ECLI:NL:GHAMS:2009:BJ8221

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.038.190
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot vernietiging opheffing faillissement wegens gebrek aan baten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 14 september 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep over de opheffing van het faillissement van de appellant, die op 26 september 2008 in staat van faillissement was verklaard. De rechtbank Utrecht had op 14 juli 2009 de opheffing van het faillissement bevolen op grond van artikel 16 van de Faillissementswet (Fw), omdat er onvoldoende baten beschikbaar waren voor de voldoening van faillissementskosten en overige boedelschulden. De appellant verzocht het hof om deze beschikking te vernietigen en te beslissen zoals het hof juist acht.

Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat er geen voldoende baten zijn om de faillissementskosten en boedelschulden te dekken. De appellant stelde dat er mogelijk nog baten zouden kunnen voortvloeien uit een procedure tegen een besloten vennootschap, maar het hof oordeelde dat deze mogelijkheid te onzeker was om in de beoordeling te worden meegenomen. De curator had verklaard dat er uit het faillissement van de B.V. geen uitkering voor concurrente crediteuren, waaronder de appellant, te verwachten viel. Bovendien was de appellant veroordeeld tot betaling van een aanzienlijk bedrag aan de B.V., wat de kans op een vordering verder verkleinde.

Gelet op deze overwegingen heeft het hof het hoger beroep van de appellant afgewezen en de beschikking van de rechtbank bekrachtigd. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende baten in faillissementsprocedures en de onzekerheid die kan bestaan over toekomstige vorderingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
Nevenzittingsplaats Arnhem
Sector civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.038.190
(zaaknummer rechtbank 08/353 F)
beschikking van de eerste civiele kamer van 14 september 2009
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. P. Garretsen te ’s-Gravenhage.
1. Het geding in eerste aanleg
1.1 Op 26 september 2008 is appellant (hierna te noemen: [appellant]) in staat van faillissement verklaard.
1.2 Bij beschikking van de rechtbank Utrecht van 14 juli 2009 is op grond van het bepaalde in artikel 16 van de Faillissementswet (Fw) de opheffing van het faillissement van [appellant] bevolen.
Het hof verwijst naar voornoemde beschikking, die in fotokopie aan deze beschikking is gehecht.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 Bij ter griffie van het hof op 20 juli 2009 ingekomen verzoekschrift is [appellant] op grond van artikel 18 Fw in hoger beroep gekomen van voornoemde beschikking van 14 juli 2009.
2.2 Bij voormeld verzoekschrift heeft [appellant] het hof verzocht genoemde beschikking van 14 juli 2009 te vernietigen en zodanig te beslissen als het hof juist acht.
2.3 Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met een bijlage, alsmede van de brief met een bijlage van de advocaat van 28 augustus 2009 en de brief met bijlagen van de curator, mr. R.H. Smink, van 31 augustus 2009.
2.4 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 september 2009, waarbij [appellant] is verschenen in persoon, bijgestaan door zijn advocaat. Voorts is de curator verschenen.
3. De motivering van de beslissing in hoger beroep
3.1 De rechtbank heeft de opheffing van het faillissement van [appellant] bevolen bij gebrek aan baten. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat zij het onzeker acht of [appellant] uit de gerechtelijke procedure die thans aanhangig is tussen [appellant] en de besloten vennootschap [de B.V.] (hierna te noemen: [de B.V.]) nog baten zal ontvangen, aangezien [de B.V.] in staat van faillissement is verklaard.
3.2 Nu het faillissement van [appellant] is opgeheven wegens gebrek aan baten, staat het hof uitsluitend ter beoordeling of er voldoende baten beschikbaar zijn voor de voldoening van de faillissementskosten en de overige boedelschulden.
[appellant] heeft gesteld dat er nog een bate voor hem zou kunnen voortvloeien uit de procedure die hij tegen [de B.V.] voert.
Naar het oordeel van het hof is echter dermate onzeker dat uit deze procedure nog een bate zal voortvloeien, zodat daarmee, voor de beoordeling van de vraag of het faillissement van [appellant] op grond van artikel 16 Fw kan worden opgeheven, geen rekening kan worden gehouden. Vast staat immers dat [de B.V.] failliet is. De curator heeft ter zitting verklaard dat uit dit faillissement geen uitkering voor concurrente crediteuren als [appellant] te verwachten valt. Voorts is in de procedure tussen [de B.V.] en [appellant] door het gerechtshof te Amsterdam op 31 maart 2009 een arrest gewezen, waarbij [appellant] is veroordeeld om een aanzienlijk hoger bedrag aan [de B.V.] te betalen, dan [de B.V.] aan [appellant]. Weliswaar heeft [appellant] verklaard tegen dit arrest cassatie te hebben ingesteld, maar het is zeer onzeker of dat cassatieberoep ertoe kan leiden dat [appellant] uiteindelijk een vordering op [de B.V.] geldend kan maken.
[appellant] heeft ter zitting nog verklaard dat hij de bestuurders van [de B.V.] aansprakelijk zal stellen. Nu [appellant] nog niet een vordering tegen deze bestuurders heeft ingesteld, kan met een dergelijke onzekere bate in het kader van de onderhavige faillissementsprocedure ook geen rekening worden gehouden. Gelet op het bovenstaande faalt het hoger beroep. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.
4. De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Utrecht van 14 juli 2009.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S.B. Boorsma, A. Smeeïng-van Hees en A.A. van Rossum, en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 september 2009.