ECLI:NL:GHAMS:2009:BJ7464

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.024.684/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de schuldsanering wegens tekortkomingen in informatieplicht en sollicitatieplicht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 17 maart 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tussentijdse beëindiging van de schuldsanering van appellante. Appellante, een alleenstaande gescheiden vrouw van 40 jaar met drie kinderen, was op 24 oktober 2006 toegelaten tot de schuldsaneringsregeling. De rechtbank te Haarlem had op 3 februari 2009 besloten de schuldsanering te beëindigen, omdat appellante niet voldeed aan haar informatie-, sollicitatie- en afdrachtplicht. De bewindvoerder had herhaaldelijk gewezen op de gevolgen van haar nalatigheid, maar appellante reageerde sporadisch op verzoeken om informatie. Ze had ook een nabestaandenpensioen ontvangen, maar dit niet aan de boedel afgedragen, wat haar schuldeisers benadeelde.

Appellante voerde aan dat de slechte communicatie met de bewindvoerder haar tekortkomingen veroorzaakte en dat ze haar opleiding had gevolgd om haar kansen op de arbeidsmarkt te vergroten. Ze had een auto gekregen van de ex-werkgever van haar overleden echtgenoot, maar had de bewindvoerder niet op de hoogte gesteld van deze aankoop. Het hof oordeelde dat appellante haar verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling onvoldoende was nagekomen. De stelling dat haar psychische klachten haar belemmerden, werd niet geaccepteerd, omdat ze eerder hulp had moeten zoeken. Het hof concludeerde dat de beëindiging van de schuldsanering gerechtvaardigd was en dat er onvoldoende aanleiding was om de regeling te verlengen.

Het hof bekrachtigde de uitspraak van de rechtbank en benadrukte dat van een schuldenaar actieve medewerking aan de schuldsanering wordt verwacht. De uitspraak biedt inzicht in de vereisten voor het succesvol doorlopen van een schuldsanering en de gevolgen van het niet naleven van verplichtingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST van 17 maart 2009 in de zaak met zaaknummer 200.024.684/01 van:
Appellante,
wonende te Purmerend,
advocaat: mr. R.L. Beckers te Purmerend.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellante is bij op 11 februari 2009 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift in hoger beroep gekomen van de beslissing van de rechtbank te Haarlem van 3 februari 2009 met insolventienummer 06/850 R, waarbij ten aanzien van appellante de toepassing van de schuldsaneringregeling is beëindigd op de wijze zoals in het dictum van die beslissing is vermeld.
1.2. Het hoger beroep is behandeld ter terechtzitting van 6 maart 2009. Bij die behandeling is appellante verschenen, bijgestaan door mr. Beckers voornoemd. Voorts is de (plaatsvervangend-)bewindvoerder V.E. Papendorp verschenen.
2. De gronden van de beslissing
2.1. Op verzoek van de bewindvoerder heeft de rechtbank de toepassing van de schuldsanerings-regeling ten aanzien van appellante overeenkomstig artikel 350 lid 3 sub c, d en e van de Faillissementswet (Fw.) beëindigd. De rechtbank heeft daartoe – kort weergegeven – overwogen dat zij niet heeft voldaan aan haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende informatie-, sollicitatie- en afdrachtplicht. Ook heeft zij bovenmatige nieuwe schulden laten ontstaan.
2.2. Ten behoeve van de behandeling van het hoger beroep heeft de (plaatsvervangend-)bewindvoerder bij brief van 27 februari 2009 een verslag met een bijlage aan het hof doen toekomen. Appellante heeft daarvan kennis genomen.
2.3. In hoger beroep is het volgende gebleken.
2.3.1. Appellante is een alleenstaande gescheiden vrouw van 40 jaar. Zij heeft drie bij haar inwonende kinderen. Haar ex-echtgenoot is op 12 augustus 2007 overleden. Appellante is op 24 oktober 2006 tot de schuldsaneringsregeling toegelaten.
2.3.2. De (plaatsvervangend-)bewindvoerder heeft het volgende aangevoerd. Appellante komt haar informatie-plicht onvoldoende na. Zij reageert slechts sporadisch op verzoeken van de bewindvoerder om inlichtingen, terwijl zij herhaaldelijk is gewezen op de gevolgen van haar nalatig handelen. De door appellante in het najaar van 2007 ingeschakelde contactpersoon heeft in de informatievoorziening geen verbetering gebracht. Appellante heeft de bewindvoerder er niet van op de hoogte gesteld dat zij vanwege het overlijden van haar ex-echtgenoot een nabestaandenpensioen heeft ontvangen van € 4.793,74. Nadat de bewindvoerder via de postblokkade bekend was geworden met deze uitkering, heeft appellante ondanks herhaald verzoek van de bewindvoerder nagelaten genoemd bedrag aan de boedel af te dragen. Zij heeft daardoor haar schuldeisers benadeeld. Gebleken is dat appellante het desbetreffende bedrag onder meer heeft gebruikt voor het volgen van een opleiding, een en ander terwijl de bewindvoerder appellante er op had gewezen dat zij alleen met toestemming van de rechter-commissaris een opleiding mocht volgen, welke toestemming niet was verkregen.
Ook komt appellante volgens de bewindvoerder haar sollicitatieplicht niet voldoende na. Op 23 juli 2008 heeft appellante de bewindvoerder telefonisch meegedeeld dat zij waarschijnlijk een baan had, maar dat zij daarvoor eerst een opleiding moest volgen. Wederom heeft appellante de aanwijzing van de bewindvoerder om ter zake toestemming aan de rechter-commissaris te vragen genegeerd. Voorts heeft appellante nieuwe schulden laten ontstaan, te weten aan het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) een bedrag ad 991,72 en inzake motorrijtuigenbelasting een bedrag ad € 263,--. Ten aanzien van de laatstgenoemde schuld is gebleken dat zij in december 2008 een auto op haar naam heeft laten registreren zonder de bewindvoerder hiervan op de hoogte te stellen. Het door appellante in hoger beroep gestelde, te weten dat zij vanwege haar slechte psychische gezondheid niet naar behoren kan voldoen aan de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling en dat zij in dat verband hulp van een psycholoog heeft ingeschakeld, komt in de visie van de bewindvoerder in een te laat stadium om daar in het kader van de schuldsaneringsregeling rekening mee te houden. Appellante had na de op 19 februari 2008 gehouden beëindigingszitting kunnen weten dat zij nalatig was en stappen dienen te ondernemen om de schuldsaneringregeling tot een goed einde te brengen. De bewindvoerder is van mening dat de schuldsaneringsregeling ten aanzien van appellante gelet op het vorenstaande terecht tussentijds is beëindigd.
2.3.3. Appellante wijt een eventueel tekortschieten in de nakoming van haar informatieplicht aan de zeer slechte communicatie met de bewindvoerder. De door haar ingeschakelde contactpersoon heeft ook problemen met de communicatie met de bewindvoerder. Ten aanzien van haar opleidingen heeft appellante betoogd dat zij juist haar verantwoordelijkheid heeft willen nemen om door middel van het volgen van deze opleidingen haar kansen op de arbeidsmarkt te vergroten. Zij heeft een en ander in overleg met de Sociale Dienst van de gemeente Purmerend gedaan. Zij heeft gemeend voor de aanschaf van de op haar naam geregistreerde auto geen toestemming aan de bewindvoerder te hoeven vragen, daar deze auto haar is geschonken door de ex-werkgever van haar voormalige echtgenoot. Een auto is voor haar onontbeerlijk, daar zij tengevolge van een ernstig ongeluk enkele jaren geleden niet lang kan lopen.
Als al moet worden aangenomen dat zij verwijtbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen, is dit tekortschieten volgens haar niet van dien aard dat zulks de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling rechtvaardigt. Daarbij is er volgens appellante sprake van bijzondere omstandigheden, daar haar psychische gesteldheid al langere tijd te wensen over laat. Haar handelen wordt mede veroorzaakt door de psychisch nood waarin zij verkeert. Zij heeft onlangs daarvoor hulp gezocht bij een psycholoog en in de komende weken zal de behandeling van start gaan. Appellante meent dat daardoor haar leven weer zodanig op de rails zal komen dat zij beter in staat zal zijn om haar verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling na te komen. Eventueel zal een beschermingsbewind voor haar worden aangevraagd. Zij verzoekt haar nog een kans te geven en de schuldsaneringsregeling gelet op de te verwachten verbetering van haar situatie, te verlengen. Zij heeft niet eerder hulp durven vragen voor haar psychische problemen, daar zij het moeilijk vindt om voor deze problemen uit te komen.
2.4. Het hof stelt bij zijn beoordeling voorop dat uit de Wet Schuldsanering Natuurlijke personen (WSNP) op de schuldenaar rustende verplichtingen voortvloeien, die hun grond vinden in de doelstelling van die wet. Deze doelstelling komt erop neer dat natuurlijke personen die in een uitzichtloze financiële positie zijn gekomen de kans moet worden geboden weer met een schone lei verder te kunnen gaan. Daar staat echter tegenover dat van de schuldenaar een actieve medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling gevergd wordt. Van het ontbreken van de vereiste medewerking kan, onder meer, sprake zijn indien de schuldenaar zijn informatie- en sollicitatieplicht niet nakomt en bovenmatige nieuwe schulden heeft laten ontstaan.
2.5. Op grond van het verhandelde ter zitting in hoger beroep en de overgelegde stukken is naar het oordeel van het hof gebleken dat appellante haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen onvoldoende is nagekomen. Zij heeft niet naar behoren voldaan aan haar informatieplicht. De door haar gestelde miscommunicatie met de bewindvoerder is – indien al juist - onvoldoende grond om haar tekortschieten ten aanzien van deze verplichting te rechtvaardigen. Ook haar stelling dat zij door psychische klachten niet voldoende in staat is en is geweest haar verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling na te komen, kan haar niet baten. Het had op haar weg gelegen in een eerder stadium hulp te vragen, indien deze klachten haar belemmerden adequaat op aanwijzingen en verzoeken van de bewindvoerder te reageren. Door haar verplichtingen niet na te komen heeft zij de bewindvoerder gefrustreerd in een effectieve uitvoering van de schuldsaneringsregeling. Ook is aannemelijk geworden dat appellante haar sollicitatieplicht niet naar behoren is nagekomen en dat zij nieuwe bovenmatige schulden heeft laten ontstaan.
Op grond van het hierboven uiteengezette nalatig handelen van appellante is beëindiging van de schuldsaneringsregeling gerechtvaardigd. Er is dan ook onvoldoende aanleiding de schuldsaneringsregeling te verlengen.
2.6. Gelet op het vorenstaande wordt beslist als volgt.
3. De beslissing
Het hof:
- bekrachtigt de uitspraak waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. A. Bockwinkel, P.J. Duinkerken en M.J.J. de Bontridder en uitgesproken ter openbare terechtzitting van het hof van 17 maart 2009 in tegenwoordigheid van de griffier.
Van dit arrest kan gedurende acht dagen na die van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld door middel van een verzoekschrift in te dienen ter griffie van de Hoge Raad.