ECLI:NL:GHAMS:2009:BJ5969
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- P.J. Duinkerken
- M.A. Goslings
- C.C.W. Lange
- Rechtspraak.nl
Faillissementsrecht en de vereiste procesvertegenwoordiging bij faillissementsverzoeken
In deze zaak heeft de Ontvanger van de Belastingdienst hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam, die op 15 mei 2009 het verzoek tot faillietverklaring van de geïntimeerde, [X], had afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de Ontvanger zonder advocaat ter zitting was verschenen, wat in strijd was met de vereisten van de Faillissementswet. De zaak werd behandeld op 4 augustus 2009, waarbij zowel de Ontvanger als [X] vertegenwoordigd waren door hun advocaten. De Ontvanger stelde dat [X] in betalingsproblemen verkeerde, met onherroepelijk vaststaande belastingaanslagen en openstaande vorderingen aan de gemeente en het UWV. [X] betwistte deze claims en voerde aan dat hij niet in staat was geweest om zijn verweer voor te bereiden door een recente wisseling van boekhouder.
Het hof oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de aanwezigheid van een advocaat ter zitting verplicht was. Het hof benadrukte dat de Faillissementswet geen dwingende eis stelt voor de aanwezigheid van een advocaat bij de behandeling van faillissementsverzoeken. De wetgever heeft de rechter juist de vrijheid gegeven om de schuldenaar op te roepen om in persoon of bij gemachtigde te worden gehoord. Het hof concludeerde dat de rechtbank het verzoek van de Ontvanger op onjuiste gronden had afgewezen en dat er summierlijk bewijs was van de betalingsonmacht van [X].
Uiteindelijk vernietigde het hof de uitspraak van de rechtbank en verklaarde [X] in staat van faillissement. Tevens benoemde het hof een curator en gaf het last aan de curator om de aan de schuldenaar gerichte correspondentie te openen. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de procesvertegenwoordiging in faillissementsprocedures en de rechten van de betrokken partijen.