Uitspraak
mr. P.L. Visserte Amsterdam,
mr. A. Kniggete Amsterdam.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof Amsterdam, betreft het een hoger beroep in kort geding van de besloten vennootschap VA NO1 (AQUARIUS) B.V. (hierna: UBS) tegen CEVA LOGISTICS HEAD OFFICE B.V. (hierna: CEVA). UBS is eigenaar van een bedrijfsruimte die CEVA sinds 1 maart 2007 huurt. CEVA heeft van april tot en met december 2008 geen huur en servicekosten betaald, wat heeft geleid tot een vordering van UBS tot ontruiming en betaling van een totale huurachterstand van € 454.319,99, alsook een contractuele boete van € 94.797,56. De voorzieningenrechter in de rechtbank Haarlem heeft in eerste aanleg de vordering tot ontruiming en de huurachterstand toegewezen, maar de vordering tot betaling van de contractuele boete afgewezen.
UBS is in hoger beroep gekomen en heeft de grieven ingediend. Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals deze door de voorzieningenrechter zijn aangenomen. Het hof overweegt dat bij een vordering in kort geding tot betaling van een geldsom terughoudendheid is geboden. CEVA heeft aangevoerd dat de vordering tot betaling van de boete niet spoedeisend is en dat zij recht had om de huurbetalingen op te schorten vanwege tekortkomingen in het gehuurde. Het hof oordeelt dat CEVA onvoldoende feiten heeft aangedragen om haar stellingen te onderbouwen.
Het hof concludeert dat UBS recht heeft op de contractuele boete, omdat CEVA niet heeft aangetoond dat zij recht had op opschorting van de huurbetalingen. De vordering tot betaling van de boete wordt toegewezen, en CEVA wordt veroordeeld in de proceskosten van het geding in eerste aanleg en het hoger beroep. Het hof vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter voor zover het de vordering tot betaling van de contractuele boete betreft en bekrachtigt het vonnis voor het overige. De kosten worden begroot en CEVA wordt veroordeeld tot betaling aan UBS.