ECLI:NL:GHAMS:2009:BJ8505

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.024.948-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst en appelverbod in civiele rechtszaak

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om de ontbinding van een arbeidsovereenkomst tussen de stichting Woonwaard Noord-Kennemerland en een werknemer, hier aangeduid als [werknemer]. De werknemer was sinds 1985 in dienst bij Woonwaard en had verschillende functies bekleed, maar was sinds juli 2008 vrijgesteld van werkzaamheden met behoud van salaris. Woonwaard had een verzoek ingediend tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst, dat door de kantonrechter was toegewezen, met toekenning van een vergoeding aan de werknemer. Woonwaard ging in hoger beroep, waarbij het hof zich moest buigen over de vraag of het appelverbod, zoals vastgelegd in artikel 7:685 lid 11 BW, doorbroken kon worden.

Tijdens de mondelinge behandeling op 21 april 2009 werd het standpunt van Woonwaard verdedigd door mr. M.A. Rensen, terwijl mr. E.R. Jonkman de werknemer vertegenwoordigde. Het hof oordeelde dat Woonwaard niet voldoende had aangetoond dat er geen passende functie meer voor de werknemer beschikbaar was en dat de kantonrechter terecht had geoordeeld dat de arbeidsrelatie verstoord was. Het hof concludeerde dat er geen schending was van fundamentele rechtsbeginselen en verwierp het hoger beroep van Woonwaard. Woonwaard werd veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.

De uitspraak benadrukt het belang van het bieden van passende functies aan werknemers en de noodzaak voor werkgevers om zich in te spannen voor herplaatsing, vooral in het kader van reorganisaties. Het hof bevestigde dat de beslissing van de kantonrechter om de arbeidsovereenkomst te ontbinden, gelet op de omstandigheden van het geval, gerechtvaardigd was.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
DERDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
BESCHIKKING
in de zaak van:
de stichting
STICHTING WOONWAARD NOORD-KENNEMERLAND,
gevestigd te Alkmaar,
APPELLANTE,
vertegenwoordigd door:
mr. M.A. Rensen, advocaat te Alkmaar,
t e g e n
[Werknemer],
VERWEERDER,
vertegenwoordigd door:
mr. E.R. Jonkman, advocaat te Woerden.
Het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna Woonwaard en [werknemer] genoemd.
Woonwaard is bij beroepschrift met producties, ontvangen ter griffie van het hof op 13 februari 2009, in hoger beroep gekomen van de beschikking van de kantonrechter te Alkmaar van 14 november 2008, onder zaaknr/repnr. 277412/ OA VERZ 08-234 gegeven tussen Woonwaard als verzoekster en [werknemer] als verweerder.
Het beroepschrift strekt ertoe, kort gezegd, dat het hof de beschikking waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de arbeidsovereenkomst tussen partijen alsnog zal ontbinden met toekenning aan [werknemer] van een vergoeding van € 10.890,- bruto, te vermeerderen met een aanvulling gedurende zes maanden na de ontbindingsdatum op de WW-uitkering of het elders te verdienen loon tot 100% van het laatstverdiende loon.
Op 2 april 2009 is ter griffie van het hof een verweerschrift in hoger beroep met drie bijlagen van [werknemer] ingekomen, strekkende tot afwijzing van het verzoek tot vernietiging van de bestreden beschikking met veroordeling van Woonwaard in de kosten van het hoger beroep.
Op 21 april 2009 heeft de mondelinge behandeling van het hoger beroep plaatsgevonden die, naar partijen tevoren was meegedeeld, slechts betrekking had op (de doorbreking van) het appelverbod als bedoeld in artikel 7:685 lid 11 BW. Bij die gelegenheid heeft mr. M.A. Rensen, voornoemd, aan de hand van aan het hof overgelegde aantekeningen namens Woonwaard het woord gevoerd. Namens [werknemer] heeft mr. E.R. Jonkman, voornoemd, het woord gevoerd.
Vervolgens is de uitspraak bepaald.
2. De beoordeling
2.1 Deze zaak gaat, in het kort, over het volgende.
[Werknemer], geboren in 1961, is op 1 januari 1985 als magazijnmeester in dienst getreden bij (de rechtsvoorgangster van) Woonwaard. [Werknemer] is vanaf 2007, als gevolg van een reorganisatie, werkzaam geweest als medewerker facilitaire diensten en, vanaf 2008, als technisch medewerker. Aan [werknemer] is bij brief van 13 juni 2008 een outplacementtraject aangeboden, welk aanbod hij heeft afgewezen. Vanaf 2 juli 2008 is [werknemer] vrijgesteld van het verrichten van werkzaamheden met behoud van salaris. Het brutosalaris bedroeg laatstelijk € 3.361,- per maand exclusief vakantietoeslag.
2.2 Bij inleidend verzoekschrift heeft Woonwaard verzocht de arbeidsovereenkomst tussen haar en [werknemer] te ontbinden wegens gewichtige redenen, bestaande in veranderingen in de omstandigheden, met toekenning aan [werknemer] van een vergoeding van € 10.890,-- bruto, te vermeerderen met een aanvulling gedurende zes maanden na de ontbindingsdatum op de WW-uitkering of het elders te verdienen loon tot 100% van het laatstverdiende loon. [Werknemer] heeft schriftelijk verweer gevoerd, primair strekkende tot afwijzing van het verzoek en subsidiair en meer subsidiair strekkende tot toekenning van een vergoeding van € 121.176,- bruto, respectievelijk € 99.822,- bruto.
2.3 Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter (voor het geval Woonwaard haar verzoek niet intrekt) de arbeidsovereenkomst ontbonden met ingang van 1 december 2008 met toekenning van een vergoeding van € 100.000,- bruto en compensatie van de proceskosten. De kantonrechter heeft daartoe kort gezegd het volgende overwogen. Niet is gebleken dat Woonwaard zich in voldoende mate heeft ingespannen om [werknemer] een andere, passende functie binnen de eigen organisatie aan te bieden nadat [werknemer] om bedrijfseconomische redenen bij Woonwaard zijn functie als inkoper/magazijnbeheerder was kwijtgeraakt. Dat er medio juni 2008 in de visie van Woonwaard geen perspectieven meer waren voor herplaatsing van [werknemer] is onvoldoende inzichtelijk gebleven. Door dat alles is de arbeidsrelatie gaandeweg dermate verstoord geraakt dat, zoals aan de kantonrechter ter zitting is gebleken, de arbeidsovereenkomst ontbonden dient te worden. Bij de vaststelling van de aan [werknemer] toekomende vergoeding heeft de kantonrechter onder meer meegewogen dat het voor [werknemer] niet eenvoudig zal zijn om een passende betrekking te vinden en dat, als hij daarin wel slaagt, dat tegen een lager salaris zal zijn.
2.4 Artikel 7:685 lid 11 BW houdt in dat tegen de bestreden beschikking geen hogere voorziening openstaat. Woonwaard kan niettemin in haar beroep worden ontvangen omdat zij in haar beroepschrift heeft aangevoerd dat de kantonrechter het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden. Volgens Woonwaard heeft de Kantonrechter aan zijn beschikking ten grondslag gelegd dat de arbeidsrelatie tussen partijen is verstoord, terwijl partijen daarover niets hebben gesteld en zonder dat de kantonrechter partijen in de gelegenheid heeft gesteld zich daarover uit te laten.
2.5 Het hof oordeelt als volgt. Uit de processtukken in eerste aanleg blijkt dat het geschil tussen partijen zich toespitst op de vraag of Woonwaard naar behoren heeft voldaan aan haar verplichting op grond van het Sociaal Plan tot het aanbieden aan [werknemer] van een andere passende functie en of [werknemer] de aangeboden outplacement had moeten accepteren. Woonwaard heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat er niet langer een passende functie voor [werknemer] beschikbaar is, dat [werknemer] ten onrechte geweigerd heeft aan outplacement mee te werken en dat daarom de door Woonwaard aangeboden vergoeding toereikend is. [Werknemer] heeft in het verweerschrift in eerste aanleg bestreden dat Woonwaard hem enige passende functie heeft aangeboden en aangevoerd dat daarom outplacement volgens het Sociaal Plan nog niet aan de orde was. [Werknemer] heeft bepleit dat het verzoek tot ontbinding zou moeten worden afgewezen, althans dat een veel hogere vergoeding toegekend diende te worden. Uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 31 oktober 2008 blijkt dat [werknemer] heeft aangevoerd dat bij terugkeer bij Woonwaard de "dossieropbouw” zal gaan beginnen en dat terugkeer bij Woonwaard daarom, door toedoen van Woonwaard, onmogelijk is. Daarbij refereerde [werknemer] kennelijk aan de in het verweerschrift in eerste aanleg gestelde tekortkomingen van Woonwaard met betrekking tot het aanbieden van een andere passende functie en het daardoor wegvallen van een voor verdere samenwerking benodigde vertrouwensbasis.
2.6 Gelet op het aldus tussen partijen gevoerde debat stond het de kantonrechter vrij om, na te hebben geoordeeld dat Woonwaard zich niet voldoende had ingespannen om [werknemer] een andere passende functie binnen de eigen organisatie aan te bieden, tot de slotsom te komen dat de arbeidsverhouding tussen partijen zodanig verstoord is geraakt dat de arbeidsovereenkomst ontbonden dient te worden. Daarbij is van belang dat, naar moet worden afgeleid uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg, Woonwaard in de gelegenheid is geweest te reageren op het standpunt van [werknemer] dat terugkeer onmogelijk is, als gevolg van het handelen van Woonwaard.
2.7 Het voorgaande betekent dat geen sprake is van schending van een fundamenteel rechtsbeginsel dat ertoe leidt dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet meer kan worden gesproken. De door Woonwaard gestelde grond voor doorbreking van het appelverbod doet zich dus niet voor. De slotsom is het hoger beroep wordt verworpen en dat Woonwaard als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het geding in hoger beroep wordt veroordeeld.
3. De beslissing
Het hof:
verwerpt het hoger beroep;
veroordeelt Woonwaard in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [werknemer] tot op heden begroot op € 262,- aan verschotten en € 1.788,- aan salaris.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.C. Makkink, G.J. Visser en E.J. Rotshuizen en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 16 juni 2009.