ECLI:NL:GHAMS:2009:BK8034

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.033.760-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging partneralimentatie na beëindiging van werkzaamheden en inkomensvermindering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de man tegen een beschikking van de rechtbank Haarlem, waarin een uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw was vastgesteld. De man, die als cardioloog werkzaam was, heeft zijn werkzaamheden per 1 januari 2009 beëindigd en verzoekt om wijziging van de alimentatieverplichting. De rechtbank had eerder bepaald dat de man € 5.200,- per maand aan de vrouw moest betalen, een bedrag dat door wettelijke indexering inmiddels is gestegen naar € 5.521,66 per maand. De man stelt dat hij door zijn arbeidsongeschiktheid en de beëindiging van zijn werkzaamheden niet in staat is om dit bedrag te blijven betalen.

Het hof oordeelt dat de man zelf verantwoordelijk is voor de inkomensvermindering, maar erkent dat hij door zijn leeftijd en gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid niet in staat is om zijn oorspronkelijke inkomen te verwerven. Het hof wijst het verzoek van de man om de alimentatieverplichting met ingang van een bepaalde datum te beëindigen af, maar stelt wel de uitkering tot levensonderhoud op nihil met ingang van de datum waarop de vrouw haar pensioenuitkeringen ontvangt. Dit besluit is genomen met inachtneming van de financiële situatie van beide partijen en de lange duur van hun huwelijk, waarbij de vrouw financieel afhankelijk is van de man.

De beslissing van het hof houdt rekening met de omstandigheden van het geval, waaronder de rolverdeling tijdens het huwelijk en de financiële afhankelijkheid van de vrouw. De man wordt geacht in staat te zijn om de alimentatie te blijven betalen tot het moment dat de vrouw haar pensioen ontvangt, en het hof wijst het overige verzoek van de man af. De beschikking is gegeven op 1 december 2009.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 1 december 2009 in de zaak met landelijk zaaknummer 200.033.760/01 van:
[…],
wonende te […],
APPELLANT,
advocaat: mr. M.C. Kelderman te Haarlem,
t e g e n
[…],
wonende te […],
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. E.A.J. Verschuur – Van der Voort te Haarlem.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellant en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de man en de vrouw genoemd.
1.2. De man is op 27 mei 2009 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 28 april 2009 van de rechtbank te Haarlem, met kenmerk 151850 / 08-4096.
1.3. De vrouw heeft op 14 juli 2009 een verweerschrift ingediend.
1.4. De man heeft op 4 september 2009 nadere stukken ingediend.
1.5. De zaak is op 17 september 2009 ter terechtzitting behandeld.
1.6. Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
2. De feiten
2.1. Partijen zijn [in] 1973 gehuwd. Hun huwelijk is op 27 juni 2007 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 12 december 2006 in de registers van de burgerlijke stand. Partijen hebben twee meerderjarige kinderen.
2.2. Bij beschikking van 24 april 2007 van de rechtbank te Haarlem is een door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw bepaald van € 5.200,- per maand met ingang van de dag waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Thans bedraagt deze uitkering ten gevolge van de wettelijke indexering € 5.521,66 per maand.
Het hof heeft, voorzover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.
2.3. Ten aanzien van de man is het volgende gebleken.
Hij is geboren op [datum] 1945. Hij is alleenstaand.
Hij is medio 2005 arbeidsongeschikt geworden.
Blijkens een op 23 februari 2007 ondertekend convenant voerde hij als lid van de maatschap cardiologie, verbonden aan het [ziekenhuis] te [a], vanaf dat moment nog slechts voor 51% werkzaamheden als cardioloog uit.
Hij ontvangt een inkomen uit de arbeidsongeschiktheidsverzekering van Movir. Blijkens de jaaropgave 2008 bedroeg de totale uitkering in 2008 € 72.603,-. Blijkens de specificatie van januari 2009 bedraagt de uitkering € 6.368,- per maand.
Hij is directeur en enig aandeelhouder van de vennootschap […] Holding B.V. en (indirect) van haar 100% deelneming Cardiologenpraktijk […] B.V., opgericht bij akte van 28 maart 1991. Blijkens de voorlopige cijfers bedroeg het geconsolideerde bruto bedrijfsresultaat van die vennootschappen in 2007 en 2008 respectievelijk -/- € 4.482,- en
€ 188.552,-.
Blijkens een evaluatieverslag van een bijeenkomst op 10 juni 2008 en een brief van 11 juni 2009 van [x], arts MBA en voorzitter van de Raad van Bestuur van het [ziekenhuis], is de man geadviseerd zijn werkzaamheden als cardioloog binnen de maatschap cardiologie per 1 januari 2009 te beëindigen, waar de man gevolg aan heeft gegeven.
Blijkens een brief van 22 december 2008 van de Orde van Medisch Specialisten heeft de man, vanwege zijn uittreding uit de maatschap cardiologie van het [ziekenhuis] per 1 februari 2009, een vergoeding ter zake van goodwill ontvangen ter waarde van € 182.500,-.
Blijkens de door de man overgelegde alimentatieberekening van 5 maart 2009 betaalt hij, in verband met de hypothecaire lening gevestigd op de door hem bewoonde woning, € 1.924,- per maand aan rente. Hij heeft de gebruikelijke andere eigenaars- en woonlasten. De WOZ-waarde is in 2007 vastgesteld op € 1.504.000,-.
Aan premie voor een zorgverzekering betaalt hij € 140,- per maand.
Hij betaalt € 322,- per maand aan premie voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering bij Movir. Blijkens een nota van
16 januari 2009 van Stichting Pensioenfonds Medisch Specialisten (hierna: SPMS) betaalt hij € 564,- per maand aan premie ouderdomspensioen, wezenpensioen en premieovername bij arbeidsongeschiktheid.
2.4. Ten aanzien van de vrouw is het volgende gebleken.
Zij is geboren [in] 1947. Zij is alleenstaand.
Per 31 december 2007 beschikte zij over een vermogen van € 79.103,-.
Per 1 juli 2010 heeft zij recht op € 16.298,- per jaar, zijnde haar deel van het ouderdomspensioen na verevening, hetgeen door SPMS aan haar zal worden uitgekeerd.
Blijkens een brief van 25 februari 2008 van de OHRA komt haar een bedrag van € 54.614,- toe, zijnde de helft van de waarde van een levensverzekeringspolis (beleggingspolis) bij de OHRA per 27 juni 2007.
Blijkens een brief van 16 maart 2009 van VVAA levensverzekeringen nv (hierna: VVAA) bedraagt de waarde van haar levensverzekering bij VVAA € 25.997,-.
Aan huur betaalt zij € 1.400,- per maand.
Aan premie voor een zorgverzekering betaalt zij € 121,- per maand.
Zij betaalt € 98,- per maand aan premie voor een pensioenpolis van VVAA.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. Bij de bestreden beschikking is afgewezen het verzoek van de man de beschikking van de rechtbank te Haarlem van
24 april 2007 te wijzigen in die zin dat de bij die beschikking vastgestelde uitkering in de kosten van levensonderhoud van de vrouw met ingang van 1 januari 2009 op nihil wordt gesteld, althans op een zodanig bedrag en met ingang van een zodanige datum als de rechtbank juist acht en met bepaling dat, indien nog een uitkering tot levensonderhoud zal worden vastgesteld, deze uitkering van rechtswege geëindigd is bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd van de man, derhalve op [datum] 2010.
3.2. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en zijn inleidend verzoek alsnog toe te wijzen met de aanvulling dat, voor zover het hof zijn verzoek tot beëindiging van rechtswege afwijst, de vast te stellen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw voor een bepaalde periode zal gelden, namelijk van 1 januari 2009 tot [datum] 2010.
3.3. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1. Vaststaat dat de man zijn werkzaamheden als cardioloog binnen de maatschap cardiologie van het [ziekenhuis] per
1 januari 2009 heeft beëindigd. Anders dan de man met zijn eerste grief betoogt, volgt daaruit dat hij de inkomensvermindering die daarvan het gevolg is zelf heeft veroorzaakt.
Het hof acht evenwel, met name gelet op de leeftijd van de man en diens gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid, voldoende aannemelijk dat de man redelijkerwijs niet in staat kan worden geacht opnieuw het oorspronkelijke inkomen te verwerven, zodat de vrouw dit niet van hem kan vergen. De inkomensvermindering van de man is daarmee niet voor herstel vatbaar.
4.2. Ter beoordeling is vervolgens de vraag of de man zich jegens de vrouw had behoren te onthouden van de gedragingen die tot de inkomensvermindering hebben geleid. Het hof beantwoordt die vraag ontkennend. Op grond van de door de man overgelegde stukken, waaronder met name de brief van 11 juni 2009 van [x] voornoemd, en de door de man ter zitting gegeven toelichting, is voldoende aannemelijk geworden dat met ingang van 1 januari 2009 de arbeidsomstandigheden van de man, als gevolg van de op dat moment reeds lang verslechterde arbeidsverhouding tussen de man enerzijds en een aantal leden van de maatschap anderzijds, zodanig onhoudbaar zouden zijn geworden dat voortzetting van de werkzaamheden in redelijkheid niet langer van de man kon worden gevergd. Voor de conclusie dat dit aan de man is toe te rekenen, zoals de vrouw stelt, zijn onvoldoende aanknopingspunten voorhanden. Hetgeen de vrouw voor het overige heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.
4.3. Uit het voorgaande volgt dat de vermindering van inkomen van de man per 1 januari 2009 bij de beoordeling van de draagkracht van de man in aanmerking behoort te worden genomen. Het hof ziet evenwel in de na te noemen bijzondere omstandigheden van het geval aanleiding te oordelen dat die inkomensvermindering niet kan leiden tot toewijzing van het verzoek van de man, voor zover dat betrekking heeft op de periode totdat aan de vrouw, in verband met het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd door de man op [datum] 2010, de haar toekomende pensioenuitkeringen worden verstrekt. Partijen zijn vierendertig jaar gehuwd geweest. Zij hebben gedurende het huwelijk gekozen voor een zogenoemde traditionele rolverdeling, hetgeen ertoe heeft geleid dat de vrouw nooit buitenshuis heeft gewerkt. Aannemelijk is dat de vrouw sinds de ontbinding van het huwelijk van partijen grotendeels, zo niet geheel, financieel afhankelijk is van de door de man te betalen uitkering tot haar levensonderhoud. De man heeft aangevoerd dat de vrouw inkomen uit vermogen heeft (polissen levensverzekering), doch de vrouw heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij daarover deels slechts in beperkte mate en voor het overige eerst op termijn de beschikking heeft. Onder deze omstandigheden kan van de man worden verlangd dat hij tot het hierboven bedoelde tijdstip van uitkering aan de vrouw van de haar toekomende pensioenuitkeringen, derhalve gedurende een relatief beperkte periode, de bij beschikking van 24 april 2007 van de rechtbank Haarlem vastgestelde uitkering tot levensonderhoud aan de vrouw blijft voldoen, en daartoe zonodig inteert op zijn vermogen waarover hij - naar is komen vast te staan - in voldoende mate (en in meerdere mate dan de vrouw, partijen waren niet in gemeenschap van goederen gehuwd) beschikt. Uit dat laatste volgt tevens dat de man geacht moet worden, ook bij voldoening van voormelde uitkering aan de vrouw, over voldoende middelen te beschikken om in de noodzakelijke kosten van zijn bestaan te voorzien; voor de conclusie dat het inkomen van de man lager zal zijn dan het daarvoor bestemde gedeelte van de bijstandsnorm, is geen plaats.
4.4. Het hof is van oordeel dat geen grond bestaat voor de door de man voorgestane beëindiging van rechtswege van de alimentatieverplichting met ingang van [datum] 2010. De omstandigheid dat de man op die datum vijfenzestig jaar wordt, kan niet als zodanig worden aangemerkt. Het verzoek van de man is evenwel in zoverre toewijsbaar dat het hof de door de man aan de vrouw te betalen uitkering tot haar levensonderhoud op nihil zal stellen met ingang van de datum waarop aan de vrouw de haar toekomende pensioenuitkeringen worden verstrekt in verband met het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd door de man. Anders dan de rechtbank in de bestreden beschikking heeft overwogen, bestaat naar het oordeel van het hof over het intreden van deze gebeurtenis voldoende zekerheid, zodat met inachtneming daarvan een oordeel kan worden gegeven. De vrouw heeft voorts niet voldoende weersproken dat beide pensioenen zullen worden verdeeld c.q. verevend volgens de wet en dat beide partijen dan een (nagenoeg) gelijk inkomen zullen genieten.
Voor zover de man in de toekomst de beschikking zou krijgen over aanvullende inkomsten (bijvoorbeeld uit erfenis, zoals de vrouw stelt) en de vrouw niet in staat is volledig in haar behoefte te voorzien, staat het de vrouw vrij alsdan wijziging van de onderhavige beschikking te verzoeken.
4.5. Gelet op het voorgaande, behoeven de grieven van de man voor het overige geen bespreking meer.
4.6. Dit leidt tot de volgende beslissing.
5. Beslissing
Het hof:
vernietigt de beschikking waar van beroep;
stelt, met wijziging van de beschikking van de rechtbank te Haarlem van 24 april 2007, de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw op nihil met ingang van de datum waarop aan de vrouw, in verband met het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd door de man op [datum] 2010, de haar toekomende pensioenuitkeringen worden verstrekt;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A. van Haeringen, H.L.L. Neervoort - Briët en P.J.W.M. Sliepenbeek in tegenwoordigheid van mr. H.T. Gitsels als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 1 december 2009.