ECLI:NL:GHAMS:2009:BK0601

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 augustus 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.025.788-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en onderhoudsplicht stiefvader

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 25 augustus 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep over de kinderalimentatie en de onderhoudsplicht van de stiefvader. De vader, die in loondienst werkt, heeft een periode van arbeidsongeschiktheid doorgemaakt na een motorongeluk. Zijn fiscaal loon over 2008 bedroeg € 58.840,-. De vader en zijn partner hebben maandlasten voor hun hypothecaire lening en andere woonlasten. De moeder, die samen met haar nieuwe echtgenoot (de stiefvader) en hun gezamenlijke kind de zorg voor de minderjarige heeft, heeft een lager inkomen en is voor een deel afhankelijk van de stiefvader. De stiefvader heeft een fiscaal loon van € 37.774,- en de moeder verdiende tot augustus 2009 € 10.234,- per jaar. Het hof heeft de draagkracht van beide ouders beoordeeld en vastgesteld dat de moeder geen draagkracht heeft voor een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige. De vader heeft verzocht om de bestreden beschikking te vernietigen, maar het hof heeft geoordeeld dat de door de rechtbank vastgestelde bijdrage van € 427,- per maand voor de minderjarige in overeenstemming is met de wettelijke maatstaven. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij de ingangsdatum van de alimentatie is vastgesteld op 1 januari 2008. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van beide ouders en de stiefvader in de zorg voor de minderjarige, evenals de noodzaak om de financiële situatie van alle betrokken partijen in overweging te nemen.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 25 augustus 2009 in de zaak met landelijk zaaknummer 200.025.788/01 van:
[…],
wonende te […],
APPELLANT,
advocaat: mr. P. Dorhout te Den Helder,
t e g e n
[…],
wonende te […],
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. J. Spanjaard te Den Helder.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellant en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de vader en de moeder genoemd.
1.2. De vader is op 24 februari 2009 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 26 november 2008 van de rechtbank te Alkmaar, met kenmerk 99611 / FA RK 08-13.
1.3. De moeder heeft op 15 april 2009 een verweerschrift ingediend.
1.4. De vader heeft op 6 mei 2009 nadere stukken ingediend.
1.5. De moeder heeft op 8 juli 2009 nadere stukken ingediend.
1.6. De vader heeft op 15 juli 2009 nadere stukken ingediend.
1.7. De zaak is op 22 juli 2009 ter terechtzitting behandeld.
1.8. Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat en mr. M. van Breda, stagiaire,
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat.
2. De feiten
2.1. Het hof heeft, voorzover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.
2.2. Partijen zijn [in] 1995 gehuwd. In mei 2000 zijn zij uit elkaar gegaan. Hun huwelijk is op 13 augustus 2001 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 26 april 2001 in de registers van de burgerlijke stand. Uit de voorhuwelijkse relatie van partijen is geboren […] (hierna: [de minderjarige]) [in] 1995. De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [de minderjarige]. [de minderjarige] verblijft bij de moeder.
2.3. Ten aanzien van de vader is het volgende gebleken.
Hij is geboren [in] 1969. Hij woont samen met zijn nieuwe partner.
Zijn partner ontvangt een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
De vader is werkzaam in loondienst bij […] (voorheen: [..]) Als gevolg van een motorongeluk heeft hij van 29 april 2007 tot 15 juli 2007 niet gewerkt. Zijn fiscaal loon bedroeg volgens de jaaropgave over 2008 € 58.840,-.
In verband met de hypothecaire lening gevestigd op de door de vader en zijn partner bewoonde woning betalen zij € 585,- per maand aan rente. Aan premie voor de levensverzekering die verband houdt met de hypothecaire lening, betalen zij
€ 141,- per maand. Zij hebben de gebruikelijke andere eigenaars- en woonlasten. De WOZ-waarde is vastgesteld op
€ 121.000,-.
Aan premie voor de zorgverzekering betaalt hij € 97,- per maand.
Aan premie voor een lijfrenteverzekering betaalt hij € 159,- per maand.
Ter zake van een flexibel krediet van € 45.000,- bij ABN AMRO betaalt hij circa € 750,- per maand.
2.4. Ten aanzien van de moeder is het volgende gebleken.
Zij is geboren [in] 1969. Zij is in 2006 opnieuw gehuwd en woont samen met haar echtgenoot (hierna: de stiefvader), hun [in] 2005 geboren zoon en [de minderjarige].
De stiefvader is werkzaam bij […]. Zijn fiscaal loon bedroeg volgens de jaaropgave over 2008 € 37.774,-.
De moeder was tot 1 augustus 2009 parttime werkzaam bij […]. Haar fiscaal loon bedroeg volgens de jaaropgave over 2008 € 10.234,-.
In verband met de hypothecaire lening gevestigd op de door hen bewoonde woning betalen zij € 480,- per maand aan rente. Aan premie voor de levensverzekering die verband houdt met de hypothecaire lening, betalen zij € 105,- per maand. Zij hebben de gebruikelijke andere eigenaars- en woonlasten. De WOZ-waarde is vastgesteld op € 188.000,-.
Aan premie voor de zorgverzekering betalen zij en de stiefvader ieder € 134,- per maand.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. Bij de bestreden beschikking is op verzoek van de moeder bepaald dat de vader met ingang van 1 januari 2008 een bijdrage voor [de minderjarige] zal betalen van € 427,- per maand.
3.2. De vader verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, het inleidend verzoek van de moeder alsnog af te wijzen, althans een zodanige bijdrage met ingang van een zodanige datum vast te stellen als het hof juist zal achten.
3.3. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1. Aan de orde zijn achtereenvolgens de behoefte van de moeder aan een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] en het aandeel dat ieder der partijen daarin dient bij te dragen alsmede de draagkracht van partijen.
4.2. Maatgevend bij het bepalen van de behoefte van een kind is het gezamenlijk netto inkomen van partijen ten tijde van hun uiteengaan. De moeder heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij ten tijde van het uiteengaan van partijen in mei 2000 een inkomen had van fl. 1.700,- netto per maand (omgerekend € 771,- per maand), zodat het hof hiervan zal uitgaan. Bij gebreke van financiële gegevens van de vader over de voorgaande jaren, is de rechtbank uitgegaan van zijn jaaropgave over 2006. In hoger beroep heeft de vader salarisspecificaties van november en december 2001 overgelegd, op grond waarvan zijn inkomen destijds gemiddeld € 2.957,- netto per maand inclusief vakantietoeslag bedroeg. Het hof is van oordeel dat, uitgaande van het inkomen van de vader in 2001 en gelet op het gezamenlijke netto inkomen van partijen, de behoefte van [de minderjarige] op € 550,- per maand kan worden gesteld.
4.3. Ingevolge artikel 1:392 lid 1 sub c van het Burgerlijk Wetboek is de stiefvader onderhoudsplichtig jegens [de minderjarige]. Bij de bepaling van het aandeel van ieder van de (stief)ouders in de kosten van [de minderjarige] wordt rekening gehouden met ieders draagkracht en de verhouding, waarin ieder tot [de minderjarige] staat.
4.4. Bij het bepalen van de draagkracht van de vader respectievelijk de stiefvader zal het hof uitgaan van het onder 2.3. en 2.4. vermelde, voor zover daarvan hierna niet wordt afgeweken. Het hof overweegt dat de partner van de vader en de moeder een vergelijkbaar inkomen hebben, zodat het hof het redelijk acht dat de vader en de stiefvader als alleenstaande worden aangemerkt, en dat gelet op de huidige jurisprudentie bij beiden rekening wordt gehouden met de volledige woonlasten. Gelet op het voorgaande behoeft het betoog van de vader dat zijn partner in de schuldsanering zit, evenals het betoog van de moeder dat zij in de toekomst geen eigen inkomen heeft, geen bespreking meer. Het hof stelt - gelijk de rechtbank - vast dat de moeder geen draagkracht heeft voor een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige].
De vader heeft ter zitting onbetwist gesteld dat zijn lijfrenteverzekering ter vervanging is van een eerdere, ten tijde van het huwelijk van partijen lopende lijfrenteverzekering, welke door hem is afgekocht en waarvan de afkoopwaarde gebruikt is om schulden mee af te lossen. Dit feit is door de moeder niet dan wel onvoldoende betwist zodat het hof rekening zal houden met de huidige premie. Geen rekening wordt gehouden met de door de vader gestelde omgangskosten, aangezien reguliere omgang door de moeder uitdrukkelijk is betwist. Met het flexibel krediet bij de ABN AMRO, waarvan de noodzaak door de moeder wordt betwist, wordt slechts deels rekening gehouden. Het hof overweegt dat het krediet deels afgelost had kunnen zijn en dat de vader de noodzaak van investering in zijn huis voor zover dat de minimale kosten overtreft niet heeft aangetoond. De vader heeft ter zitting onbetwist gesteld dat hij een goedkope, in slechte staat verkerende woning heeft gekocht, zodat uitgegaan wordt van een minimaal noodzakelijke verbouwing. Daarnaast is de kredietopname voor zover ter aanvulling van zijn tijdelijk lagere inkomen als gevolg van een motorongeluk, redelijk te noemen. Gelet op het voorgaande zal het hof het bij de draagkrachtberekening mee te nemen deel van de aflossing op het flexibel krediet in redelijkheid begroten op € 200,- per maand. Met aan de zijde van de moeder en de stiefvader opgevoerde advocaatkosten wordt geen rekening gehouden, nu - daargelaten dat deze niet zijn gemaakt in het kader van de echtscheidingsprocedure - zij onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt dat deze kosten gelet op hun financiële omstandigheden voorrang dienen te hebben op hun onderhoudsplicht jegens [de minderjarige].
4.5. Overeenkomstig de huidige richtlijnen zal het hof uitgaan van een draagkrachtpercentage van 70 %. De draagkracht van de stiefvader wordt verdeeld over [de minderjarige] en de [in] 2005 uit zijn relatie met de moeder geboren zoon.
4.6. Niet is gegriefd tegen de in de bestreden beschikking vastgestelde ingangsdatum, zodat het hof in navolging van de rechtbank uitgaat van 1 januari 2008.
4.7. Op grond van de feiten en omstandigheden die hiervoor zijn vermeld en van hetgeen hiervoor is overwogen, is een door de vader met ingang van 1 januari 2008 te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] van € 427,- per maand in overeenstemming met de wettelijke maatstaven.
4.8. Dit leidt tot de volgende beslissing.
5. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.G. Kleene-Eijk, M. Wigleven en M.E. Burger in tegenwoordigheid van
mr. C.M. van Harten als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 25 augustus 2009.