arrestnummer:
parketnummer: 23-003784-08
datum uitspraak: 30 december 2009
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 4 juli 2008 in de strafzaak onder parketnummer 13-451057-07 van het openbaar ministerie tegen
[de verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 4 juli 2008 en op de terechtzitting in hoger beroep van 18 december 2009.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding. De daarin vermelde tenlastelegging wordt hier overgenomen.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 1 januari 2007 te Amsterdam met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de Wethouder in 't Veldstraat, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit het bij het lichaam en/of de kleding vastpakken en/of het tegen/op de grond gooien en/of duwen en/of werken en/of brengen en/of (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) meermalen tegen het lichaam schoppen en/of trappen en/of stompen en/of slaan.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest het hof deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 1 januari 2007 te Amsterdam met anderen op de openbare weg, de Wethouder in 't Veldstraat, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit:
- het bij het lichaam vastpakken en
- het op de grond werken en
- terwijl die [slachtoffer] op de grond lag tegen het lichaam trappen en slaan.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Het hof is van oordeel dat het door de verdachte toegepaste geweld moet worden gezien als onderdeel van de openlijke geweldpleging, gelet op het feit dat de aangever door meerdere personen, die deel uitmaakten van de groep waartoe ook de verdachte behoorde en waarmee de verdachte bij de aangever “verhaal ging halen”, is getrapt en geslagen nadat hij door de verdachte was vastgepakt en naar de grond was gewerkt en zich daardoor in een weerloze situatie bevond.
Het door de raadsman subsidiair gevoerde verweer
De raadsman van de verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep primair op het standpunt gesteld dat de verdachte geen geweld heeft toegepast tegen de aangever, zodat hij dient te worden vrijgesproken.
Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat zijn cliënt het geweld enkel heeft gebruikt om op die manier zijn eigen lijf en dat van zijn zusje tegen de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van de zijde van de aangever te beschermen. Cliënt heeft ingegrepen op het moment dat de aangever de keel van het zusje van cliënt had vastgepakt. Cliënt wilde de aangever tegenhouden om aldus te zorgen dat er niet nog meer geweld werd toegepast. Op het moment dat cliënt ingreep, werd hij door de aangever geslagen. Hierop heeft cliënt de aangever vastgepakt en naar de grond gewerkt.
Feiten en omstandigheden waar het hof vanuit gaat
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij erg was geschrokken toen hij zijn neefje, nadat dit neefje in de oudejaarsnacht van 2006 door vuurwerk was geraakt, bebloed in de woning zag staan. De verdachte is daarop met vier mensen - onder wie zijn zus - meegegaan om verhaal gaan halen bij degene die met het vuurwerk had gegooid. De verdachte was op dat moment, volgens zijn eigen verklaring erg opgefokt. Onderweg werd de verdachte door een meisje aangesproken dat vertelde dat zij had gezien wat er was gebeurd. Dat meisje heeft de groep naar de woning gebracht en heeft hen de jongen aangewezen die met het vuurwerk zou hebben gegooid. Nadat de groep deze jongen (hierna telkens: de aangever) had aangesproken, heeft de aangever - volgens de verklaring van de verdachte - plotseling naar de keel van verdachtes zusje gegrepen. De verdachte is daarop zijn zusje te hulp geschoten. Toen de verdachte ingreep, werd hij door de aangever geslagen. Om te voorkomen dat hij nogmaals zou worden geslagen heeft de verdachte de aangever vastgepakt en naar de grond gewerkt.
Was er sprake van een noodweersituatie?
Het hof stelt voorop dat een beroep op noodweer(exces) kan worden uitgesloten indien het voorafgaande gedrag van de verdachte aan de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding - afhankelijk van de omstandigheden van het geval - daartoe aanleiding vormen. Eerst dient te worden onderzocht of de voorwaarden voor aanvaarding van het noodweer(exces)verweer zijn vervuld. Met betrekking tot het beroep op noodweer(exces) ziet het hof zich allereerst gesteld voor de vraag of sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.
Het hof is van oordeel dat het bij de keel vastpakken van verdachtes zusje een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding heeft gevormd gericht tegen haar lijf, waartegen een noodzakelijke verdediging geboden was. Het hof is van oordeel dat op het moment dat de verdachte ingreep en door de aangever werd geslagen, de eerdere noodweersituatie was geëindigd en zich opnieuw een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding heeft voorgedaan, dit keer tegen het lijf van de verdachte. Het hof is van oordeel dat óók tegen deze ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding een noodzakelijke verdediging was geboden. Het hof is van oordeel dat de verdachte door de aangever vast te pakken en naar de grond te werken heeft voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Immers, het naar de grond werken was een zeer beperkt geweldmiddel, met weinig risico’s, en doeltreffend. Het bestaan van lichtere middelen met hetzelfde beoogde, rechtmatige gevolg is niet aannemelijk geworden.
Naar het oordeel van het hof kan de verdachte zich echter niettemin niet met succes op noodweer beroepen. Het hof stelt, naar aanleiding van de feiten en omstandigheden waar het hof vanuit gaat, vast dat de verdachte, kennelijk door de gespannen sfeer die ontstond naar aanleiding van de verwonding van zijn neefje, in een erg opgewonden gemoedstoestand met een aantal familieleden naar de woning van de aangever is toegegaan om verhaal te halen, terwijl het voor hem, als naar eigen zeggen de oudste en verstandigste van de groep, in de rede had gelegen de familieleden tot rust te manen. Het is een feit van algemene bekendheid dat tijdens oudejaarsnacht veel alcohol wordt genuttigd, dat de gemoederen verhit zijn en mensen licht ontvlambaar en dat conflicten om een geringe aanleiding daardoor snel en onvoorspelbaar kunnen escaleren. Gelet op het voorgaande en gelet op de verklaring van getuige [getuige], waaruit blijkt dat de groep waartoe de verdachte behoorde, al schreeuwend de hoek om kwam lopen, niet voor rede vatbaar was en is blijven schreeuwen, acht het hof niet aannemelijk geworden dat de verdachte zijn woning heeft verlaten om een rustig gesprek met de ouders van de aangever te gaan voeren.
Het hof is van oordeel dat de verdachte en zijn familieleden een belangrijk aandeel hebben gehad in het ontstaan van de latere openlijke geweldpleging. Zij hadden de mogelijkheid om zich aan een mogelijk conflict te onttrekken door in hun woning te blijven, maar zij hebben ervoor gekozen om de confrontatie op te zoeken.
Uit bovenstaande concludeert het hof dat de verdachte en zijn mededaders willens en wetens zich in een situatie hebben begeven waarin een gewelddadige confrontatie met het slachtoffer voor de hand lag en waarbij de verdachte en zijn mededaders zich gedwongen zouden kunnen zien gebruik te moeten maken van enig geweld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het tenlastegelegde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van EUR 250, subsidiair 5 dagen hechtenis.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich in de oudejaarsnacht van het jaar 2006 schuldig gemaakt aan openlijk geweld, gepleegd jegens een man die door hem en zijn mededaders werd vermoed degene te zijn die kort tevoren een neefje met vuurwerk te hebben belaagd. De verdachte heeft het slachtoffer naar de grond gewerkt, waarna het slachtoffer is getrapt en geslagen toen hij min of meer weerloos op de grond lag terwijl de verdachte dat geweld niet heeft getracht te voorkomen of beperken. De verdachte heeft met zijn handelen eraan bijgedragen dat in de samenleving bestaande gevoelens van onveiligheid worden versterkt. Dit geldt in het bijzonder nu het openlijk geweld plaatsvond in een oudejaarsnacht, wanneer er in het algemeen massale aanwezigheid van publiek op straat is en er tegelijkertijd een grote belasting van de politie is.
Het hof ziet evenwel de door de verdachte en zijn mededaders gepleegde openlijke geweldpleging nadrukkelijk in het licht van de daaraan voorafgegane gebeurtenissen. Aannemelijk is geworden dat verdachtes neefje is belaagd door het gooien van vuurwerk, waarbij dat neefje vrees is aangejaagd en hem mogelijk enig letsel is toegebracht. Ook is voldoende aannemelijk geworden dat ook door de aangever een belangrijke rol in het escalerende geweld is gespeeld.
Het hof stelt voorts vast dat het feit ongeveer 3 jaar geleden is gepleegd en dat de verdachte blijkens het Uittreksel Justitiële Documentatie niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld ten aanzien van soortgelijke feiten. Het hof betrekt deze gegevens ten voordele van de verdachte bij de strafoplegging.
Het ziet gelet op het hiervoor overwogene aanleiding af te wijken van de vordering van de advocaat-generaal en acht, alles afwegende, de oplegging van een voorwaardelijke geldboete met een proeftijd van één jaar passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24c en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezenverklaarde omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van EUR 250 (tweehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 5 (vijf) dagen.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Stelt daarbij de proeftijd vast op 1 (één) jaar.
Dit arrest is gewezen door de vijfde meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.P.P. Hoekstra, mr. N.F. van Manen en mr. H.A. Holthuis, in tegenwoordigheid van mr. S. Aytemür, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 30 december 2009.
Mr. R.P.P. Hoekstra is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.