ECLI:NL:GHAMS:2009:BK6318

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.042.188
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling op grond van artikel 350 lid 3 onder f van de Faillissementswet

In deze zaak gaat het om de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van appellanten, die in hoger beroep zijn gekomen tegen de vonnissen van de rechtbank Utrecht. De rechtbank had op 31 augustus 2009 besloten de schuldsaneringsregeling te beëindigen, omdat de rechtbank niet op de hoogte was van een valse aangifte van diefstal door de appellant. De appellant had een Opel Vivaro, die was geleased door zijn vennootschap, onder bedreiging van Engelse schuldeisers aan hen afgegeven en vervolgens aangifte gedaan van diefstal. De rechtbank oordeelde dat, indien zij op de hoogte was geweest van deze onrechtmatige daad, zij het verzoek tot schuldsanering zou hebben afgewezen.

Appellanten hebben in hoger beroep aangevoerd dat de beëindiging van de schuldsaneringsregeling een onevenredig zware sanctie is, gezien de bijzondere omstandigheden waaronder de valse aangifte heeft plaatsgevonden. De appellant heeft verklaard dat hij onder druk van bedreigingen van schuldeisers handelde en dat hij geen financieel voordeel heeft genoten van zijn daad. De appellante heeft ook haar zorgen over de situatie uiteengezet, waaronder de zorg voor hun kinderen en de gevolgen van de bedreigingen die zij hebben ervaren.

Het hof heeft de argumenten van appellanten overwogen, maar oordeelt dat de valse aangifte en de schending van de informatieplicht jegens de bewindvoerder voldoende grond vormen voor de beëindiging van de schuldsaneringsregeling. Het hof bekrachtigt de vonnissen van de rechtbank en stelt vast dat er onvoldoende omstandigheden zijn die de voortzetting van de schuldsaneringsregeling rechtvaardigen. De appellanten zullen in staat van faillissement komen te verkeren zodra de vonnissen in kracht van gewijsde zijn gegaan.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
Nevenzittingsplaats Arnhem
Sector civiel recht
zaaknummers 200.042.188 en 200.042.190
(zaaknummers rechtbank: 08/164 R en 08/165 R)
arrest van de eerste civiele kamer van 1 oktober 2009
inzake
[appellant]
en zijn echtgenote
[appellante],
beiden wonende te [woonplaats],
appellanten,
advocaat: mr. P.A.M.H. van der Laan te Amersfoort.
1. Het geding in eerste aanleg
1.1 Bij vonnissen van de rechtbank Utrecht van 20 maart 2008 is ten aanzien van appellanten (hierna te noemen: [appellanten]) de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling uitgesproken.
1.2 Bij vonnissen van de rechtbank Utrecht van 31 augustus 2009 is de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellanten] op verzoek van de bewindvoerder tussentijds beëindigd en is bepaald dat zij van rechtswege in staat van faillissement zullen komen te verkeren zodra deze vonnissen in kracht van gewijsde zullen zijn gegaan.
1.3 Het hof verwijst naar laatstgenoemde vonnissen, die in fotokopie aan dit arrest zijn gehecht.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 Bij ter griffie van het hof op 8 september 2009 ingekomen verzoekschriften zijn [appellanten] in hoger beroep gekomen van voornoemde vonnissen van 31 augustus 2009 en hebben zij het hof verzocht deze vonnissen te vernietigen en te bepalen dat de schuldsaneringsregeling ten aanzien van hen wordt voortgezet.
2.2 Het hof heeft kennisgenomen van de verzoekschriften en de daarbij behorende stukken, alsmede van de brief met bijlagen van 17 september 2009 van de bewindvoerder mr. R.H. Smink.
2.3 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 24 september 2009, waarbij [appellanten] zijn verschenen in persoon, bijgestaan door hun advocaat. De bewindvoerder is eveneens verschenen.
3. De motivering van de beslissing in hoger beroep
3.1 De rechtbank heeft de schuldsaneringsregelingen ten aanzien van [appellanten] tussentijds beëindigd omdat de rechtbank er, kort gezegd, bij de toewijzing van het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling niet mee bekend was dat [appellant] een valse aangifte van diefstal heeft gedaan en dat de rechtbank, indien zij hiermee wel bekend was geweest, het verzoek zou hebben afgewezen omdat uit hoofde van deze onrechtmatige daad mogelijk nog een regresvordering van de verzekeraar van de betreffende leaseauto op [appellant] zou kunnen bestaan en er, gelet op de door de verzekeraar tegen [appellant] gedane aangifte mogelijk nog andere schulden zouden kunnen ontstaan. De rechtbank heeft ten aanzien [appellante] overwogen dat, nu [appellante] ter zitting heeft verklaard bekend te zijn geweest met de valse aangifte, zij dit belangrijke feit niet had mogen verzwijgen.
3.2 [appellanten] kunnen zich met het oordeel van de rechtbank niet verenigen. Zij erkennen weliswaar dat [appellant] valse aangifte heeft gedaan van diefstal van een Opel Vivaro, die was geleased door de toenmalige vennootschap onder firma van [appellant] (hierna: VOF) en dat [appellante] hiervan op de hoogte was, maar menen dat de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling, gelet op de bijzondere omstandigheden waaronder een en ander heeft plaatsgevonden, een onevenredig zware sanctie is. Daartoe stellen [appellanten] dat vier Engelse schuldeisers die voor de VOF werkten en [appellant] al eerder hadden bedreigd en mishandeld omdat de VOF hen niet meer kon betalen, op een vrijdagmiddag in juni/juli 2007 weer bij [appellant] langs kwamen om hun geld op te eisen. [appellant] heeft toen uit angst voor hun bedreigingen de Opel Vivaro aan deze Engelsen afgegeven. De maandag daarop heeft hij in overleg met zijn compagnon aangifte van diefstal van de auto gedaan bij de politie. In diezelfde zomer is [appellant] in overleg met zijn compagnon, de broer van [appellante], gestopt met de VOF. [appellant] heeft erop gewezen dat in 2004 problemen bij de VOF ontstonden doordat de ouders van [appellante] beiden ernstig ziek werden en vrij kort na elkaar kwamen te overlijden. [appellante] en haar broer moesten in die periode vrij veel tijd besteden aan de zorg voor hun ouders en [appellant] moest op zijn beurt veel tijd besteden aan de zorg voor hun kinderen (een dochter van tien en een tweeling van drie). Zowel [appellant] als zijn compagnon waren daardoor veel minder inzetbaar voor de VOF. [appellant] stelt dat hij, hoewel hij een moeilijke periode in zijn leven doormaakt, nog steeds van goede wil is en alles heeft gedaan wat de schuldsaneringsregeling van hem vergt. Hij is, hoe ellendig hij zich soms ook voelde door alles wat hij had meegemaakt, steeds blijven doorwerken. Het doen van valse aangifte is een noodsprong geweest waar hij geen financieel voordeel van heeft genoten. [appellante] stelt dat het zelfs niet bij haar is opgekomen om de valse aangifte door haar echtgenoot in het kader van het toelatingsverzoek te melden. Zij had al genoeg zorgen aan haar hoofd door het overlijden van haar ouders, de beëindiging van het bedrijf van [appellant], de dagelijkse zorg voor haar drie kinderen en het voortdurend lastig gevallen worden door de schuldeisers van het bedrijf. [appellante] heeft nog steeds last van de gevolgen van de bedreigingen (PTSS) en leeft voortdurend in angst. [appellante] heeft hiervoor hulp moeten zoeken.
3.3 [appellanten] hebben ter zitting voorts nog aangevoerd dat door alles wat er de afgelopen jaren is gebeurd en mede in het licht van de enorme zakelijke schuldenlast, het bij hen tijdens de behandeling van het toelatingsverzoek bij de rechtbank helemaal niet is opgekomen om de gang van zaken rond de ontvreemding van de auto te melden. Zij stellen de affaire te hebben verdrongen totdat zij in maart van dit jaar de brief van London Verzekeringen N.V. ontvingen over de door [appellant] te betalen schadevergoeding. [appellant] heeft tot slot verklaard dat de door de verzekeraar gedane aangifte jegens [appellant] nog niet heeft geleid tot een strafrechtelijke vervolging.
3.4 De bewindvoerder heeft ter zitting aangevoerd dat hetgeen door [appellanten] in hoger beroep is aangevoerd, geen aanleiding geeft om zijn standpunt in deze te herzien. De bewindvoerder wijst erop dat de schuld aan London Verzekeringen N.V., als zou moeten worden aangenomen dat deze tijdens de schuldsaneringsregeling is ontstaan en als nieuwe schuld moet worden aangemerkt, door [appellanten] niet voor het einde van de schuldsaneringsregeling kan worden ingelopen uit het vrij te laten bedrag.
3.5 Het hof oordeelt als volgt. [appellant] heeft ter zitting van het hof geen afdoende verklaring kunnen geven voor het feit dat hij, nadat hij de leaseauto op de bewuste vrijdagmiddag in juni/juli 2007 onder bedreiging had meegegeven, de maandag daarop aangifte heeft gedaan van diefstal van deze auto in plaats van een verklaring af te leggen tegenover de politie en de leasemaatschappij over de werkelijke toedracht. De uit deze onrechtmatige handeling van [appellant] voortgevloeide schuld aan London Verzekeringen N.V. van € 12.484,22, die door haar brief van 6 maart 2009 aan [appellant] via de postblokkade bekend is geworden aan de bewindvoerder, dient te worden aangemerkt als een niet te goeder trouw ontstane schuld die, ware deze bekend geweest ten tijde van de behandeling van het toelatingsverzoek door de rechtbank, aan toelating tot de schuldsaneringsregeling in de weg zou hebben gestaan. Dit zelfde feitencomplex levert thans krachtens artikel 350 lid 1 juncto lid 3 onder f van de Faillissementswet grond op voor tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellanten]. Daar komt bij dat [appellanten] niet uit eigen beweging de bewindvoerder op de hoogte hebben gesteld van het feit dat [appellant] eind november 2008 door de politie is gehoord nadat de auto was teruggevonden en aldaar heeft bekend dat hij de auto ten onrechte als gestolen had aangegeven. Hiermee hebben [appellanten] hun informatieplicht jegens de bewindvoerder ernstig geschonden.
3.6 De in hoger beroep aangevoerde gronden treffen dan ook geen doel. Van omstandigheden op grond waarvan de schuldsaneringsregelingen zouden moeten voortduren is onvoldoende gebleken. De omstandigheid dat [appellanten] bij beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling in staat van faillissement zullen komen te verkeren, is voor het hof evenmin reden om anders te oordelen. De vonnissen waarvan beroep zullen dan ook worden bekrachtigd.
4. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt de vonnissen van de rechtbank Utrecht van 31 augustus 2009.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.B. Boorsma, A.M.C. Groen en K.J. Haarhuis en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 oktober 2009.