ECLI:NL:GHAMS:2009:BJ8518

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.025.639-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet verschenen gedaagde in kort geding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 30 juni 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep. De zaak betreft een vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam, gewezen op 4 december 2008. Appellante [N] was niet verschenen in de eerste aanleg en heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis waarin zij hoofdelijk werd veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 46.500, alsook tot afgifte van bepaalde bescheiden. De eisers in het incident, [A] c.s., hebben aangevoerd dat [N] niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in haar hoger beroep, omdat de appeldagvaarding te laat is uitgebracht. Het hof heeft vastgesteld dat de appeldagvaarding op 20 januari 2009 is uitgebracht, terwijl de beroepstermijn op 2 januari 2009 afliep. Het hof oordeelt dat er geen rechtvaardiging is voor het niet tijdig uitbrengen van de appeldagvaarding, en verklaart [N] niet-ontvankelijk in het hoger beroep. Tevens is [N] veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep, die zijn begroot op € 1.185 aan verschotten en € 894 aan advocaatkosten. Het arrest is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM EERSTE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[N]
gevestigd te Helmond,
APPELLANTE,
VERWEERSTER IN HET INCIDENT TOT NIET-ONTVANKELIJKVERKLARING,
advocaat: mr. J.W. de Rijk te Helmond,
t e g e n
1. [A],
2. [B],
beiden wonend te Amsterdam,
GEÏNTIMEERDEN,
EISERS IN HET INCIDENT TOT NIET-ONTVANKELIJKVERKLARING,
advocaat: mr. M.J. Sarfaty te Amsterdam.
Partijen worden hierna [N] en [A] c.s. genoemd.
1. Het geding in hoger beroep
1.1 Bij dagvaarding van - naar het hof begrijpt - 20 januari 2009 is [N] in hoger beroep gekomen van het vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de voorzieningenrechter) van 4 december 2008, onder zaak-/rolnummer 410959 / KG ZA 08-2020 TW/PvV gewezen tussen haar als (mede-)gedaagde en [A] c.s. als eisers.
1.2 [A] c.s. heeft vervolgens bij incidentele memorie enige producties in het geding gebracht en geconcludeerd dat het hof [N], uitvoerbaar bij voorraad, niet-ontvankelijk zal verklaren in haar hoger beroep, met veroordeling van [N] in de kosten van – naar het hof begrijpt – het geding in hoger beroep.
1.3 [N] heeft bij memorie van antwoord in het incident geconcludeerd tot afwijzing van de incidentele vordering, met veroordeling van [A] c.s. in de kosten van het incident.
1.4 Ten slotte is gevraagd arrest te wijzen in het incident.
2. Behandeling van het incident
2.1 Het gaat in deze zaak – voor zover thans van belang en kort weergegeven - om het volgende.
2.2 [A] c.s. hebben bij exploot van 12 november 2008 [N] en [E] B.V. (verder: [E]) in kort geding gedagvaard voor de voorzieningenrechter. De voorzieningenrechter heeft ter zitting van 20 november 2008 verstek verleend tegen de niet verschenen [N]. [E] was wel ter zitting verschenen en heeft verweer gevoerd. Bij het vonnis waarvan beroep heeft de voorzieningenrechter de op 12 september 2008 door [E] en [N] ten laste van [A] c.s. gelegde conservatoire beslagen op onroerende zaken opgeheven en [E] en [N] hoofdelijk veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 46.500,=, tot afgifte van nader omschreven tekeningen, berekeningen en overige bescheiden en tot betaling van de proceskosten. Aan de veroordeling tot afgifte van stukken is een dwangsom verbonden. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.3 [A] c.s. hebben aangevoerd dat [N] het hoger beroep te laat heeft ingesteld en daarom in dit hoger beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
2.4 [N] heeft gesteld dat het hoger beroep tijdig, te weten binnen vier weken na de betekening van het bestreden vonnis, is ingesteld.
Zij heeft daartoe naar voren gebracht dat strikte toepassing van de beroepstermijn van artikel 339 lid 2 Rv, voor haar als niet verschenen gedaagde tegen wie op de voet van artikel 140 Rv een vonnis op tegenspraak is gewezen en die voor de betekening van het vonnis geen kennis droeg van de veroordeling, in strijd is met het beginsel van hoor en wederhoor. [N] meent daarom dat haar de gelegenheid moet worden geboden om gebruik te maken van het middel van hoger beroep, onder overeenkomstige toepassing van de termijn van artikel 143 lid 2 Rv. [N] heeft daarbij het oog op de termijn van vier weken, gerekend vanaf de betekening van het vonnis. Aangezien het bestreden vonnis op 24 december 2008 aan haar is betekend en de appeldagvaarding op 20 januari 2009 is uitgebracht, heeft zij binnen de betreffende termijn hoger beroep ingesteld, aldus [N].
2.5 Het vonnis waarvan beroep is gewezen tegen enerzijds een verschenen gedaagde en anderzijds een niet verschenen gedaagde tegen wie verstek is verleend. Op grond van artikel 140 lid 2 Rv wordt een dergelijk vonnis beschouwd als een vonnis op tegenspraak. Hoewel tegen [N] in eerste aanleg verstek is verleend, geldt het bestreden vonnis derhalve ook jegens haar als een vonnis op tegenspraak.
De termijn van beroep van een in kort geding gewezen vonnis is op grond van het bepaalde in artikel 339 lid 2 juncto lid 1 Rv vier weken, gerekend vanaf de datum van de uitspraak. Dat geldt dus ook voor een in eerste aanleg niet verschenen gedaagde tegen wie verstek is verleend, zoals [N].
2.6 Gelet op de datum van de uitspraak van het bestreden vonnis, 4 december 2008, viel de laatste dag van de appeltermijn op vrijdag 2 januari 2009. De appeldagvaarding dateert van 20 januari 2009 en is dus uitgebracht na afloop van de toepasselijke termijn van hoger beroep.
2.7 Onderzocht dient te worden of aanleiding bestaat om [N] desondanks ontvankelijk te achten in haar hoger beroep.
Daarbij wordt vooropgesteld dat uit oogpunt van rechtszekerheid strikt de hand moet worden gehouden aan beroepstermijnen en dat daarvan dan ook slechts bij hoge uitzondering kan worden afgeweken.
2.8 [A] c.s. heeft aangevoerd dat de inleidende dagvaarding is betekend aan het kantooradres van [N] en dat zij om haar moverende redenen niet in het geding in eerste aanleg is verschenen. [N] heeft dit niet bestreden. Zij heeft ook overigens niet gesteld dat zij voorafgaand aan de betekening van het bestreden vonnis niet bekend was met de procedure in eerste aanleg. In zoverre verschilt deze zaak van de uitspraken waarnaar [N] ter onderbouwing van haar betoog heeft verwezen (gerechtshof ’s-Gravenhage, 18 augustus 2006, LJN: AY8792 en voorzieningenrechter rechtbank ’s Hertogenbosch, 11 augustus 2008, LJN: BD9909).
Het hof neemt verder in aanmerking dat het bestreden vonnis aan [N] is betekend voordat de beroepstermijn was verstreken. [N] heeft niet gesteld dat zij niet in staat was om de appeldagvaarding binnen de beroepstermijn te laten uitbrengen. Dat kan, zonder nadere toelichting die ontbreekt, ook niet worden afgeleid uit de betekening van het bestreden vonnis op 24 december 2008 en het aflopen van de beroepstermijn op 2 januari 2009.
2.9 In de gegeven omstandigheden is geen rechtvaardiging te vinden voor het feit dat [N] de appeldagvaarding niet tijdig heeft doen uitbrengen, zodat geen aanleiding bestaat af te wijken van de toepasselijke beroepstermijn. Dit betekent dat [N] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het hoger beroep. Het bepaalde in artikel 5 of 6 van het EVRM staat daaraan niet in de weg.
2.10 [N] dient als de in het ongelijk gestelde partij de kosten van het hoger beroep te dragen.
3. Beslissing
Het hof:
verklaart [N] niet-ontvankelijk in het hoger beroep;
veroordeelt [N] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot heden aan de zijde van [A] c.s. begroot op € 1.185,= aan verschotten en op € 894,= aan kosten advocaat;
verklaart dit arrest ten aanzien van de proceskosten-veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.M. Smit, E. van Tuyll van Serooskerken-Roëll en C. Uriot en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 30 juni 2009.