arrestnummer:
parketnummer: 23-006079-06
datum uitspraak: 28 juli 2009
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw verschenen)
ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank [woonplaats] van 15 december 2006 in de strafzaak onder parketnummer 13-527266-05 van het openbaar ministerie tegen
[verdachte],
geboren te [woonplaats] op [1983],
adres:[adres][straat 2][adres][woonplaats][adres]
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 1 december 2006 en op de terechtzitting in hoger beroep van 14 juli 2009.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding. Van die dagvaarding is een kopie in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlastelegging wordt hier overgenomen.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest het hof deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 25 oktober 2005 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een bedrijfspand gelegen aan de [adres] heeft weggenomen een geldbedrag van ongeveer 4.900 euro en een geldbedrag van 4 dollar en strippenkaarten en draagbare computers en geheugenmodules en organizers en een videocamera en fotocamera's en computerrandapparatuur, toebehorende aan [benadeelde], waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft en de weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door deuren en/of sloten te forceren.
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
1. Een proces-verbaal van aangifte met nummer 2005261817-1 van 26 oktober 2005, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar M.M. Krabbendam, doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 3.
Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 26 oktober 2005 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [vertegenwoordiger benadeelde]:
Ik doe aangifte van inbraak in het kantoor van [benadeelde] aan de [adres] te [woonplaats] op 25 oktober 2005 tussen 2.30 uur en 5.05 uur. Twee pijlers van het buitenhek zijn verbogen, waardoor een opening is ontstaan. Via de zijkant van het kantoor is de dader het kantoor kennelijk via een raam binnengegaan. De dader heeft de volgende zaken opengebroken: een brandvrije kast en 39 deuren van kantoorruimten. Het weggenomen geld komt uit een brandvrije kast. Daaruit is gestolen een geldbedrag van rond de €4.900,-. Daarnaast zat een bedrag van €3.505,- in een envelop. Dat bedrag bestond uit elf biljetten van €5,-, dertien biljetten van €10,-, zestien biljetten van €20,- en zestig biljetten van €50,-. De rest van het geld zat in een busje en bestond grotendeels uit biljetten van €50,- en een biljet van €100,-. Het kleingeld bestond hoofdzakelijk uit munten van €1,- en €2,-. Er lag ook een travellerscheque van €100,-. Verder zijn er vier biljetten van $1,- gestolen en zeven à acht strippenkaarten ter waarde van €7,50.
2. Een aanvullend proces-verbaal met nummer 2005261817-1 van 27 oktober 2005, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar M.M. Krabbendam, doorgenummerde pagina’s 4 tot en met 10 (inclusief bijlagen).
Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 27 oktober 2005 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [vertegenwoordiger benadeelde]:
Bij de inbraak op 25 oktober 2005 in het pand aan de [adres] te [woonplaats] zijn weggenomen onder meer draagbare computers, computerrandapparatuur, geheugenmodules, PDA’s (het hof begrijpt: organisers), een videocamera en fotocamera’s.
3. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2005261817-1 van 25 oktober 2005, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar T. Vianen, doorgenummerde pagina’s 11 en 12.
Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als bevindingen van verbalisant:
Op 25 oktober 2005 te 3.15 uur bevond ik mij op de [adres][woonplaats], ter hoogte van [benadeelde]. Aldaar zag ik een Volkswagen personenauto met kenteken [kenteken] staan. De auto stond bijna in de bosschages. Ik keerde mijn auto en zag bij terugkomst de jongens niet meer bij de auto staan. Op mijn verzoek hebben de collega’s Niesse en Dijkstra het voertuig onder observatie genomen. Omstreeks 3.45 uur hoorde ik telefonisch van collega Niesse dat een persoon zich in de richting van genoemde Volkswagen begaf. Ik begaf mij in de richting van de [adres] Van collega Niesse hoorde ik vervolgens dat de auto was gaan rijden in de richting van de [straat 3] en dat er aldaar twee jongens waren ingestapt. Ik zag genoemd voertuig de [straat 3] inrijden en volgde de auto. Ter hoogte van de [adres] stopte de Volkwagen. Ik zag dat achter het stuur van de Volkswagen een jongen zat met een Noord-Afrikaans uiterlijk, kort donker haar, een smal gezicht en donkere kleding. De bestuurder keek in mijn richting en reed vervolgens met hoge snelheid weg in de richting van de [straat 4]. Ik zag de personenauto de ringweg A10 oprijden. Op de oprit [straat 4] zag ik aan het einde van de oprit een donkere tas liggen. Ik reed op dat moment 200 meter achter de Volkswagen. Ik verloor het voertuig uit het oog en hoorde van collega’s dat zij achter het voertuig reden op de A10, ter hoogte van de RAI, kennelijk was het voertuig gekeerd bij de afrit RAI. Ter hoogte van de afrit RAI zag ik op de uitvoegstrook een zwarte tas liggen. Omstreeks 5.00 uur werd mij het rijbewijs getoond van [medeverdachte], geboren [1986] te [woonplaats]. Ik herkende de persoon op de foto van het rijbewijs als de bestuurder van de Volkswagen. [medeverdachte] bestuurde de personenauto toen ik hem trachtte staande te houden.
4. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2005261817-1 van 8 november 2005, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar T. Vianen, doorgenummerde pagina’s 285 en 286.
Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als bevindingen van verbalisant:
In aanvulling op mijn op 25 oktober 2005 opgemaakte proces-verbaal van bevindingen, verklaar ik het volgende. Op het moment dat ik aan het einde van de oprit A10 richting de RAI reed zag ik een tas op de oprit liggen, midden op de rijbaan. Ter hoogte van de uitvoegstrook van de afslag RAI zag ik een tweede tas liggen, eveneens midden op de weg. Deze tassen lagen precies op de route welke de bestuurder van de Volkswagen heeft gevolgd.
5. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2005261817-1 van 25 oktober 2005, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren A.C. Niesse en A.C. Dijkstra, doorgenummerde pagina’s 13 tot en met 16.
Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als bevindingen van verbalisanten (of één van hen):
Op 25 oktober 2005 omstreeks 3.45 uur zagen wij een man met donkere kleding en een zwart hoofddeksel in de richting van een personenauto met kenteken [kenteken] lopen. De man droeg een zwarte rechthoekige rugtas, die hij in de kofferbak van de auto plaatste. Vervolgens ging hij op de bestuurdersstoel zitten en reed weg in de richting van de [straat 4] (het hof begrijpt: te [woonplaats]). Op de [straat 3] (het hof begrijpt: te [woonplaats]) zagen wij twee personen staan. De twee personen stapten in de personenauto en de personenauto reed met zeer hoge snelheid weg.
Op het politiebureau zagen wij eerdergenoemde zwarte rechthoekige rugtas liggen.
6. Een proces-verbaal en kennisgeving van inbeslagneming met nummer 2005261817-10 van 25 oktober 2005, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar Th. Vianen, doorgenummerde pagina’s 157 tot en met 159.
Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als mededelingen van verbalisant:
Op 25 oktober 2005 heb ik op de ringweg A10 de hierna te noemen goederen aangetroffen en in beslag genomen:
* een Dell Computer met serienummer PH02R1521760148ELOWF;
* een zwarte rugzak;
* een Dell Inspiron 510 portable computer met registratienummer CN0H1908486434AC3129 en serienummer PCKA2814, met bijbehorende randapparatuur.
7. Een proces-verbaal en kennisgeving van inbeslagneming met nummer 2005261817-10 van 25 oktober 2005, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar E. Oostendorp, doorgenummerde pagina’s 160 tot en met 162.
Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als mededelingen van verbalisant:
Op 25 oktober 2005 werd na een inbraak in [benadeelde] aan de [adres] tijdens een achtervolging uit een auto een tas met daarin drie laptopcomputers gegooid op de oprit van de A10. Ik heb de hierna te noemen goederen in beslag genomen:
* een Targus laptoptas;
* een Dell Inspiron 510m portable computer met registratienummer CN0H1908486434AM2629 en serienummer PCKA2824;
* een Toshiba Satellite Pro 4 portable computer met registratienummer 31660649G en serienummer 31660649GSS4600;
* een Asus S1300 portable computer met registratienummer 27NP019907 en serienummer PCKA2396;
8. Een geschrift, te weten een bewijs van ontvangst met nummer 2005261817-67 van 8 november 2005, doorgenummerde pagina’s 364 en 365, inhoudende, voorzover van belang en zakelijk weergegeven:
[vertegenwoordiger benadeelde] verklaart hierbij op 8 november 2005 uit handen van de politie [woonplaats] te hebben ontvangen
* een Targus laptoptas;
* een Dell Inspiron 510m portable computer met registratienummer CN0H1908486434AM2629 en serienummer PCKA2824;
* een Toshiba Satellite Pro 4 portable computer met registratienummer 31660649G en serienummer 31660649GSS4600;
* een Asus S1300 portable computer met registratienummer 27NP019907 en serienummer PCKA2396;
* een Dell Computer met serienummer PH02R1521760148ELOWF;
* een zwarte rugzak;
* een Dell Inspiron 510 portable computer met registratienummer CN0H1908486434AC3129 en serienummer PCKA2814, met bijbehorende randapparatuur.
9. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2005261817-1 van 25 oktober 2005, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren A. Faas en J. Peeters, doorgenummerde pagina’s 17 tot en met 19.
Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als bevindingen van verbalisanten (of één van hen):
Naar aanleiding van een melding op 25 oktober 2005 te 3,48 uur over een grijze personenauto met kenteken [kenteken] zijn wij richting de A10, afslag RAI gereden. Wij zagen de auto met hoge snelheid en gedoofde voertuigverlichting rijden in de richting van station RAI. Er zaten drie mannen in het voertuig. De auto reed de oprit A10 op. Het stopteken dat wij gaven, werd door de bestuurder genegeerd. De auto kwam uiteindelijk tot stilstand in het plantsoen aan de achterzijde van de [straat 1]. Drie mannen sprongen uit de auto en renden weg in de richting van de [straat 2]. Ik, eerste verbalisant, rende achter een verdachte aan met een Marokkaans uiterlijk, gekleed in een wit trainingsjack. Ik hield deze verdachte aan. Hij gaf later op te zijn [verdachte], geboren [1983] te [woonplaats]. Ik, tweede verbalisant, rende achter de bestuurder aan, die was gekleed in een zwarte jas dan wel trui. Deze rende weg in de richting van de [straat 2], alwaar ik hem uit het oog verloor. In het zijvak van het linkerportier troffen wij een rijbewijs aan op naam van [medeverdachte], geboren [1986] te [woonplaats]. Voorts troffen wij onder de rechter voorstoel een breekijzer en twee paar dunne zwarte handschoenen aan.
10. Een proces-verbaal van technisch onderzoek met nummer PL999/05-082181 van 17 november 2005, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar J.C. de Caes, doorgenummerde pagina’s 315 tot en met 321 (inclusief bijlagen).
Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als bevindingen van verbalisant:
Op 31 oktober 2005 ontving ik van de technische recherche van de politie Amsterdam-Amstelland een breekijzer en twee afgevormde werktuigsporen uit het [benadeelde] (het hof begrijpt: [benadeelde]) naar aanleiding van een aldaar gepleegde inbraak op 27 (het hof begrijpt: 25) oktober 2005. Ik verrichtte onderzoek daaraan ter beantwoording van de vraag of de afgevormde werktuigsporen veroorzaakt zijn met het breekijzer. Mijn conclusie is dat de afgevormde werktuigsporen waarschijnlijk zijn vervaardigd met het breekijzer.
11. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2005261817-75 van 15 november 2005, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar I. Braaksma, doorgenummerde pagina’s 287 tot en met 289.
Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als bevindingen van verbalisant:
Op 2 november 2005 trof ik in de kofferbak van een grijze Volkswagen met kenteken [kenteken] een American Express Travelerscheque van 100 euro, twee biljetten van 1 dollar en zeven strippenkaarten aan.
12. Een proces-verbaal, te weten een bewijs van ontvangst met nummer 2005261817-53 van 27 oktober 2005, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar M.M. Krabbendam, doorgenummerde pagina 244, met als bijlagen (doorgenummerde pagina’s 235 tot en met 243) geleidelijsten inbeslaggenomen gelden.
Dit proces-verbaal en deze bijlagen houden in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven:
M.M. Krabbendam verklaart op 25 oktober 2005 uit handen van [verdachte] te hebben inbeslaggenomen vijfenveertig biljetten van €50,-, een biljet van €100,-, een biljet van €20,-, een biljet van €10,-, twee biljetten van $1,- en vijftig euromunten, waaronder acht munten van €2,- en tien munten van €1,-.
13. Een proces-verbaal van 28 oktober 2005, in de wettelijke vorm opgemaakt door mr. K. Bakker, rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank te Amsterdam.
Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 28 oktober 2005 tegenover de rechter-commissaris afgelegde verklaring van verdachte:
Ik heb die nacht (het hof begrijpt: de nacht van 25 oktober 2005) in een grijze auto gezeten met twee andere jongens. Wij zijn gestopt bij het [benadeelde] (het hof begrijpt: [benadeelde]). De jongens gingen even weg. Toen zij terugkwamen hadden zij twee tassen bij zich. Kort daarna moesten we stoppen van de politie maar die jongen (het hof begrijpt: de bestuurder) reed weg. Wij zijn de snelweg opgegaan. Later renden wij de auto uit. Ik had euro’s en dollars bij mij, ik wil niet vertellen hoe ik daaraan kwam.
14. Een proces-verbaal van doorzoeking met nummer 2005261817-34 van 25 oktober 2005, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren S. Braaksma, D. de Weert en M.M. Krabbendam, doorgenummerde pagina’s 58 tot en met 72 (inclusief bijlagen).
Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als bevindingen van verbalisanten (of één of meer van hen):
Op 25 oktober 2005 te 14.20 uur betraden wij het portiek van de woning aan de [adres] te [woonplaats], zijnde het woonadres van [verdachte]. Vanaf de derde etage zag ik, eerste verbalisant, een man de trap af komen lopen. Ik herkende deze man als zijnde [medeverdachte].
15. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2005261817-1 van 26 oktober 2005, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren D. de Weert, S. Braaksma, M.M. Krabbendam en M.D. van Laanen, doorgenummerde pagina’s 73 tot en met 81.
Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als bevindingen van verbalisanten (of één of meer van hen):
Op 25 oktober 2005 te 14.20 uur werd [medeverdachte] aangehouden. Ik, eerste verbalisant, zag dat de verdachte zijn hand in zijn broekzak stak en daaruit een ongeveer 7 centimeter dikke stapel dubbelgevouwen geld pakte. [medeverdachte] gaf dit geld aan [betrokkene 1], die er vervolgens snel mee weg liep.
16. Een proces-verbaal van verhoor met nummer 2005261817-54 van 27 oktober 2005, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren M. Bakker en D. de Weert, doorgenummerde pagina’s 97 tot en met 100.
Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 27 oktober 2005 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van [medeverdachte]:
Ik heb de auto die nu bij jullie staat (het hof begrijpt: een grijze Volkswagen met kenteken [kenteken]) gehuurd voor ongeveer anderhalve week. Ik heb daarvoor 400 euro betaald. Maandag 24 oktober 2005 heb ik met de auto gereden.
Nadere bewijsoverwegingen
De hiervoor vermelde bewijsmiddelen zijn – ook in hun onderdelen –, voorzover het een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5° van het Wetboek van Strafvordering betreft, telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
Het hof overweegt voorts het volgende.
De betrokkenheid van de grijze Volkswagen met kenteken [kenteken] bij het tenlastegelegde
Op grond van het hierna volgende is naar het oordeel van het hof aannemelijk geworden dat de grijze Volkswagen met kenteken [kenteken] betrokken is geweest bij de inbraak in [benadeelde] op 25 oktober 2005.
Het tijdstip waarop de auto bij [benadeelde] is gesignaleerd valt binnen het tijdsbestek waarin de inbraak gepleegd moet zijn (bewijsmiddelen 1 en 3 tot en met 5). De bij [benadeelde] geobserveerde auto is gehuurd door medeverdachte [medeverdachte] (bewijsmiddel 16) en in de auto wordt [medeverdachte]’s rijbewijs aangetroffen (bewijsmiddel 9). [medeverdachte] wordt bovendien door verbalisant Vianen herkend als de bestuurder van de auto (bewijsmiddel 3). In de auto wordt een breekijzer aangetroffen (bewijsmiddel 9), dat waarschijnlijk bij de inbraak betrokken was (bewijsmiddel 10). De verklaring die [medeverdachte] met betrekking tot deze auto heeft afgelegd, voorzover inhoudende dat hij deze auto op maandag 24 oktober 2005 op de parkeerplaats aan de[adres] te [woonplaats] na het roken van een joint en het slikken van een XTC-pil met de sleutels in het contact heeft achtergelaten, en niet degene is geweest die later in de auto is gezien, nu hij thuis was (verklaring verdachte bij de politie, op 27 oktober 2005 afgelegd, dossierpagina 97 e.v.), acht het hof, gelet op het vorenoverwogene, ongeloofwaardig.
Het aantreffen van (een deel van) het gestolene
De bij [benadeelde] ter plaatse komende verbalisanten Niesse en Dijkstra (bewijsmiddel 5) zien de bestuurder van een grijze Volkswagen met kenteken [kenteken] (naar later bleek: medeverdachte [medeverdachte]) een tas in de kofferbak van die auto leggen. Deze tas wordt later door hen op het bureau gezien. Op het bureau bevinden zich de door verbalisanten Vianen en Oostendorp op of nabij de snelweg in beslag genomen tassen (bewijsmiddelen 6 en 7). Deze tassen blijken afkomstig te zijn van de inbraak in [benadeelde] (bewijsmiddel 8).
Uit bewijsmiddel 2 volgt onder meer dat bij de inbraak vier biljetten van een dollar zijn weggenomen. Onder verdachte zijn twee biljetten van een dollar aangetroffen (bewijsmiddel 12), terwijl in de bij de inbraak betrokken auto eveneens twee biljetten van één dollar zijn aangetroffen (bewijsmiddel 11) en daarnaast zeven strippenkaarten (welk aantal correspondeert met het in de aanvulling op de aangifte genoemde aantal van zeven à acht) en een travellerscheque van 100 euro (hetgeen eveneens correspondeert met de aangifte). Daarbij komt dat de bij de inbraak weggenomen dollarbiljetten, de strippenkaarten, de travellerscheque en het geldbedrag uit een en dezelfde kast afkomstig waren. Verdachte noch zijn medeverdachte(n) heeft/hebben voor de aanwezigheid van deze goederen in de auto een verklaring gegeven.
Bij zijn aanhouding is verdachte voorts in het bezit van een aanzienlijk geldbedrag in euro’s, met name bestaande uit vijfenveertig biljetten van €50,- en één (weinig courant) biljet van €100,- . Verder had verdachte bij zich (onder meer) acht muntstukken van €2,- en tien muntstukken van €1,- (bewijsmiddel 12). Dergelijke biljetten en muntstukken zijn ook bij de inbraak buitgemaakt. Een verklaring voor het bezit van dit geldbedrag – waarbij, gelet op het voorgaande met name de samenstelling in het oog springt – is door verdachte niet op enig moment gedurende de tegen hem aanhangig zijnde vervolging gegeven.
Van een verdachte, die kort na het pleegmoment van een hem verweten strafbaar feit met goederen wordt aangetroffen, ten aanzien waarvan een ernstig vermoeden bestaat dat het (een deel van) de bij dat feit buitgemaakte goederen betreft, mag een redelijke verklaring worden verwacht ten aanzien van de herkomst van die goederen. Wanneer (een van de) onder een verdachte aangetroffen goederen – zoals in het onderhavige geval – een aanzienlijk geldbedrag in de hiervoor genoemde samenstelling betreft, en het bezit daarvan geenszins kan worden verklaard uit verdachtes persoonlijke omstandigheden zoals daarvan uit het dossier is gebleken, geldt voornoemd beginsel des te meer.
Ten aanzien van de onder verdachte in beslag genomen geldbedragen (in euro’s en in dollars) kan het hof dan ook tot geen andere conclusie kan komen dat deze - bezien in samenhang met de uit de auto inbeslaggenomen goederen en geldbedragen (bewijsmiddel 11) en gelet op het vorenoverwogene - van de inbraak bij [benadeelde] afkomstig zijn.
Medeverdachte [medeverdachte] wordt aangetroffen en aangehouden slechts enkele uren na het feit en in de woning van verdachte (bewijsmiddel 14). Bij het aantreffen en aanhouden van [medeverdachte] is ook hij in het bezit van een aanzienlijke hoeveelheid geld (bewijsmiddel 15). Hiervoor heeft het hof reeds uiteengezet dat naar het oordeel van het hof van een verdachte, die kort na het pleegmoment van een hem verweten strafbaar feit met vermoedelijk (een deel van) de bij dat feit buitgemaakte goederen wordt aangetroffen, een redelijke verklaring mag worden verwacht ten aanzien van de herkomst van die goederen, temeer nu [medeverdachte] in het onderhavige geval in het bezit was een groot geldbedrag, welk bezit geenszins kan worden verklaard uit zijn persoonlijke omstandigheden zoals daarvan uit het dossier is gebleken. Een dergelijke redelijke verklaring is door [medeverdachte] echter nimmer gegeven. Het hof acht dan ook aannemelijk dat ook [medeverdachte] bij zijn aanhouding in het bezit was van (een deel van) een bij de inbraak in [benadeelde] gestolen geldbedrag.
Conclusie
De auto waaruit verdachte even voor zijn aanhouding in de nacht van 25 oktober 2005 wegrent (bewijsmiddel 9), waarin medeverdachte [medeverdachte] als bestuurder is gezien en waarin ook later diens rijbewijs is aangetroffen, is geobserveerd bij het gebouw van [benadeelde] in een periode waarin – naar later bleek – een inbraak aldaar is gepleegd. Bij een achtervolging wordt uit de auto een deel van de weggenomen goederen gegooid. In bedoelde auto wordt inbrekerstuig aangetroffen, alsmede wederom een deel van de weggenomen goederen. Zowel verdachte als [medeverdachte] zijn bij aanhouding in het bezit van een deel van het gestolene. Een redelijke verklaring voor de aanwezigheid die nacht bij [benadeelde] en voor het bezit van een deel van het gestolene is niet gegeven. Bij deze stand van zaken kan het hof tot geen andere conclusie komen dan dat verdachte samen met [medeverdachte] (en een onbekend gebleven derde persoon) het hierboven bewezen verklaarde feit heeft gepleegd.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf en maatregel
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde vrijgesproken.
Tegen voormeld vonnis is door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Ten aanzien van het beslag heeft de advocaat-generaal dezelfde beslissingen gevorderd als de rechter in eerste aanleg heeft genomen, met uitzondering van de beslissing ten aanzien van het in beslag genomen voorwerp onder nummer 44, nu dat voorwerp onder medeverdachte [medeverdachte] in beslag genomen is.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een omvangrijke bedrijfsinbraak. Dit is een zeer ergerlijk feit, dat veel schade voor het gedupeerde bedrijf heeft veroorzaakt.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 25 juni 2009 is verdachte meermalen eerder ter zake van misdrijven als het onderhavige veroordeeld.
Bij de bepaling van een passende en geboden straf heeft het hof voorts rekening gehouden met de nieuwe wettelijke regeling met betrekking tot de voorwaardelijke invrijheidsstelling.
Het hof acht, alles afwegende, in beginsel een gevangenisstraf van 10 maanden passend en geboden, maar zal de op te leggen straf matigen, gelet op het navolgende.
Op 25 oktober 2005 is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde in verzekering gesteld. Op 25 januari 2006 en 1 december 2006 vond het onderzoek door de rechtbank te Amsterdam plaats en op 15 december 2006 is de verdachte op tegenspraak veroordeeld. Tegen dit vonnis is op 22 december 2006 hoger beroep ingesteld door het openbaar ministerie. Het dossier is op 5 april 2007 ontvangen ter griffie van dit hof. Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 14 juli 2009, waarop heden, op 28 juli 2009, dit arrest wordt gewezen, 2 jaar en 7 maanden na het instellen van het hoger beroep. Hieruit volgt dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden is geschonden. Gelet op deze schending zal het hof bovengenoemde passend en geboden geachte straf van 10 maanden gevangenisstraf matigen tot 9 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De hierna als zodanig te melden inbeslaggenomen voorwerpen, dienen te worden onttrokken aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar aangezien deze zijn vervaardigd of bestemd tot het begaan van het primair bewezengeachte, terwijl zij van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
Het hof is niet in staat een beslissing te nemen ten aanzien van de op de beslaglijst (bijlage 1) met nummers 2 tot en met 9 en 13 aangegeven bemonsteringen en sporen.
De overige hierna als zodanig te melden inbeslaggenomen voorwerpen en geldbedragen zullen worden teruggegeven aan de rechthebbenden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36b, 36c, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezenverklaarde omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) maanden.
Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Onttrekt aan het verkeer de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: de op de aan dit arrest gehechte beslaglijst (bijlage 1) met nummers 1, 11, 12, 45 tot en met 47, 63, 83 en 84 aangegeven voorwerpen.
Gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: de op de aan dit arrest gehechte beslaglijst (bijlage 1) met nummers 23, 24, 28 tot en met 31, 35, 41, 72b, 75, 78, 97, 109, 121 en 144 aangegeven voorwerpen.
Gelast de teruggave aan [benadeelde] van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven geldbedragen, te weten: de op de aan dit arrest gehechte beslaglijst (bijlage 1) met nummers 138 tot en met 140 aangegeven geldbedragen.
Gelast de teruggave aan medeverdachte [medeverdachte] van het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: het op de aan dit arrest gehechte beslaglijst (bijlage 1) met nummer 44 aangegeven voorwerp.
Gelast de bewaring van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen ten behoeve van de rechthebbende, te weten: de op de aan dit arrest gehechte beslaglijst (bijlage 1) met nummers 10, 15, 58, 59, 60, 65 en 71 aangegeven voorwerpen.
Dit arrest is gewezen door de derde meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. E. Mijnsberge, mr. F.W.J. den Ottolander en mr. A.G. Korvinus, in tegenwoordigheid van mr. M.E.P. Bons, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 28 juli 2009.
Mr. Den Ottolander is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.