GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
VIJFDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
[APPELLANT],
wonende te [A],
APPELLANT,
advocaat: mr. J.I. van der Winden te Muiderberg,
1. de naamloze vennootschap LONDON VERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
2. de naamloze vennootschap REAAL SCHADEVERZEKERINGEN N.V., rechtsopvolger van de naamloze vennootschap WINTERTHUR SCHADEVERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te Zoetermeer,
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. Chr.H. van Dijk te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
1.1 Appellant wordt [appellant] genoemd en geïntimeerden respectievelijk London en Reaal.
1.2 Bij dagvaarding van 29 april 2008 is [appellant] in hoger beroep gekomen van het vonnis van 6 februari 2008 van de rechtbank te Amsterdam, onder zaak-/rolnummer 352819 / HA ZA 06-3223 gewezen tussen enerzijds [appellant] als eiser en anderzijds London en Reaal als gedaagden. Het hof begrijpt dat het hoger beroep beperkt is tot de beslissing van de rechtbank in de hoofdzaak en geen betrekking heeft op haar beslissing in het vrijwaringsincident.
1.3 [appellant] heeft bij memorie negen grieven geformuleerd en toegelicht, producties in het geding gebracht en bewijs aangeboden, met conclusie dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en London en Reaal alsnog uitvoerbaar bij voorraad – zal veroordelen tot betaling van (a) een schadevergoeding van € 25.000,- wegens immateriële schade, (b) een nader bij staat op te maken schadevergoeding wegens verlies aan verdienvermogen, (c) een schadevergoeding van
€ 3.150,- wegens materiële schade en (d) de wettelijke rente over deze bedragen, met – eveneens uitvoerbaar bij voorraad – (naar het hof begrijpt) hoofdelijke veroordeling van London en Reaal tot betaling van de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep.
1.4 London en Reaal hebben daarop elk bij memorie van antwoord de grieven bestreden, met conclu¬sie dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bekrachtigen met veroordeling van [appellant] in de proceskosten van (naar het hof begrijpt) het hoger beroep; Reaal heeft tevens bewijs aangeboden.
1.5 Ten slotte hebben partijen het hof gevraagd arrest te wijzen.
2. Waarvan het hof uitgaat
De rechtbank heeft in het vonnis waarvan beroep in de rubriek ‘De feiten’ (onder 2.1 tot en met 2.8) een aantal feiten vastgesteld. De juistheid van deze vaststelling is niet in geding, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
3. Behandeling van het hoger beroep
3.1 Kort samengevat gaat het in deze zaak om het volgende.
3.1.1 [appellant] bestuurde op 2 mei 2003 zijn auto toen deze van achteren werd aangereden door een andere personenauto. De bestuurder van die laatste auto was voor wettelijke aansprakelijkheid (WAM) verzekerd bij London.
Op 14 oktober 2003 werd zijn auto, toen [appellant] deze bestuurde, opnieuw van achteren aangereden, deze keer door een bromfietser, Van der Veer, die een WAM-polis had lopen bij Reaal.
3.1.2 Ruim drie weken later, op 7 november 2003, heeft [appellant] zich voor het eerst bij zijn huisarts gemeld. Blijkens een schrijven van deze huisarts van 27 februari 2004 had [appellant] bij dit eerste bezoek geklaagd over nek- en hoofdpijn; als behandeling werd fysiotherapie ingezet, als pijnstilling een NSAID. In het huisartsenjournaal heeft de huisarts bij 7 november 2003 genoteerd: “S 4 maanden geleden van achteren aangereden (…) sindsdien blijvende nekklachten mn links van het midden”.
Gedurende de vervolgconsulten meldde de patiënt, aldus de huisarts in genoemd schrijven, “aanhoudende klachten en ontwikkelde tevens een slaapstoornis”.
3.1.3 [appellant] werd door zijn huisarts naar het Jan van Breemen Instituut te Amsterdam (JBI) verwezen. Het JBI is een instituut voor (onder meer) revalidatie. Vervolgens werd hij vanuit het JBI doorverwezen naar het Revalidatiecentrum Amsterdam (RCA). [X], stafarts revalidatie bij het JBI, berichtte op 13 juni 2004 onder meer het volgende aan [Y], revalidatiearts bij het RCA (gezien door [Z], revalidatie-arts bij het JBI):
“Anamnese
In mei 2003 betrokken bij een ongeval, werd van achteren aangereden met ca. 50-60 km per uur te Landsmeer. Voor het ongeval geen geheugenverlies, niet buiten bewustzijn geweest. Direct na het ongeval wel duizeligheidsklachten, wazig zien en misselijk. Geen duidelijke derealisatie- en/of depersonalisatieverschijnselen. Geleidelijk aan in de dagen erna toenemende hoofdpijnklachten, slapeloosheid, met name inslaap- en doorslaapstoornissen en nekklachten met tintelingen in de linkerarm. Het betreft tintelingen in alle vingers en de gehele hand. In de loop der tijd tot op heden zijn de hoofdpijnklachten geleidelijk verergerd, ontstonden concentratieproblemen en evenwichtsstoornissen met het gevoel van minder kracht in de linkerarm. In oktober 2003 zijn er nekfoto’s gemaakt zonder dat er duidelijke afwijkingen uit zijn gekomen. (…) Tevens somberheidsklachten (…). Er zijn geen herbelevingen, wel is patiënt af en toe agressief en prikkelbaar met woede-uitbarstingen. Af en toe zij er palpitaties.
(…)
Beperkingen ten aanzien van werk en dagelijks leven: concentratiestoornissen, hoofdpijnklachten, conditionele c.q. energetische beperkingen, beperkte psychische spankracht, met name met betrekking tot conflicthantering.
Onderzoek
25-jarige niet zieke man, lengte 1.70 m, gewicht 106 kg. Aan ogen, huid, nagels en slijmvliezen geen bijzonderheden. Bewegingsapparaatonderzoek: nek: lateroflexie is symmetrisch en vrijwel onbeperkt. Flexie is onbeperkt. Rotatie is symmetrisch en vrijwel onbeperkt. Schouders: flexie van de linkerarm tegen weerstand is beperkt, evenals de kracht van de linkerhand enigszins beperkt is. Wervelkolom: goede vorm en functie.
Diagnose
Chronisch whiplashsyndroom na kop/staartbotsing in mei 2003.
(…) In verband met het langdurige chronisch karakter werd patiënt doorverwezen naar revalidatiearts de heer [Y] van het RCA te Amsterdam. (…)”
Vervolgens heeft [appellant] voor het eerst op 20 augustus 2004 de polikliniek van het RCA bezocht. In een brief van 6 oktober 2004 van [F](arts-assistent revalidatie bij het RCA) en [Y], voornoemd, aan de huisarts van [appellant], wordt onder het hoofd Anamnese ondermeer melding gemaakt van het auto-ongeluk van mei 2003, de eerder beschreven klachten en het bezoek van [appellant] aan het JBI. Verder behelst deze brief ondermeer het volgende:
“Lichamelijk onderzoek:
Inspectie in stand: geen asymmetrie. Geen klachten van de onderrug.
CWK: flexie, extensie en lateroflexie onbeperkt. Rotatie naar links geeft pijn paravertebraal midden cervicothoracale overgang. Patiënt beweegt soepel. Rotaties vrijwel onbeperkt.
LWK en TWK: soepel verlopend bewegingspatroon.
Bovenste extremiteiten: geen mobiliteitsbeperking. Kracht alom 5. Patiënt geeft aan soms pijn te hebben in zijn linkerschouder en tintelingen in de vingers. Incidenteel heeft hij last van zijn rechterschouder. BPR symmetrisch laag. Tinel beiderzijds negatief.
Oogvolgbewegingen: patiënt kan niet op twee vingers tegelijk focussen. Er is sprake van een instelnystagmus in horizontale blikrichting. Oriënterend gezichtsveld-onderzoek: geen bijzonderheden.
Conclusie
25 jarige man met whiplashklachten bestaand na een ongeval in mei 2003. Patiënt heeft voornamelijk last van zijn woedeaanvallen, veel last van hoofd- en nekpijn.”
Blijkens een zich in het dossier bevindende brief van [Y], voornoemd, van 15 februari 2005 aan de huisarts gold ten aanzien [appellant] de “medische diagnose: whiplash associated disorder graad 2 na een ongeval in 2003”. [appellant] is naar aanleiding van een en ander aangemeld voor “het whiplashprogramma om te leren omgaan met de klachten”, maar volgens [Y] is hij al snel na het begin van de cursus op eigen verzoek gestopt. Daarop is hij door [Y] overgedragen aan de huisarts.
3.1.4 [appellant] werd in oktober 2005 via zijn huisarts verwezen naar Mentrum (geestelijke gezondheidszorg Amsterdam) in verband met ‘progressie ernstige depressie (gestoorde waarnemingen)’. Mentrum heeft [appellant] na een intakegesprek op 11 november 2005 verwezen naar een gelijksoortige instelling in Almere, omdat hij op heel korte termijn naar Almere zou verhuizen.
Op 8 december 2005 heeft een intakegesprek met [A] (psychiater in opleiding) plaatsgevonden bij De Meregaard te Almere (eveneens een centrum voor geestelijke gezondheidszorg). Een door [appellant] overgelegd “Verslag intake en advies” van De Meregaard luidt onder meer als volgt:
“Verslag
(…)
Problemen volgens patiënt/kind/jeugdige
5 jaar geleden was zijn leven nog goed. Hij had werk, veel vrienden. (…) Zijn problemen zijn begonnen in 2003. In jan 2003 heeft hij een conflict gehad op zijn werk (…) en heeft daarna zelf ontslag genomen. Hij heeft aanvankelijk WW gekregen. Sinds een half jaar zit hij in de WAO. Hij heeft sinds jan. 2003 dus niet meer gewerkt.
Pt heeft in mei 2003 een auto ongeluk gehad, hij is van achteren aangereden. Hield hier allerlei lichamelijke klachten aan over (pijnlijke nek, rug, hoofdpijn).
(…)
Samenvatting bevindingen intake en advies
Datum verslag/samenvatting 05-01-2006
(…)
De depressieve klachten zijn ontstaan in 2003 toen pt zelf ontslag genomen heeft na een conflict op zijn werk en na een auto ongeval in mei 2003. Hij hield allerlei pijnklachten over aan het ongeluk. De waarnemingsstoornis (veranderingen van gezichten en het veranderen van de kleuren meerdere malen per dag) bestaan nu ongeveer een jaar.
Hypothese
DD veranderde waarneming: somatische oorzaak, dissociatieve stoornis NAO, psychotische depressie
(…)
Conclusie besprekingen O&A / voorlopig behandelingsplan
(…)
Nadere informatie nodig omtrent oorzaken / achtergrond van depressie! Speelt persoonlijkheidsproblematiek ook een rol? Daarom hetero-anamnese. Verder DD visuele hallucinaties uitzoeken. (…) Een mogelijke oorzaak zou toch de Efexor kunnen zijn. Daarom Efexor afbouwen is advies.
(…)
Adviesgesprek
(…)
Besproken dat we nu niet goed weten wat de oorzaak is van de visuele hallucinaties, een mogelijke oorzaak zou de Efexor kunnen zijn, daarnaast ook zeldzame somatische oorzaken mogelijk. (…) Wat betreft verzoek om hetero-anamnese. Dit wil hij niet. (…)”
3.1.5 [appellant] ontving op 2 mei 2003 een WW-uitkering, nadat in april 2003 na een dienstverband van ongeveer vier jaar dit dienstverband was geëindigd.
[appellant] heeft zich in december 2003 ziek gemeld. Hij staat sinds begin december 2003 bij het UWV ingeschreven als arbeidsongeschikt. Vanaf 6 december 2004 ontvangt hij een WAO-uitkering. Zijn arbeidsongeschiktheid is per 6 december 2004 vastgesteld op 80 tot 100%.
De binnen het verband van het UWV opgemaakte verzekerings-geneeskundige rapportage van 25 oktober 2004 bevat de volgende beschouwing: “Bepalend voor de afgenomen belastbaarheid is momenteel het gevolg van een ernstige psychische stoornis. De gevolgen van de eerder doorgemaakte auto-ongevallen zijn gering. Belanghebbende neigt er toe zich te isoleren, is in feite niet in staat tot basale sociale interaktie, en kan zich alleen in zijn eigen woning handhaven met de fysieke steun en de psychische sturing van zijn moeder. Hij is ook niet in staat zich, zonder problemen op te roepen, zich, buiten een enkele kortdurende wandeling, zelfstandig buitenshuis te begeven.”
Bij brief van 22 januari 2008 heeft het UWV aan [appellant] bericht dat er geen redenen zijn om zijn uitkering te wijzigen.
3.1.6 Op 6 december 2005 is op verzoek van de advocaat van [appellant] aan de hand van door haar overgelegde medische gegevens (waaronder de hiervóór besproken stukken met uitzondering van die van het UWV) advies uitgebracht door [G], medisch adviseur bij [R] Intermediair. Diens rapport stelt dat een postwhiplash syndroom aangenomen kan worden, nu de nekklachten aansluitend aan de ongevallen zijn ontstaan, er geen argumenten voor preëxistente nekklachten zijn, de controlerend huisarts (hof: [huisarts] op 1 april 2004) een submaximale nekbeweeglijkheid heeft vastgesteld en de klachten met een negatieve invloed op het functioneren meer dan een jaar zijn gedocumenteerd en behandeld. “In feite hebben we”, aldus [G], “met twee achterop aanrijdingen binnen een korte termijn te maken, waarna overduidelijk forse whiplashgerelateerde klachten ontstonden”.
3.1.7 [appellant] heeft London en Reaal in rechte betrokken en, kort gezegd, schadevergoeding gevorderd wegens de door hem geleden materiële en immateriële schade en het verlies aan verdienvermogen door het oplopen van een postwhiplash syndroom als gevolg van de beide aanrijdingen. De rechtbank heeft deze vorderingen afgewezen.
De rechtbank heeft geconstateerd dat de huisarts, het JBI en het RCA blijkens hun verslaglegging de eerste aanrijding op
2 mei 2003 aanwijzen als oorzaak van de klachten, kennelijk op grond van hetgeen [appellant] aan hen heeft verteld. De rechtbank heeft geoordeeld dat uit de door [appellant] overgelegde stukken verder niet kan worden afgeleid dat zijn klachten zijn verergerd of toegenomen door het tweede ongeval op 14 oktober 2003. Er ontbreekt dus, aldus de rechtbank, essentiële medische informatie op grond waarvan een oorzakelijk verband tussen de tweede aanrijding en zijn klachten kan worden vastgesteld. Om deze reden heeft de rechtbank de schadevordering afgewezen voor zover deze is gericht tegen Reaal.
Verder heeft de rechtbank de stellingen van [appellant] ontoereikend geoordeeld voor de gevolgtrekking dat zijn klachten zijn veroorzaakt door de eerste aanrijding. De medische informatie bevat daartoe onvoldoende aanknopingspunt, omdat [appellant] zich pas op 7 november 2003 met klachten tot zijn huisarts heeft gewend. Zijn klachten en daaruit voortkomende arbeidsongeschiktheid kunnen ook worden verklaard door een andere oorzaak dan de aanrijding. De rechtbank heeft daarom ook de vordering tegen London afgewezen.
3.2 Tegen dit vonnis is [appellant] onder aanvoering van grieven opgekomen. Het hof zal de grieven bespreken in de volgorde die in deze zaak raadzaam voorkomt; een aantal grieven zal het hof gezamenlijk bespreken.
3.3 Het hof heeft in de eerste plaats te beoordelen of de stellingen van [appellant] tegenover de gemotiveerde betwisting door London en Reaal een toereikend aanknopingspunt bieden voor een postwhiplash syndroom als gevolg van de aanrijdingen 2 mei 2003 en 14 oktober 2003.
Dat [appellant] sedert enige tijd gezondheidsklachten heeft en in zijn functioneren beperkingen ervaart, is op zichzelf door London en Reaal niet bestreden. Dat [appellant] over zijn gezondheid klaagt en beperkingen ervaart, is dus voor het hof uitgangspunt. Evenmin is bestreden dat de door [appellant] geuite klachten kunnen wijzen op een postwhiplash syndroom. Ook dat is dus voor het hof uitgangspunt.
3.4 Het verweer van de twee WAM-verzekeraars komt erop neer dat de gezondheidsklachten van [appellant] niet voldoende gedocumenteerd zijn en evenmin voldoende geobjectiveerd kunnen worden om een postwhiplash syndroom aan te nemen als gevolg van de aanrijdingen 2 mei 2003 en 14 oktober 2003. De door [appellant] ingeschakelde medisch adviseur [R] brengt de problematiek die hier speelt, in zijn/haar brief van 17 december 2007 onder verwijzing naar de nieuwe richtlijnen van de Nederlandse Vereniging voor Neurologie als volgt onder woorden: “De essentie is en blijft of na een ongeval klachten van reële aard zijn ontstaan, die op consistente wijze aanleiding tot daaruit voortvloeiende beperkingen in het functioneren geven en tevoren niet of in veel mindere mate aanwezig waren. Dit dient dan goed gedocumenteerd te worden.”
London en Reaal wijzen ter ondersteuning van hun verweer elk voor zich op de volgende feiten en omstandigheden:
- van de gezondheidstoestand van [appellant] vóór 2 mei 2003 is maar heel weinig bekend; dat de huisarts hem niet of nauwelijks gezien heeft vóór 2 mei 2003 zegt niet zoveel;
- op de schadeformulieren die met betrekking tot beide aanrijdingen zijn opgemaakt, wordt geen melding gemaakt van letsel; de vraag naar gewonde(n), ook licht gewonden, is met ‘nee’ beantwoord;
- [appellant] heeft zich pas op 7 november 2003 tot zijn huisarts gewend met gezondheidsklachten;
- [appellant] heeft in elk geval tot in december 2003 parttime in Duitsland in een kipkraam gewerkt; ook heeft hij in die periode gesolliciteerd;
- bij medisch onderzoek is niet of nauwelijks van objectiveerbare beperkingen gebleken;
- de gezondheidsklachten kunnen worden verklaard vanuit de verslechterende psychische conditie van [appellant], in welk verband zijn ontslag in het voorjaar van 2003 van betekenis is;
- in de familie van [appellant] komt depressie voor;
- aanvankelijk heeft [appellant] alleen de aanrijding van 2 mei 2003 aangewezen als oorzaak van zijn klachten.
3.5 Naar het oordeel van het hof verlangen London en Reaal terecht dat, alvorens tot nader onderzoek in rechte wordt overgegaan, de gezondheidsklachten van [appellant] worden getoetst op hun documentering en objectiveerbaarheid. Aan de stellingen van [appellant] mogen evenwel niet al te hoge eisen worden gesteld. Vermeden moet immers worden dat hem zonder goede grond een gelegenheid om zijn stellingen in rechte waar te maken wordt onthouden.
3.6 Uit bovenstaande overwegingen vloeit voort dat het enkele feit dat diverse artsen voor hun rekening hebben genomen dat [appellant] lijdt aan een postwhiplash syndroom niet zonder meer doorslaggevend kan zijn. Aan die diagnoses kleeft het probleem dat het hof niet goed kan vaststellen hoe deze zijn tot stand gekomen. In het bijzonder kan niet goed worden vastgesteld welke objectivering en documentatie aan de diagnoses is voorafgegaan.
3.7 De stellingen van [appellant] bevatten het nodige wat tot objectivering en documentering kan dienen.
[appellant] heeft aangevoerd dat hij tot het ongeval van 2 mei 2003 geen gezondheidsklachten had, dat deze meteen na het ongeval van 2 mei 2003 ontstonden en dat hij daarover onmiddellijk na het ongeval dan wel kort na het ongeval heeft gesproken met zijn vriendin, zijn broer en zijn vriend. Hij noemt de volgende gezondheidsklachten:
- last van zijn linkerschouder en nek,
- tintelingen in de linker arm,
- dagelijks terugkerend hoofdpijn,
- slapeloosheid,
- depressiviteit.
Verder heeft hij aangevoerd dat hij pas op 7 november 2003 naar de huisarts is gegaan, omdat hij niet veel vertrouwen in dokters heeft, maar dat zijn vriendin al eerder erop had aangedrongen dat hij zijn huisarts zou consulteren in verband met zijn gezondheidsklachten.
Dat zijn alle redengevende en voor bewijs vatbare feiten en omstandigheden. Bovendien heeft [appellant] een schriftelijke verklaring van zijn vriendin in het geding gebracht waaruit bevestiging van zijn standpunt kan worden geput.
3.8 Het verweer van London is niet van zodanig gewicht dat nu reeds moet worden geoordeeld dat aan de stellingen van [appellant] voorbij dient te worden gegaan.
De stelling van London dat uit het huisartsjournaal niet zou mogen worden afgeleid dat [appellant] vóór 2 mei 2003 geen relevante klachten had, hoewel dat journaal blijkens de brief van de huisarts van 28 januari 2008 daarvoor geen enkele aanwijzing bevat, is rijkelijk speculatief.
Dat [appellant] op enig moment na 2 mei 2003 is gaan kampen met psychische problematiek, kan een oorzaak zijn van de gezondheidsklachten die [appellant] in dit geding aan de orde heeft gesteld. Terecht heeft London daarvoor aandacht gevraagd. Dit geldt temeer nu, naar moet worden aangenomen, het psychische evenwicht van [appellant] op de proef is gesteld door de beëindiging van zijn jarenlange dienstverband en nu depressie in zijn familie voorkomt. Op basis van al dit materiaal kan in dit stadium van het geding evenwel niet worden uitgesloten dat ook een postwhiplash syndroom heeft bijgedragen aan de door [appellant] gestelde schade.
3.9 Het partijdebat van [appellant] en London voert het hof tot de conclusie dat de stellingen van [appellant] toereikend zijn met betrekking tot de gevolgen van de aanrijding van 2 mei 2003. Zij verdienen nader onderzoek.
3.10 Dat ligt anders voor hetgeen [appellant] ten grondslag heeft gelegd aan zijn vordering tegen Reaal.
Op de voet van de stellingen van [appellant] moet in de rechtsverhouding tussen [appellant] en Reaal worden aangenomen dat hij voorafgaand aan de aanrijding van 14 oktober 2003 al forse gezondheidsklachten had. In de door [appellant] gegeven toelichting valt niet althans onvoldoende te lezen, welke gevolgen de aanrijding van 14 oktober 2003 daarenboven heeft gehad. Bovendien valt op dat [appellant] aanvankelijk ten overstaan van zijn huisarts en de aan het JBI en het RCA verbonden (revalidatie)artsen de aanrijding van 2 mei 2003 heeft aangewezen als de oorzaak van zijn tekortschietende gezondheid. De verklaring die [appellant] heeft gegeven voor die gang van zaken vermag het hof niet te overtuigen, te meer niet nu juist bij de revalidatieartsen de gevolgen van het door hem gestelde postwhiplash syndroom aan de orde waren. Na het voor [appellant] negatieve oordeel van de rechtbank in deze kwestie had het op zijn weg gelegen om veel nauwkeuriger dan hij heeft gedaan uiteen te zetten waaruit de verergering op 14 oktober 2003 bestond. Zijn verwijzing naar hetgeen hij toentertijd aan de bromfietsbestuurder heeft gezegd, baat hem niet omdat die uitlating ook in overeenstemming is met de klachten die er al waren. Tot slot verdient vermelding dat de aanrijding van 14 oktober 2003, naar onbestreden is gebleven, van een ander kaliber was dan die van 2 mei 2003. Dat sluit niet uit dat deze aanrijding gevolgen heeft gehad voor de gezondheid van [appellant] maar erg waarschijnlijk is het niet. Ook dat brengt mee dat [appellant] zijn stellingen beter had moeten motiveren dan hij heeft gedaan.
3.11 Het partijdebat van [appellant] en Reaal voert het hof tot de conclusie dat de stellingen van [appellant] ontoereikend zijn met betrekking tot de gevolgen van de aanrijding van 14 oktober 2003. In die kwestie bestaat dus onvoldoende grond voor verder onderzoek in rechte. Bewijslevering kan bij gebreke van terzake dienende stellingen achterwege blijven.
3.12 In het geding tussen [appellant] en London ligt het op de weg van [appellant] om tegenover de gemotiveerde betwisting door London te bewijzen dat de aanrijding van 2 mei 2003 een postwhiplash syndroom heeft veroorzaakt.
[appellant] heeft tegenover de gemotiveerde betwisting van London nog geen afdoende bewijs bijgebracht van zijn stelling dat de aanrijding van 2 mei 2003 een postwhiplash syndroom heeft veroorzaakt. [appellant] heeft vooralsnog onvoldoende zorg gedragen voor documentering van zijn gezondheidsklachten. Evenmin heeft hij voldoende aangedragen op grond waarvan zijn klachten kunnen worden geobjectiveerd. Het hof zal hem de gelegenheid bieden om aanvullend bewijs te leveren.
3.13 Het hof heeft zich de vraag gesteld hoe de van [appellant] verlangde bewijslevering het meest doelmatig kan worden ingericht.
Het hof wil eerst onderzoeken de stelling van [appellant] dat hij onmiddellijk dan wel kort na het ongeval van 2 mei 2003 over zijn gezondheidsklachten heeft gesproken met personen in zijn omgeving en dat deze personen hebben waargenomen dat hij gezondheidsklachten heeft ontwikkeld, met name:
- last van zijn linkerschouder en nek,
- tintelingen in de linker arm,
- dagelijks terugkerend hoofdpijn,
- slapeloosheid,
- depressiviteit.
[appellant] krijgt de gelegenheid om daartoe overeenkomstig zijn aanbod getuigen te doen horen. Pas na die getuigenverhoren zal het hof onder ogen zien of aanvullend medisch onderzoek dient te geschieden. Het hof houdt er rekening mee dat het eventueel verkregen bewijs bij die beslissing dienstig kan zijn. Dan moet ook onder ogen worden gezien welke medische deskundigheid wordt verlangd. Het zou die van de neuroloog kunnen zijn maar wellicht ook die van de psychiater of beide. Ook zou [appellant] kunnen overwegen om de door hem ingeschakelde partijdeskundige op de voet van artikel 200 Wetboek van burgerlijke rechtsvordering te doen bevragen aan de hand van de feiten en omstandigheden die de getuigen hebben aangedragen.
3.14 In het geding tussen [appellant] en London wil het hof in dit stadium iedere verdere beslissing laten rusten.
In de zaak van [appellant] tegen London krijgt [appellant] de gelegenheid om bewijs te leveren. Voor het overige wordt iedere beslissing aangehouden.
In de zaak van [appellant] tegen Reaal falen de grieven. Het hof zal het vonnis waarvan beroep bekrachtigen. [appellant] is in die zaak de in het ongelijk gestelde partij. Hij heeft de proceskosten van het hoger beroep te dragen.
in de zaak van [appellant] tegen London:
laat [appellant] toe tot het bewijs dat hij onmiddellijk dan wel kort na het ongeval van 2 mei 2003 over zijn gezondheids-klachten heeft gesproken met personen in zijn omgeving en dat deze personen hebben waargenomen dat hij gezondheidsklachten heeft ontwikkeld, met name:
- last van zijn linkerschouder en nek,
- tintelingen in de linker arm,
- dagelijks terugkerend hoofdpijn,
- slapeloosheid,
- depressiviteit;
beveelt voor het geval [appellant] bewijs door getuigen wil leveren dat op donderdag 2 juli 2009 te 9.30 uur een getuigenverhoor zal worden gehouden in het Paleis van Justitie aan de Prinsengracht 436 te Amsterdam ten overstaan van
mr. G.B.C.M. van der Reep die tot raadsheer-commissaris wordt benoemd;
bepaalt dat de advocaat van [appellant] dient na te
(laten) gaan of partijen en hun raadslieden op de hierboven
bepaalde dag en tijd kunnen verschijnen en dat deze – zo
dat niet het geval mocht zijn – ter rolle van 9 juni 2009
schriftelijk en onder opgave van de verhinderdata van alle
voornoemde betrokkenen in de maanden september en oktober 2009
aan het (enquêtebureau van het) hof dient te verzoeken een
nieuwe datum te bepalen;
houdt iedere verdere beslissing aan;
in de zaak van [appellant] tegen Reaal:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan zijn oordeel onderworpen;
verwijst [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot deze uitspraak aan de kant van Reaal begroot op € 845,- voor verschotten en € 1.158,- voor salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.B.C.M. van der Reep, R.E. de Winter en L.C. Winkel en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 mei 2009 door de rolraadsheer.