te Amsterdam;
- wederrechtelijke vrijheidsberoving in vereniging op 14 september 2006 te Amsterdam;
- poging zware mishandeling in vereniging op 14 september 2006 te Amsterdam;
- bedreiging met verkrachting in vereniging op 14 september 2006 te Amsterdam.
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.
Feiten waar het hof vanuit gaat
[slachtoffer] heeft op 14 september 2006 aangifte gedaan van poging zware mishandeling, bedreiging, diefstal met geweld en afpersing gepleegd op 14 september 2006 tegen hem in uitzendbureau [naam uitzendbureau], gevestigd aan de [adres] Amsterdam. [slachtoffer] had aan niemand recht of toestemming gegeven tot het plegen van het feit.1 [slachtoffer] heeft op dezelfde dag ook aangifte van wederrechtelijke vrijheidsberoving gedaan, gepleegd in hetzelfde uitzendbureau (het hof begrijpt: op 14 september 2006 aan de [adres] te Amsterdam).2 De verbalisant heeft tijdens dit verhoor geconstateerd dat de aangever forse, bloedende bulten op zijn achterhoofd, een ovaalvormige roodverkleurde plek op zijn rechterarm, een aantal rood en blauw verkleurde striemen op de linkerschouder, een wond aan de linkerzij, een viertal oppervlakkige krassen en een aantal putjes op en aan zijn linkeronderarm en een wond in zijn linker zij had.3 De door de verbalisant geconstateerde verwondingen alsmede bloeduitstortingen op de rechter voet blijken uit de foto’s die van het letsel zijn gemaakt4 en uit de op 14 september 2009 opgemaakte medische verklaring van de behandelend arts Keizer van het Sint Lucas Andreas ziekenhuis.5
Op 14 september 2006 is door de politie in het kantoorpand van Uitzendbureau [naam uitzendbureau] een technisch onderzoek naar sporen ingesteld die in relatie tot de verwondingen van de aangever zouden kunnen staan. Tijdens dit onderzoek is door de politie spatjes bloed op de lamellen voor het raam, op de muur van de doucheruimte en bloedvegen op de vloer aangetroffen.6 Op dezelfde dag is het kantoorpand door de politie ter inbeslagneming doorzocht.7 Tijdens dit onderzoek zijn onder meer twee schriftelijke, door de aangever ondertekende verklaringen in beslag genomen waaruit blijkt dat de aangever op 14 september 2006 zijn voertuigen met kentekens [kentekennummer 1] en [kentekennummer 2] voor respectievelijk EUR 1.500 en EUR 2.000 aan [naam] heeft verkocht.8 Van deze verklaringen zijn foto’s gemaakt dit zich in het dossier bevinden.9 Uit een uittreksel van het kentekenregister blijkt dat de auto met het kenteken [kentekennummer 2], zijnde een BMW, op 14 september 2006 op naam van [naam] is gesteld.10
Tijdens de doorzoeking op 14 september 2006 in het kantoorpand aan de [adres] te Amsterdam is ook een personal computer in beslag genomen.11 De politie heeft op 18 september 2006 een onderzoek ingesteld naar de aanwezige data en andere gegevens van deze computer, waarbij van het forensisch onderzoeksprogramma EnCase gebruik is gemaakt. Op de computer, bestaande uit één harde schijf, is een document betreffende de verkoop van een Opel Astra aangetroffen en afgedrukt.12 Uit de EnCase Rapportage volgt dat dit document op 14 september 2006 te 15:40 uur is opgemaakt.13 Vergelijking met de in beslag genomen verklaring betreffende de verkoop van de auto met het kenteken [kentekennummer 1], toont aan dat deze documenten met elkaar overeenkomen.14
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft aangevoerd dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte tezamen en in vereniging met een ander schuldig is geweest aan de onder 1, 2 en 3 primair tenlastegelegde feiten.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte ten aanzien van de feiten onder 1, 2 en 3 primair ten onrechte is veroordeeld en heeft vrijspraak bepleit.
De raadsman heeft met betrekking tot het onder feit 1 tenlastegelegde aangevoerd dat geen sprake is geweest van afpersing en diefstal met geweld, omdat niet kan worden vastgesteld dat de door de politie aangetroffen schriftelijke verklaringen met betrekking tot de verkoop van aangevers auto’s door de aangever onder dwang zijn ondertekend. De aangever zou zelf hebben aangeboden een geldbedrag te willen betalen om tot een oplossing van het zakelijk geschil tussen hem, cliënt en [medeverdachte] te komen.
Met betrekking tot de wederrechtelijke vrijheidsberoving heeft de raadsman gesteld dat niet alle bestanddelen van artikel 282 Wetboek van Strafrecht worden vervuld, omdat niet kan worden vastgesteld dat er van opzet en van een bepaalde mate van duur en intensiteit sprake is geweest.
De raadsman heeft voorts ten aanzien van het onder 3 primair tenlastegelegde gesteld dat een schermutseling tussen de aangever en cliënt is ontstaan, waarbij geen buitensporig geweld is gebruikt. De in het kantoorpand gevonden bloedsporen en het bij de aangever geconstateerde letsel duiden niet per se op een poging tot zware mishandeling. Het letsel aan het hoofd van de aangever en de striemen op zijn lichaam zijn niet door cliënt veroorzaakt. De raadsman heeft gesteld dat gelet op de schermutseling die is ontstaan, hoogstens sprake van een eenvoudige mishandeling kan zijn. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat de verklaringen van de aangever enigszins zijn gedramatiseerd, zodat de verklaringen van de aangever op dit onbetrouwbaar dienen te worden geacht.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat het letsel dat is geconstateerd op het lichaam van de aangever vóór of na de bijeenkomst in het kantoorpand zou kunnen zijn ontstaan.
Het hof verwerpt het verweer van de raadsman in al zijn onderdelen en overweegt als volgt.
Het hof volgt de raadsman niet in zijn stelling dat de verklaringen van de aangever onbetrouwbaar dienen te worden geacht, omdat deze enigszins gedramatiseerd zouden zijn.
Het hof heeft de aangever ter terechtzitting in hoger beroep als getuige gehoord en overweegt hieromtrent dat de aangever een authentieke en betrouwbare indruk heeft achtergelaten. Waar het gaat om het door de verdachte en [medeverdachte] gebruikte geweld en het dreigen met geweld, zijn de verschillende verklaringen van de aangever eensluidend, consistent en gedetailleerd. Dat de aangever vanuit zijn gevoelsbeleving spreekt, waardoor hij op details mogelijk met enige overdrijving verklaart, maakt niet dat zijn verklaringen op de essentiële punten onbetrouwbaar zijn. De aard en mate van de verwondingen, zoals daarvan blijkt uit de bevindingen van de verbalisant, de foto’s in het dossier en de medische verklaring, alsmede de bevindingen van de verbalisant omtrent het aantreffen van bloedsporen in het kantoorpand ondersteunen de verklaring van de aangever dat grof geweld op hem is toegepast. De verklaring van de aangever vindt bovendien steun in de verklaring van [medeverdachte], dat zij de aangever heeft gebeten, dat hij een wond aan het hoofd had en “…best wel erg…” bloedde.15 Gelet op het voorgaande acht het hof de door de aangever afgelegde verklaringen - die overigens ook op andere punten voldoende steun vinden in de overige in het dossier aanwezige bewijsmiddelen - voldoende betrouwbaar, zodat deze als bewijs kunnen worden gebezigd.
Het hof gaat op grond van de door de betrouwbaar geachte verklaringen van de aangever en de verklaringen van de verdachte en [medeverdachte] (hierna ook: [medeverdachte]) uit van de volgende gang van zaken:
Volgens de verklaringen van de aangever, de verdachte en [medeverdachte] hadden de aangever en de verdachte in het verleden een zakelijk geschil met elkaar gehad. De aangever was de verdachte een bedrag van EUR 500 schuldig en had dit niet voldaan. Op het moment dat [medeverdachte] en de aangever zakelijk met elkaar in zee gingen en [medeverdachte] hierover met de verdachte sprak, kwamen zij al gauw tot de ontdekking dat de aangever dezelfde persoon was die de verdachte eerder voor het bedrag van EUR 500 zou hebben opgelicht. De verdachte heeft [medeverdachte] gewaarschuwd om geen zaken met de aangever te doen. [medeverdachte] had de dag ervoor echter een bedrag van EUR 2.000 aan de aangever verstrekt. Om haar geld terug te krijgen heeft [medeverdachte] de aangever op 14 september 2006 in het kantoorpand van haar uitzendbureau [naam uitzendbureau] uitgenodigd om over zaken te komen spreken. Nadat de aangever omstreeks 13:30 uur arriveerde16 heeft [medeverdachte] telefonisch contact met de verdachte gezocht om hem óók uit te nodigen, zodat zij samen het geld van [medeverdachte] konden terugvragen. Het hof volgt de aangever in zijn verklaring dat hij op het moment dat hij in het kantoorpand arriveerde, niet wist dat de verdachte daar ook aanwezig zou zijn. Volgens de verklaring van [medeverdachte] is de verdachte driekwartier nadat de aangever in het kantoorpand was gearriveerd, verschenen.
De aangever heeft bij de politie verklaard dat de daders zijn paspoort, een geldbedrag van EUR 1.500, zijn mobiele telefoon en zijn autopapieren hebben afgepakt.17 Gelet op de gang van zaken zoals deze door de aangever gedetailleerd is geschetst en door de overige in het dossier aanwezige bewijsmiddelen wordt ondersteund, acht het hof niet aannemelijk geworden dat de aangever vrijwillig van zijn paspoort, autopapieren, mobiele telefoon en een geldbedrag van ongeveer EUR 1.500 afstand heeft gedaan. Evenmin acht het hof aannemelijk geworden dat de verdachte vrijwillig afstand van zijn BMW zou hebben gedaan door de schriftelijke verklaring, zoals opgesteld door [medeverdachte], te ondertekenen. Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat de aangever deze verklaring onder dwang heeft ondertekend. Het hof heeft hierbij gelet op de context waarbinnen het gebeuren zich heeft afgespeeld en de verklaring van de aangever zoals door hem als getuige te terechtzitting in hoger beroep is afgelegd, waaruit blijkt dat hij zijn handtekening onder druk heeft gezet omdat hij werd bedreigd. Dat de aangever is beginnen te spreken over EUR 6.000 die hij thuis had liggen en wilde ophalen, is naar het oordeel van het hof geen erkenning van schuld maar een teken dat de aangever er alles voor over had om vrij te kunnen komen, zoals ook door hem ter terechtzitting in hoger beroep als getuige is verklaard.
Het hof overweegt voorts dat de stelling dat de verdachte en zijn medeverdachte de betreffende verwondingen niet hebben toegebracht, ongeloofwaardig is. Uit de korte tijdspanne tussen de aangifte (14 september 2006 te 17.10 uur) en de eerder op die dag gehouden bijeenkomst tussen de aangever, de verdachte en [medeverdachte] in het kantoorpand, dient naar het oordeel van het hof te worden afgeleid dat de verwondingen van de aangever zijn ontstaan op 14 september 2006 vóór 17.10 uur. Gelet op het feit dat de aangever aan het politiebureau in de [naam buurt]18 vlakbij de [straatnaam delict] aangifte heeft gedaan, acht het hof aannemelijk geworden dat de aangever, nadat hij op vrije voeten was gekomen, zich voor het doen van aangifte direct bij de politie heeft gemeld. Gelet voorts op het feit dat de aangever heeft verklaard dat hij op 14 september 2006 rond 13.30 uur in het kantoorpand aanwezig was19 en dat de door hem ondertekende schriftelijke verklaring op dezelfde dag om 15.40 uur is opgemaakt20, oordeelt het hof dat aannemelijk is geworden dat de bij de aangever geconstateerde verwondingen in het kantoorpand van [naam uitzendbureau] uitzendbureau aan de [adres] te Amsterdam zijn ontstaan.
Ten aanzien van de door de aangever opgelopen verwondingen gaat het hof uit van de medische verklaring van 14 september 2006, waarin de verklaring van de aangever wordt vermeld dat hij met een schoen in zijn linkerzij is geschopt en de arts drukpijn op de linker ribben heeft geconstateerd.21 De verklaringen van de aangever dat de verdachte en de medeverdachte hem met zijn vuisten tegen zijn hoofd en lichaam, en met de gesp van een riem hebben geslagen,22 is in overeenstemming met de verklaringen van de verbalisant die de aangever heeft gehoord, en de constateringen van voornoemde arts.
Wederrechtelijke vrijheidsberoving
Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat de bestanddelen van wederrechtelijke vrijheidsberoving worden vervuld door de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen en overweegt hiertoe het volgende.
De aangever heeft verklaard dat hij door [medeverdachte] werd gebeld met het verzoek om naar haar uitzendbureau te komen, alwaar hij op 14 september 2006 omstreeks 13.30 uur arriveerde. Na verloop van tijd is de verdachte binnengekomen, die de deur direct op slot draaide en geweld tegen de aangever heeft gebruikt.23
Gelet op de verklaring van [medeverdachte] dat de verdachte driekwartier nadat de aangever was gearriveerd, is verschenen24 en gelet op de omstandigheden nadien, onder meer dat [medeverdachte] verklaringen op de computer heeft getypt, deze met de verdachte aan de aangever heeft laten ondertekenen, over aangevers auto is gaan beschikken en haar vriendin [naam] (het hof begrijpt: [naam]) heeft gevraagd om de auto op haar naam te laten zetten25 en daarna weer naar het kantoorpand is teruggekeerd, oordeelt het hof dat er een zekere mate van tijd is verstreken waarin de aangever is belet het kantoorpand te verlaten. Gelet voorts op het feit dat de aangever aangifte heeft gedaan te 17.10 uur, acht het hof aannemelijk geworden dat de aangever in ieder geval twee uur tegen zijn wil in het kantoorpand aanwezig is geweest.
Het hof is van oordeel dat sprake is geweest van opzet op de wederrechtelijke vrijheidsberoving mede gelet op het feit dat [medeverdachte] en de verdachte vooraf telefonisch de afspraak op 14 september 2006 hadden gemaakt. Het hof acht aannemelijk geworden dat de verdachte en [medeverdachte] van te voren hadden afgesproken de aangever onder druk te zetten om zijn schulden aan hen beiden te voldoen en de lamellen van het kantoorpand al waren gesloten op het moment dat de aangever het kantoorpand betrad, zodat niemand van buitenaf naar binnen kon kijken. Het hof heeft hierbij gelet op de verklaring van [medeverdachte], dat de lamellen van haar uitzendbureau altijd open zijn.26
Voorts hebben zowel de aangever als de verdachte en [medeverdachte] bevestigd dat de aangever het kantoorpand heeft willen ontvluchten toen [medeverdachte] de voordeur van het pand opende. Zowel de verdachte27 als [medeverdachte]28 hebben verklaard dat zij de aangever op dat moment hebben tegengehouden. Hieruit blijkt dat van vrijwilligheid bij de aangever geen sprake was.
Opzet op zwaar lichamelijk letsel
Het hof oordeelt ten slotte dat het op grond van de verklaringen van de aangever en op grond van de - uit de foto’s, de verklaring van de verbalisant en de medische verklaring blijkende - verwondingen van de aangever, bewezen acht dat sprake is geweest van een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Immers, uit die verklaringen en de foto’s, waarop op een riemgesp gelijkende afdrukken te zien zijn, acht het hof bewezen dat de aangever meermalen met kracht met een grote metalen gesp van een riem op zijn rug en hoofd is geslagen. Dit levert opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel op.
Bewijs en bewezenverklaring
Het hof acht op grond van de bewijsmiddelen waarnaar is verwezen bij de voetnoten 1 tot en met 28 wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat
ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde:
hij op 14 september 2006 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een auto, merk BMW, toebehorende aan voornoemde [slachtoffer], welk geweld en bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte en zijn mededader die [slachtoffer] hebben vastgepakt en in de arm van die [slachtoffer] hebben gebeten en meermalen met gebalde vuist met kracht tegen het hoofd en het lichaam van die [slachtoffer] hebben gestompt en tegen het lichaam van die [slachtoffer] hebben geschopt en met een riem tegen de rug en het hoofd van die [slachtoffer] hebben geslagen;
hij op 14 september 2006 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een paspoort en autopapieren en een geldbedrag van ongeveer 1.500 euro en een mobiele telefoon toebehorende aan [slachtoffer], welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld en bedreiging met geweld hierin bestonden, dat verdachte en zijn mededaders die [slachtoffer] hebben vastgepakt en in de arm van die [slachtoffer] hebben gebeten en meermalen met gebalde vuist met kracht tegen het hoofd en het lichaam van die [slachtoffer] hebben gestompt en tegen het lichaam van die [slachtoffer] hebben geschopt en met een riem tegen de rug en het hoofd van die [slachtoffer] hebben geslagen;
ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde:
hij op 14 september 2006 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers hebben verdachte en zijn mededader de deur van het kantoorpand, te weten: [adres], op slot gedraaid en de gordijnen van dat kantoorpand dichtgedaan en die [slachtoffer] vastgepakt;
ten aanzien van het onder 3 primair tenlastegelegde:
hij op 14 september 2006 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] hebben vastgepakt en met een riem tegen de rug en het hoofd van die [slachtoffer] hebben geslagen.
Hetgeen onder 1, 2 en 3 primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op
ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en
diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden.
ten aanzien van het onder 3 primair bewezenverklaarde:
medeplegen van poging tot zware mishandeling.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf en maatregel
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het onder 1, 2, 3 primair en subsidiair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf en maatregel als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan zeer ernstige misdrijven tegen [slachtoffer], kennelijk uitsluitend vanwege een geschil omtrent een bedrag van EUR 500. De verdachte en zijn medeverdachte hebben het slachtoffer van zijn vrijheid beroofd, afgeperst, bestolen en ernstig mishandeld. Het slachtoffer is gedurende twee uur van zijn vrijheid beroofd gehouden in een kantoorpand en is geschopt en geslagen, waarbij een riem met een grote gesp is gebruikt tijdens het slaan. De verdachte en zijn medeverdachte hebben door hun handelen ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en de gezondheid van het slachtoffer. Het slachtoffer is zodanig letsel toegebracht dat littekens en psychische klachten hiervan het gevolg zijn. De omstandigheid dat hij daarbij geen zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen is een gelukkig toeval, dat echter geenszins aan de verdachte en zijn medeverdachte te danken is.
Het hof rekent het de verdachte zwaar aan dat hij geen andere oplossing voor zijn zakelijk conflict met het slachtoffer heeft gevonden en ervoor heeft gekozen om hem op deze manier zwaar toe te takelen. Ook ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte er geen blijk van gegeven het laakbare van zijn handelswijze in te zien en heeft geprobeerd zijn rol te minimaliseren.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 4 december 2009 is verdachte eerder ter zake van openlijke geweldpleging veroordeeld.
Het hof acht als uitgangspunt de door de rechtbank opgelegde straf gepast en is van oordeel dat de ernst van de feiten niet toelaat dat een werkstraf wordt opgelegd. Diezelfde ernst van de feiten maakt dat het onvoorwaardelijk deel van de op te leggen gevangenisstraf de door de verdachte in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd zal overschrijden. Wel zal het hof bij de strafoplegging rekening houden met de omstandigheden dat de verdachte, omdat hij directeur en enig aandeelhouder van zijn firma [naam firma] is, grote schade zal lijden indien hij lang gedetineerd raakt, dat inmiddels geruime tijd is verlopen sedert het delict en dat de verdachte nadien niet weer met justitie in aanraking is gekomen. Alles afwegende acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 47, 57, 282, 302, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering heeft zich overeenkomstig artikel 51b van dat Wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade als gevolg van het aan verdachte tenlastegelegde.
Een gedeelte van de vordering is in eerste aanleg toegewezen. De benadeelde partij is voor het overige niet ontvankelijk verklaard in haar vordering.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep op de voet van artikel 421, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering gevoegd met een vordering van EUR 5.000.
De verdachte heeft de hoogte van de vordering betwist.
Het hof is van oordeel dat het hierna te noemen gedeelte van de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is, dat dit zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde rechtstreeks schade heeft geleden. De vordering van de benadeelde partij zal dan ook tot na te melden bedrag worden toegewezen.
Het hof is van oordeel dat het overige gedeelte van de vordering van de benadeelde partij niet van zo eenvoudige aard is, dat dit zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Dit gedeelte van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht. Het hof zal de benadeelde partij in zoverre daarin dan ook niet ontvankelijk verklaren.
Het hof acht voorts termen aanwezig om, als extra waarborg voor betaling van het toegewezen gedeelte van de vordering van de benadeelde partij, de verdachte die naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht, de verplichting op te leggen tot betaling van na te melden bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Verklaart de verdachte niet ontvankelijk in zijn hoger beroep, voorzover gericht tegen de vrijspraak van feit 4.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 primair tenlastegelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezenverklaarde omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1, 2 en 3 primair meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van die gevangenisstraf, groot 4 (vier) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Stelt de proeftijd vast op 2 (twee) jaren.
Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Gelast de teruggave aan [slachtoffer] van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: geld: 3 x 5 euro biljet, een kentekenbewijs deel 1b met kenteken FF-ZJ-77, een gescheurd en uit twee delen bestaand kentekenbewijs deel 1 met kenteken FF-ZJ-77 en een voorlopig bewijs van inschrijving bij de ANWB.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer]:
Wijst de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan E. Yildiz, wonende te Rotterdam, een bedrag van EUR 925 (negenhonderdvijfentwintig euro), te vermeerderen met de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat deze benadeelde partij haar vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Legt de verdachte voorts op de verplichting tot betaling aan de Staat van een som geld, groot EUR 925 (negenhonderdvijfentwintig euro), zulks ten behoeve van [slachtoffer].
Beveelt voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 18 (achttien) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor vermelde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat indien (en voorzover) verdachte heeft voldaan aan één van evenvermelde betalingsverplichtingen, de andere daarmee (in zoverre) komt te vervallen.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door de vijfde meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.P.P. Hoekstra, mr. N.F. van Manen en H.A. Holthuis, in tegenwoordigheid van mr. S. Aytemür, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 30 december 2009.
Mr. R.P.P. Hoekstra is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
1 Proces-verbaal van aangifte van 14 september 2006, opgemaakt door M.C. Maltha (pagina 3).
2 Een geschrift, zijnde een niet ondertekend proces-verbaal van verhoor aangever van 14 september 2006, opgemaakt door M.G. Reijnders (pagina 6).
3 Het onder voetnoot 2 genoemde geschrift (pagina 7).
4 Geschriften, zijnde foto’s als bijlagen gevoegd bij het onder voetnoot 2 genoemde geschrift (pagina’s 13-24).
5 Een geschrift, zijnde een medische verklaring van 14 september 2006, opgemaakt door arts Keizer, verbonden aan het Sint Lucas Andreas Ziekenhuis te Amsterdam (pagina 25).
6 Proces-verbaal van bevindingen van 29 september 2006, opgemaakt door J.A. Pelt en W.J. van Hilst (pagina’s 185-187).
7 Proces-verbaal van doorzoeking van 15 september 2006, opgemaakt door F. van der Tol (pagina’s 62 en 63).
8 Proces-verbaal en kennisgeving van inbeslagneming van 15 september 2006, opgemaakt door M.J. Tijms (pagina 106).
9 Geschriften, zijnde twee foto’s van schriftelijke verklaringen van [slachtoffer] (pagina’s 74 en 75).
10 Een geschrift, zijnde een uittreksel uit het Kentekenregister Rijksdienst voor het Wegverkeer van 14 september 2006 (pagina 205).
11 Een proces-verbaal en kennisgeving van inbeslagneming van 14 september 2006, opgemaakt door R.J. Savijn (pagina 95).
12 Proces-verbaal van 19 september 2006, opgemaakt door J.A. van Vrijaldenhoven (pagina 138).
13 Een geschrift, zijnde een EnCase rapportage als bijlage gevoegd bij het onder voetnoot 13 genoemde proces-verbaal (pagina 141).
14 Een geschrift, zijnde een print van een schriftelijk document als bijlage gevoegd bij het onder voetnoot 13 genoemde proces-verbaal (pagina 143).
15 Proces-verbaal verhoor [medeverdachte] van 15 september 2006, opgemaakt door K.H. van der Weijden-Tieleman en M. Bloem (pagina 39).
16 Het onder voetnoot 2 genoemde geschrift (pagina 8).
17 Het onder voetnoot 2 genoemde geschrift (pagina’s 6-8).
18 Het onder voetnoot 2 genoemde geschrift (pagina 6).
19 Het onder voetnoot 2 genoemde geschrift (pagina 8).
20 Zie voetnoot 14.
21 Een geschrift, zijnde een medische verklaring van 14 september 2006, opgemaakt door arts Keizer, verbonden aan het Sint Lucas Andreas Ziekenhuis te Amsterdam (pagina 25).
22 Het onder voetnoot 2 genoemde geschrift (pagina 9-10).
23 Het onder voetnoot 2 genoemde geschrift (pagina 8).
24 Een proces-verbaal van verhoor [medeverdachte] van 15 september 2006, opgemaakt door K.H. van der Weijden-Tieleman (pagina38).
25 Het onder voetnoot 17 genoemde proces-verbaal (pagina 38).
26 Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte] van 15 september 2006, opgemaakt door A. Huisman en K.H. van der Weijden-Tieleman (pagina 45).
27 Verklaring van de verdachte zoals door hem ter terechtzitting in hoger beroep op 18 december 2009 is afgelegd.
28 Het onder voetnoot 17 genoemde proces-verbaal (pagina 38).