arrestnummer:
parketnummer: 23-000669-08
datum uitspraak: 30 december 2009
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van
24 januari 2008 in de strafzaak onder parketnummer 13-528395-06 van het openbaar ministerie
tegen
[naam verdachte],
geboren te [plaats en datum],
thans verblijvende in [plaats detentie].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 10 januari 2008 en op de terechtzitting in hoger beroep van 16 december 2009.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadsvrouw heeft gesteld dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk moet worden verklaard in het hoger beroep. Zij heeft daartoe aangevoerd dat blijkens de door de officier van justitie ingediende appelschriftuur het hoger beroep van het openbaar ministerie zich richt tegen de bewezenverklaring van de onder 1 primair tenlastegelegde moord. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het handelen van de verdachte dient te worden gekwalificeerd als het plegen van gekwalificeerde doodslag, zoals onder 1 subsidiair tenlastegelegd. Indien de advocaat-generaal zich in afwijking van de appelschriftuur thans op het standpunt stelt dat een bewezenverklaring ter zake van moord dient te volgen, dan had het hoger beroep van het openbaar ministerie moeten worden ingetrokken, aldus de raadsvrouw.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Anders dan - kennelijk - de raadsvrouw, is het hof van oordeel dat voor de omvang van het hoger beroep de appelakte maatgevend is. Nu het hoger beroep van het openbaar ministerie blijkens de appelakte onbeperkt is ingesteld, is het in volle omvang aan het oordeel van het hof onderworpen. Het verweer wordt verworpen.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding.
Van die dagvaarding is een kopie in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlastelegging wordt hier overgenomen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest het hof deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde:
De verdachte heeft op 3 november 2006 het slachtoffer [naam slachtoffer] met een vuurwapen door het hoofd geschoten, als gevolg waarvan het slachtoffer is overleden. Naar het oordeel van het hof is echter niet komen vast te staan dat de verdachte heeft gehandeld na kalm beraad en rustig overleg. Derhalve is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde:
Nu uit de stukken van het dossier, niet is gebleken dat de verdachte een wapen en/of munitie van categorie III en voor wat betreft de munitie ook van categorie II, voorhanden heeft gehad, is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 2 is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. Het gegeven dat verdachte zelf heeft verklaard met een pistool te hebben geschoten doet hierbij niet aan af, nu uit de bewijsmiddelen de betreffende categorie zal moeten volgen en daarvan niet is gebleken.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 3 november 2006 te Amsterdam opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet [slachtoffer] door het hoofd geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden, welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd van enig strafbaar feit, te weten diefstal van een rugzak/rugtas (met daarin vermoedelijk verdovende middelen en/of geld), en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken.
Hetgeen onder 1 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
doodslag, gevolgd door diefstal, welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf en maatregel
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren met aftrek van voorarrest.
Voorts heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van EUR 8.078,00, met oplegging aan de verdachte van de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte en het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen tot een bedrag van EUR 8.078,00, met oplegging aan de verdachte van de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft hierbij mede gelet op de inhoud van het over de verdachte uitgebrachte rapport van psychologisch onderzoek, opgemaakt op 30 juli 2007 door J.M. Oudejans, psycholoog.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft het slachtoffer [naam slachtoffer] met een vuurwapen door het hoofd geschoten, waarna hij de rugzak/rugtas van het slachtoffer heeft weggenomen.
Het slachtoffer is aan zijn verwondingen overleden. Aan de nabestaanden van het slachtoffer is onherstelbaar leed toegebracht.
Bovendien is door dit gewelddadig handelen van de verdachte de rechtsorde op zeer ernstige wijze geschokt en zijn bestaande gevoelens van onveiligheid in de samenleving versterkt.
Voor dit feit komt slechts een vrijheidsbenemende straf van aanmerkelijke duur in aanmerking.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 26 november 2009 is verdachte niet eerder strafrechtelijk veroordeeld.
Bespreking van een verweer
De raadsvrouw heeft in hoger beroep gesteld dat de politie ten tijde van het verhoor van de verdachte heeft verzuimd de verdachte te wijzen op zijn recht tot rechtsbijstand.
Dit vormverzuim dient te worden verdisconteerd in de aan de verdachte op te leggen straf, aldus de raadsvrouw.
Het hof overweegt hieromtrent dat geen sprake is van enig vormverzuim nu de verdachte blijkens het daarvan op ambtseed opgemaakte proces-verbaal voorafgaand aan zijn eerste verhoor op 15 januari 2007 door de verhorende verbalisant is medegedeeld dat hij zich bij het verhoor kan laten bijstaan door een advocaat. Het hof verwerpt het verweer.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f en 288 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde partij]
De benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering heeft zich overeenkomstig artikel 51b van dat Wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade als gevolg van het aan verdachte onder
1 tenlastegelegde.
Een gedeelte van de vordering is in eerste aanleg toegewezen. De benadeelde partij is voor het overige niet ontvankelijk verklaard in zijn vordering.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep op de voet van artikel 421, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering gevoegd met een vordering van EUR 11.410,00 zijnde het bedrag dat door hem in eerste instantie is gevorderd.
Het hof is van oordeel dat het hierna te noemen gedeelte van deze vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is, dat dit zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde rechtstreeks schade heeft geleden. De vordering van de benadeelde partij zal dan ook tot na te melden bedrag worden toegewezen.
Het hof is van oordeel dat het overige gedeelte van de vordering van de benadeelde partij niet van zo eenvoudige aard is, dat dit zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Dit kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht. Het hof zal de benadeelde partij in zoverre daarin dan ook niet ontvankelijk verklaren.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezenverklaarde omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) jaren.
Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Ten aanzien van de benadeelde partij [naam benadeelde partij]:
Wijst de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [benadeelde partij], wonende te [woonplaats], een bedrag van EUR 8.078,00 (achtduizend achtenzeventig euro), te vermeerderen met de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk in zijn vordering en bepaalt dat deze benadeelde partij zijn vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Legt de verdachte voorts op de verplichting tot betaling aan de Staat van een som geld, groot EUR 8.078,00 (achtduizend achtenzeventig euro), zulks ten behoeve van [benadeelde partij].
Beveelt voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 70 (zeventig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor vermelde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat indien (en voor zover) verdachte heeft voldaan aan één van evenvermelde betalingsverplichtingen, de andere daarmee (in zoverre) komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de vierde meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Jurgens, mr. P.M. Brilman en mr. H.P. Wooldrik, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Huizenga, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 30 december 2009.