ECLI:NL:GHAMS:2009:BJ4536

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.018.070/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid hoger beroep in geval van een voorlopige bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 2 juni 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de echtscheiding tussen partijen, de inschrijving van de minderjarige B in de registers van de burgerlijke stand en de voorlopige bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen. De vrouw, appellante, is in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank te Haarlem, waarin onder andere werd bepaald dat de echtscheiding tussen partijen werd uitgesproken en dat de vrouw een voorlopige bijdrage van € 100,- per kind per maand aan de man, geïntimeerde, zou betalen. De vrouw betwistte de ontvankelijkheid van de man in zijn verzoek tot echtscheiding en voerde aan dat het huwelijk niet duurzaam ontwricht was. Het hof overwoog dat de man voldoende objectieve aanknopingspunten had aangedragen voor de conclusie dat het huwelijk duurzaam was ontwricht, mede gezien het feit dat partijen al twee jaar in relatietherapie waren en sinds september 2007 gescheiden leefden. De grieven van de vrouw werden verworpen.

Wat betreft de inschrijving van de minderjarige B oordeelde het hof dat het in het belang van de kinderen was dat zij bij de vrouw ingeschreven zouden worden, gezien de bijdrage die de vrouw aan de kosten van verzorging en opvoeding betaalde. De vrouw had ook aangevoerd dat de inschrijving op het adres van de man psychologisch niet wenselijk was. Het hof oordeelde dat de redelijkheid met zich meebracht dat de minderjarige B op het adres van de vrouw werd ingeschreven, en dat de vrouw de heffingskorting zou ontvangen.

Ten aanzien van de voorlopige bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding oordeelde het hof dat de vrouw ontvankelijk was in haar hoger beroep, omdat de voorlopige beslissing een onherroepelijk karakter had. Het hof bevestigde dat beide partijen naar evenredigheid van hun draagkracht moesten bijdragen in de kosten van de kinderen. De vrouw's argumenten dat de man geen behoefte had aan een bijdrage werden verworpen, evenals haar bezwaar tegen de verhoging van de kosten met 16% wegens dubbele woonlasten. De vrouw's verzoeken werden grotendeels afgewezen, met uitzondering van de inschrijving van de minderjarige B, die op het adres van de vrouw werd bepaald.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 2 juni 2009 in de zaak met landelijk zaaknummer 200.018.070/01 van:
[…],
wonende te […],
APPELLANTE,
advocaat: mr. E.A.M. Santen te Amsterdam,
t e g e n
[…],
wonende te […],
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. A.K. Oostlander-Vos te Haarlem.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellante en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de vrouw en de man genoemd.
1.2. De vrouw is op 11 november 2008 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 12 augustus 2008 van de rechtbank te Haarlem, met kenmerk 142651/08-222.
1.3. De man heeft op 22 december 2008 een verweerschrift ingediend.
1.4. De zaak is op 8 januari 2009 ter terechtzitting behandeld.
1.5. Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.
2. De feiten
2.1. Het hof heeft, voorzover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.
2.2. Partijen zijn [in] 1989 gehuwd. Uit hun huwelijk zijn geboren [de minderjarige A] [in] 1990 en [de minderjarige B] [in] 1994 (hierna gezamenlijk: de kinderen). Partijen zijn gezamenlijk belast met het gezag over de kinderen. Zij bieden in hun wederzijdse huishoudens een gelijkwaardig verblijf aan hun kinderen en dragen in gelijke mate zorg voor de opvoeding en verzorging van de kinderen.
2.3. Ten aanzien van de vrouw is het volgende gebleken.
Zij is geboren [in] 1956. Zij vormt samen met de kinderen een éénoudergezin.
Haar fiscaal loon bedroeg volgens de jaaropgave 2007 € 111.477,-. Blijkens haar salarisspecificatie van april 2008 bedraagt haar salaris € 7.633,- bruto per maand, exclusief vakantiegeld.
In verband met de hypothecaire lening gevestigd op de door de vrouw bewoonde woning betaalt zij € 969,- per maand aan rente en aflossing.
Aan premie voor de levensverzekering die verband houdt met de hypothecaire lening, betaalt zij € 148,- per maand. Zij heeft de gebruikelijke andere eigenaars- en woonlasten.
Aan premie voor haar zorgverzekering betaalt zij € 139,- per maand.
2.4. Ten aanzien van de man is het volgende gebleken.
Hij is geboren [in] 1960. Hij is alleenstaand.
Zijn fiscaal inkomen bedroeg volgens de jaaropgave 2007 € 65.349,- bruto. Blijkens zijn salarisspecificatie van april 2008 bedraagt zijn salaris € 5.489,- bruto per maand, exclusief vakantiegeld.
Aan kale huur en enige servicekosten betaalt hij € 1.425,- per maand (exclusief huur stoffering/ meubilering/ apparatuur van € 250,-).
Aan premie zorgverzekering betaalt hij € 139,- per maand.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. Bij de bestreden beschikking is -voor zover van belang- bepaald dat:
- de echtscheiding tussen partijen wordt uitgesproken;
- dat [de minderjarige B] in de registers van de burgerlijke stand op het adres van de man wordt ingeschreven;
- dat de vrouw aan de man als voorlopige bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen telkens bij vooruitbetaling zal voldoen € 100,- per kind per maand, met ingang van de datum waarop de beschikking is ingeschreven in de burgerlijke stand.
Deze beschikking is gegeven op het inleidend verzoek van de man:
- de echtscheiding tussen partijen uit te spreken;
- te bepalen dat de vrouw aan de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen € 288,- per kind per maand betaalt, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
- te bepalen dat [de minderjarige B] in de registers van de burgerlijke stand op het adres van de man wordt ingeschreven en daarbij te bepalen dat deze beslissing in de plaats treedt van de door de vrouw te verlenen toestemming tot inschrijving indien de vrouw weigert haar medewerking te verlenen binnen 14 dagen na een daartoe gericht schriftelijk verzoek.
3.2. De vrouw verzoekt de beschikking waarvan beroep te vernietigen.
3.3. De man verzoekt het verzoek van de vrouw af te wijzen als zijnde niet-ontvankelijk, ongegrond en/of onbewezen, en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1. De vrouw stelt in haar hoger beroep het verzoek tot echtscheiding van de man aan de orde, alsmede de inschrijving van [de minderjarige B] in de registers van de burgerlijke stand op het adres van de man. Ten aanzien van de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen stelt zij de hoogte van de door de rechtbank vastgestelde behoefte van de kinderen ter discussie, alsmede de verdeling van de kosten van de kinderen over partijen.
4.2. De vrouw stelt - kort gezegd - in haar eerste en tweede grief dat de man niet-ontvankelijk is in zijn verzoek tot echtscheiding op basis van de overtuiging dat het huwelijk tussen partijen duurzaam ontwricht is. Voorts kan hij de beëindiging van het huwelijk niet afdwingen door de echtelijke woning te verlaten en aan te voeren dat er geen uitzicht is op herstel van de echtelijke verhoudingen.
Het hof overweegt te dien aanzien als volgt. Op grond van geldende jurisprudentie dient, als één der echtgenoten onder aanvoering van gronden stelt en blijft stellen dat hij, hoe ook, met de andere echtgenoot niet meer kan samenleven, dit door de rechter dient te worden opgevat als een zeer ernstige aanwijzing dat de toestand van duurzame ontwrichting van het huwelijk als bedoeld in artikel 1:151 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) inderdaad bestaat. Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting komt naar voren dat de man heeft besloten de echtscheiding aan te vragen nadat partijen gedurende twee jaar in relatietherapie zijn geweest, dat partijen sinds september 2007 gescheiden leven, dat tussen partijen sedertdien nauwelijks communicatie heeft plaatsgevonden, en een eventuele voortzetting van samenleving met de vrouw en ook van het huwelijk voor de man ondraaglijk is. Het hof stelt op grond hiervan vast dat er voldoende objectieve aanknopingspunten bestaan voor de conclusie dat het huwelijk van partijen duurzaam is ontwricht. De grieven van de vrouw slagen niet.
4.3. Nu ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat [de minderjarige A] in de loop van de alimentatieprocedure meerderjarig is geworden, is hij ten aanzien van de bijdrage in de kosten van zijn verzorging en opvoeding zelfstandig rechthebbende geworden. De vader kan derhalve slechts als gevolmachtigde een verzoek voor [de minderjarige A] instellen. Aangezien de vader heeft verzocht de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen, kan een stilzwijgende volmacht van [de minderjarige A] worden verondersteld.
4.4. Wat betreft de inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie van [de minderjarige B] op het adres van de man stelt de vrouw in haar derde grief dat het op gronden van psychologische aard niet wenselijk is de kinderen uit elkaar te halen en het logischer en emotioneel bevredigender is een meisje van veertien bij haar moeder in te schrijven. De fiscale voordelen die de inschrijving met zich brengt, zullen voor de helft afgestaan worden aan de man, aldus de vrouw.
Het hof is van oordeel dat deze grief slaagt. Nu de vrouw aan de man een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding ten behoeve van de kinderen betaalt, oordeelt het hof dat de redelijkheid met zich brengt dat [de minderjarige B] wordt ingeschreven op het adres van de vrouw, en de vrouw de ter zake doende heffingskorting ontvangt, temeer nu zij heeft toegezegd de helft van de heffingskorting aan de man af te staan.
4.5. In haar vierde grief komt de vrouw op tegen het deel van de beschikking waarbij de rechtbank een voorlopige bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen heeft bepaald. Aan de orde is allereerst de vraag of de vrouw ontvankelijk is in haar hoger beroep tegen dit deel van de beschikking van de rechtbank. In dit verband is van belang dat volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, onder meer weergegeven in HR 23 november 2007 (LJN BB6910), voor de ontvankelijkheid van het hoger beroep uiteindelijk doorslaggevend is of de voorlopige beslissing een onherroepelijk karakter heeft in die zin dat de beschikking, eenmaal geëffectueerd, niet meer in haar gevolgen ongedaan kan worden gemaakt.
Het hof overweegt als volgt. De rechtbank heeft geen definitieve bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen bepaald, omdat onduidelijk is hoe de financiële situatie van zowel de man als de vrouw zal zijn na de verdeling / afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden, en daarom een voorlopig alimentatiebedrag bepaald en de definitieve beslissing betreffende de alimentatie aangehouden. In de bestreden beschikking is geen melding gemaakt van de mogelijkheid dat de voorlopige alimentatie naderhand met terugwerkende kracht kan worden herzien. Hieruit leidt het hof af dat de voorlopig vastgestelde alimentatie in zoverre definitief is, dat het vastgestelde bedrag zal gelden gedurende de periode totdat onherroepelijk is beslist omtrent de vaststelling van de definitieve bijdrage en de beslissing derhalve een onherroepelijk karakter heeft in die zin dat deze, eenmaal geëffectueerd, niet meer in haar gevolgen ongedaan kan worden gemaakt. De vrouw is derhalve ontvankelijk in haar verzoek.
4.6. In haar vierde grief voert de vrouw voorts aan dat de zorg voor de kinderen gelijkelijk tussen partijen is verdeeld en de man gezien zijn inkomen en vermogen geen behoefte heeft aan een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat uitgangspunt is dat partijen beiden naar evenredigheid van hun draagkracht dienen bij te dragen in de kosten van de kinderen. Aan de stelling van de vrouw dat de man geen behoefte heeft aan een bijdrage, omdat hij in staat kan worden geacht een hoger inkomen te genereren door een full-time dienstbetrekking aan te gaan, gaat het hof voorbij, nu de man gedurende het huwelijk reeds een part-time dienstbetrekking vervulde en de vrouw eveneens een part-time dienstbetrekking heeft. Voorts stelt de vrouw dat de man inkomen uit vermogen heeft en derhalve geen behoefte heeft aan een bijdrage. Nu beide partijen uit de verkoop van de voormalig echtelijke woning een vermogen tot hun beschikking hebben gekregen, ziet het hof evenmin aanleiding het verzoek van de vrouw op dit punt toe te wijzen. De door de vrouw voorgestelde grief kan dan ook niet slagen.
4.7. In grief vijf stelt de vrouw dat de rechtbank de kosten van de kinderen ten onrechte heeft vermeerderd met 16% wegens dubbele woonlasten. Zij voert hiertoe aan dat een dergelijke verhoging slechts redelijk is als één der ouders meer woonkosten moet maken dan de ander, omdat de kinderen bij de eerstbedoelde ouder wonen en deze groter moet wonen dan anders het geval zou zijn.
In navolging van de rechtbank oordeelt het hof dat de kosten van de kinderen dienen te worden verhoogd met 16% in verband met dubbele woonlasten, nu partijen de kinderen op basis van co-ouderschap opvoeden en de verzorging en opvoeding dientengevolge gelijkelijk delen. Voorts blijkt deze verhoging van de kosten van de kinderen ook uit het rapport alimentatienormen. Hetgeen door de vrouw naar voren is gebracht, kan niet leiden tot een ander oordeel.
4.8. Ten aanzien van de extra inkomensbestanddelen die de rechtbank bij het inkomen van de vrouw heeft opgeteld, overweegt het hof als volgt.
De vrouw stelt dat de extra vergoedingen die zij ontvangt ontoereikend zijn om de kosten die zij voor haar beroepsuitoefening moet maken, te dekken. De vrouw verzoekt dan ook de complementaire bijdrage, de frequentietoeslag en de intensiteittoeslag bij de berekening van haar draagkracht buiten beschouwing te laten.
Het hof volgt de vrouw daarin niet en zal net als de rechtbank rekening houden met extra inkomsten. Uit de stukken blijkt dat de vrouw naast haar basissalaris structureel een complementaire bijdrage, een frequentietoeslag en een intensiteittoeslag ontvangt. De vrouw heeft tegenover de gemotiveerde betwisting door de man, niet aannemelijk gemaakt dat die extra inkomensbestanddelen van incidentele aard zijn. Evenmin heeft zij voldoende aannemelijk gemaakt dat de ruime onkostenvergoeding die de zij in het kader van haar beroepskosten ontvangt, niet toereikend is om haar onkosten in redelijkheid te dragen. De hiertegen gerichte grief zes van de vrouw treft derhalve geen doel.
4.9. Dit leidt tot de volgende beslissing.
5. Beslissing
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor wat betreft de inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van [de minderjarige B] op het adres van de man, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat [de minderjarige B] in de registers van de burgerlijke stand op het adres van de vrouw wordt ingeschreven;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor het overige.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.G. Kleene-Eijk, A.N. van de Beek en S.F.M. Wortmann in tegenwoordigheid van
mr. B.J. Schutte als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 2 juni 2009.