ECLI:NL:GHAMS:2009:BK0349

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
23-000807-08
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake strafrechtelijke vervolging voor opzettelijke invoer van cocaïne

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 29 september 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Haarlem van 4 februari 2008. De verdachte, die in detentie verbleef, was beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van cocaïne in Nederland in de periode van 1 januari 2007 tot en met 16 februari 2007. De tenlastelegging werd in de loop van de procedure aangepast en omvatte meerdere feiten van invoer van aanzienlijke hoeveelheden cocaïne, waarbij de verdachte samen met anderen handelingen verrichtte ter voorbereiding van deze invoer. Het hof heeft de zaak behandeld op basis van de terechtzittingen in eerste aanleg en in hoger beroep, waarbij de verdachte en zijn raadsman hun verweer hebben gevoerd.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij de invoer van cocaïne en dat hij een belangrijke rol speelde in de organisatie van deze activiteiten. De verdachte had contacten met zowel leveranciers als afnemers en maakte afspraken om zendingen met cocaïne te coördineren. Het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk handelde in strijd met de Opiumwet en dat er geen omstandigheden waren die zijn strafbaarheid uitsloten. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 jaar, maar het hof kwam tot de conclusie dat deze straf te hoog was, gezien de rol van de verdachte in de organisatie.

Uiteindelijk heeft het hof de gevangenisstraf van de verdachte vastgesteld op 8 jaar, met inachtneming van de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. Het hof heeft ook de verbeurdverklaring van inbeslaggenomen voorwerpen bevolen en de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht, in mindering gebracht op de opgelegde straf. De uitspraak van het hof vernietigde het eerdere vonnis van de rechtbank en deed opnieuw recht in de zaak.

Uitspraak

arrestnummer:
parketnummer: 23-000807-08
datum uitspraak: 29 september 2009
TEGENSPRAAK
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Haarlem van 4 februari 2008 in de strafzaak onder parketnummer 15-840008-07 van het openbaar ministerie
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres], [woonplaats],
thans verblijvende in [detentieadres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 16, 18 en 21 januari 2008 en op de terechtzittingen in hoger beroep van 7, 8, 14 en 15 september 2009.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, welke tenlastelegging op de terechtzitting in eerste aanleg van 16 januari 2008 op vordering van de officier van justitie nader is omschreven en vervolgens op de terechtzitting in hoger beroep van 7 september 2009 is gewijzigd.
Van die dagvaarding, vordering nadere omschrijving telastelegging en de vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd. De in de nadere omschrijving telastelegging en vordering wijziging tenlastelegging vermelde tenlastelegging wordt hier overgenomen.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest het hof deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.
Bewezenverklaarde
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat
ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde (zaaksdossier B6):
hij op 17 februari 2007 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1, lid 4, van de Opiumwet, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I;
ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde (zaaksdossier B8):
hij op 21 maart 2007 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1, lid 4, van de Opiumwet, ongeveer 24.000 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I;
ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde (zaaksdossier B2):
hij op 12 november 2006 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 77.203 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I;
ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde (zaaksdossier B3):
hij op 28 november 2006 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 20.335 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I;
ten aanzien van het onder 5 tenlastegelegde (zaaksdossier B9):
hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2007 tot en met 16 februari 2007 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, om een feit bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het telkens opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van telkens een hoeveelheid cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden, zich en anderen inlichtingen tot het plegen van die feiten heeft verschaft, hebbende verdachte en zijn mededaders telkens:
- telefonische contacten onderhouden en
- afspraken gemaakt en gehad om betrokkenen te ontmoeten en
- meerdere ontmoetingen gehad, al dan niet op de luchthaven Schiphol om afspraken te maken en/of informatie door te geven en
- vluchtgegevens doorgegeven
- telefonische informatie verstrekt ten behoeve van de invoer van een zending verdovende middelen en
- zich beschikbaar gehouden voor het ophalen en vervoeren betreffende (een) zending(en) verdovende middelen;
- dienstroosters opgevraagd.
Hetgeen onder 1, 2, 3, 4 en 5 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de inhoud van de zending cocaïne betrof. Het hof heeft hierbij gelet op de inhoud van de zending van 21 maart 2007 (zaaksdossier B8), waarvan vast staat dat deze cocaïne bevatte, welke zending afkomstig was uit hetzelfde bronland, waarbij dezelfde verdachten betrokken waren en waarbij dezelfde werkwijze werd gehanteerd, alsmede gelet op de hoogte van de – aanzienlijke – vergoeding die de verdachte voor de zending van 17 februari 2007 ontving.
Ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij bij het plegen van het onder 3 tenlastegelegde feit slechts opzet had op het gewicht van twintig kilogram cocaïne en niet op het meerdere.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Door tezamen en in vereniging opzettelijk over te gaan tot het invoeren van een zending cocaïne, kennelijk zonder bij het gereedmaken van die verzending aanwezig te zijn of zich vooraf dan wel op enig ander moment te vergewissen van de omvang daarvan, heeft de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat de zending meer dan de door hem veronderstelde hoeveelheid cocaïne zou bedragen, zoals het geval bleek te zijn. Het hof is op grond van het voorgaande van oordeel dat de verdachte aldus, naast het met opzet binnen het grondgebied van Nederland brengen van een overeengekomen gewicht van twintig kilogram cocaïne, ook het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het binnen het grondgebied van Nederland brengen van het meerdere aan gewicht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op
ten aanzien van het onder 1, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
ten aanzien van het onder 5 bewezenverklaarde:
medeplegen van het voorbereiden of bevorderen van een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, door een ander trachten te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straffen
De rechtbank Haarlem heeft de verdachte voor het onder 1, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren, met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht. De rechtbank heeft daarnaast een aantal inbeslaggenomen voorwerpen verbeurdverklaard.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte en door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren en 6 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte is gedurende een aanmerkelijke periode betrokken geweest bij de invoer in Nederland van aanzienlijke hoeveelheden cocaïne en voorbereidingshandelingen daartoe. Mede door de verdachte werden met mededaders afspraken gemaakt om zendingen met cocaïne vanuit vliegtuigen langs de douane te Schiphol te sluizen. Het hof overweegt dat de verdachte en zijn mededaders in georganiseerd verband verantwoordelijk waren voor het vervoer van verdovende middelen op het luchthaventerrein tot buiten het beveiligde gebied. Zij vormden daarmee een wezenlijke schakel bij de invoer van die middelen in Nederland. De verdachte heeft contacten gehad met zowel leveranciers als afnemers en heeft anderen benaderd om mee te werken aan de strafbare feiten; hij heeft derhalve in deze schakel een voorname rol gehad. Dat de verdachte daarbij zijn dienstbetrekking als medewerker van de KLM heeft misbruikt en het vertrouwen van de luchthaven Schiphol in de medewerkers ter plaatse ernstig heeft geschaad, rekent het hof de verdachte zwaar aan.
Aangenomen moet worden dat het louter zijn zucht naar financieel gewin is geweest die de verdachte tot zijn gedragingen heeft gebracht. Dusdoende heeft de verdachte het maatschappelijk belang dat de samenleving verschoond blijft van de maatschappelijke problemen die de handel in cocaïne met zich brengt, ondergeschikt gemaakt aan zijn eigen winstbejag.
Cocaïne is een stof, waarvan het gebruik niet alleen schadelijk is voor de volksgezondheid, maar ook direct en indirect oorzaak is van vele vormen van criminaliteit. Handelingen die tot doel hebben de stof op de markt te brengen dienen daarom streng te worden bestraft.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 24 augustus 2009 is de verdachte niet eerder strafrechtelijk veroordeeld.
Het hof is van oordeel dat delicten als het onderhavige in de regel dienen te worden bestraft met een vrijheidsstraf van aanzienlijke duur. Het hof stelt echter vast dat de verdachte – zoals hiervoor is overwogen – weliswaar een belangrijke rol heeft gespeeld in een essentiële schakel in de invoer van cocaïne, maar dat niet aannemelijk is geworden dat hij heeft te gelden als (mede)organisator van de transporten of als (mede)eigenaar van de partijen cocaïne. Het hof acht het voor de hoogte van de aan de verdachte op te leggen straf van belang dat daarboven nog de nodige ruimte blijft bestaan voor de bestraffing van die organisatoren of eigenaars, die in de onderhavige zaak achter de schermen werkzaam zijn gebleven. Voorts houdt het hof bij de strafoplegging ten gunste van de verdachte rekening met zijn proceshouding en hetgeen met betrekking tot de financiële nasleep aannemelijk is geworden. Het hof acht al met al een gevangenisstraf van acht jaren en 6 maanden in beginsel passend en geboden. Het hof houdt bij de strafoplegging echter ten gunste van de verdachte rekening met het feit dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden voor zover het de gedingfase in hoger beroep betreft met ruim drie maanden is overschreden, hetgeen meebrengt dat op de op te leggen straf een korting van 5% zal worden toegepast; de op te leggen gevangenisstraf zal daarom worden beperkt tot de duur van acht jaren.
De hierna als zodanig te melden inbeslaggenomen voorwerpen, die aan de verdachte toebehoren, dienen te worden verbeurdverklaard en zijn daarvoor vatbaar aangezien het bewezengeachte met behulp van die voorwerpen is begaan of voorbereid.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet en de artikelen 33, 33a, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezenverklaarde omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1, 2, 3, 4 en 5 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) jaren.
Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Verklaart verbeurd de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: 6 telefoontoestellen, 2 simkaarten, 1 pukcode, 1 map, 1 sticker, 1 visitekaartje met AKE-nummer, 1 kladblaadje met buitenlands adres, 1 kladblaadje met codes slotjes koffers en 1 kladblaadje met cijfercode.
Gelast de teruggave aan de verdachte van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: 1 vliegticket en 2 pakken bankafschriften.
Dit arrest is gewezen door de vijfde meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R. Veldhuisen, mr. R.P.P. Hoekstra en mr. C.N. Dalebout, in tegenwoordigheid van mr. S. Aytemür, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 29 september 2009.