arrestnummer:
parketnummer: 23-000668-08 (PROMIS)
datum uitspraak: 4 augustus 2009
ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 5 februari 2008 in de strafzaak onder parketnummer 13-450382-07 van het openbaar ministerie tegen
[verdachte],
geboren te [plaats, datum],
adres: [adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 21 juli 2009.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding. Van die dagvaarding is een kopie in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlastelegging wordt hier overgenomen.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest het hof deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, reeds omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.
Vordering van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het hem tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijkegeldboete van EUR 200,= subsidiair 4 dagen hechtenis met een proeftijd van twee jaar.
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Het hof overweegt daarbij dat niet bewezen is dat de verdachte als bestuurder van een motorrijtuig betrokken is geweest bij een verkeersongeval of dat door een gedraging van de verdachte een verkeersongeval is veroorzaakt, gelet op het volgende.
[De in de tenlastelegging genoemde ander aan wie letsel of schade was toegebracht, hierna te noemen: betrokkene] en de verdachte hebben ieder een auto bestuurd op naast elkaar gelegen rijbanen van de Mr. Treublaan te Amsterdam. [betrokkene] reed op een rijbaan voor rechtdoorgaand verkeer in de richting van het Prins Bernhardplein, de verdachte op de rijbaan voor rechtsaf slaand verkeer in de richting van het Julianaplein. Na de verkeerslichten vóór de afslag naar het Julianaplein is de verdachte rechtsaf geslagen. De betreffende rijbaan heeft na deze verkeerslichten twee rijstroken en de verdachte is bij het begin van de splitsing van deze rijstroken de linkerrijstrook opgereden, omdat hij kort daarna linkaf wilde gaan. [betrokkene] is na de verkeerslichten niet rechtdoor blijven rijden, maar rechtsaf geslagen, richting Julianaplein, en is daarbij de linkerrijstrook opgereden, op het moment dat de verdachte vóór hem de linkerrijstrook opreed. [betrokkene] is naar links uitgeweken om een aanrijding te voorkomen en tegen een verkeerslicht dat zich links van de rijbaan bevond aangereden.
De verklaringen van de getuigen [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3] houden in dat de verdachte plotseling naar links reed en dat [betrokkene] tegen het verkeerslicht is aangereden om de auto van de verdachte te ontwijken.
Uit het voorgaande volgt echter dat [betrokkene] zich niet aan de verkeersregels hield door niet rechtdoor te blijven rijden op de door hem gekozen, voor het rechtdoorgaand verkeer bestemde rijbaan doch door direct na de verkeerslichten van rijbaan te veranderen en alsnog rechtsaf te slaan met de bedoeling op de voor rechtsaf slaand verkeer richting het Julianaplein te gaan rijden. Op dat moment reed aldaar echter de verdachte, die op correcte wijze had voorgesorteerd toen hij in de bocht naar links reeds was gaan rijden op de meest linker baan, nu hij van plan was even later naar links af te slaan. Vervolgens heeft [betrokkene] geprobeerd door naar links uit te wijken een aanrijding met de auto van de verdachte te voorkomen, waarbij hij is aangereden tegen een zich links van de rijbaan bevindend verkeerslicht.
Het hof acht de verklaringen van de getuigen [getuige 2] en [getuige 3] onvoldoende betrouwbaar, nu zij zich in auto’s bevonden die voor de auto van de verdachte reden, zodat aannemelijk is dat het zicht op de onderlinge posities van de auto’s van [betrokkene] en de verdachte die zich beiden in een bocht in de rijbaan bevonden achter de auto’s waarin [getuige 2] en [getuige 3] reden belemmerd werd door in ieder geval de auto van de verdachte.
Ten aanzien van de verklaring van de getuige [getuige 4], inhoudende dat de auto’s van [betrokkene] en de verdachte pal naast elkaar reden op het moment van het ongeval, overweegt het hof dat de waarneming van deze getuige mogelijk is vertekend door de omstandigheid dat zij zich op enige afstand van de plaats van het ongeval bevond en de betrokken auto’s op het moment van waarneming in een bocht reden.
Gelet op het voorgaande is de verdachte niet betrokken is geweest in de zin van artikel 7 van de Wegenverkeerswet 1994 bij het verkeersongeval van [betrokkene] nu er geen sprake is geweest van rechtstreekse, daadwerkelijke betrokkenheid bij de aanrijding van een verkeerslicht door [betrokkene], noch is de verdachte de veroorzaker van dit ongeval.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door de derde meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.W.J. den Ottolander, mr. E. Mijnsberge en mr. J.P. Splint, in tegenwoordigheid van A.M.M. van Gorp, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 4 augustus 2009.
Mr. F.W.J. den Ottolander is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.