ECLI:NL:GHAMS:2009:BJ4536
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- C.G. Kleene-Eijk
- A.N. van de Beek
- S.F.M. Wortmann
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid hoger beroep in geval van een voorlopige bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 2 juni 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de echtscheiding tussen partijen, de inschrijving van de minderjarige B in de registers van de burgerlijke stand en de voorlopige bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen. De vrouw, appellante, is in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank te Haarlem, waarin onder andere werd bepaald dat de echtscheiding tussen partijen werd uitgesproken en dat de vrouw een voorlopige bijdrage van € 100,- per kind per maand aan de man, geïntimeerde, zou betalen. De vrouw betwistte de ontvankelijkheid van de man in zijn verzoek tot echtscheiding en voerde aan dat het huwelijk niet duurzaam ontwricht was. Het hof overwoog dat de man voldoende objectieve aanknopingspunten had aangedragen voor de conclusie dat het huwelijk duurzaam was ontwricht, mede gezien het feit dat partijen al twee jaar in relatietherapie waren en sinds september 2007 gescheiden leefden. De grieven van de vrouw werden verworpen.
Wat betreft de inschrijving van de minderjarige B oordeelde het hof dat het in het belang van de kinderen was dat zij bij de vrouw ingeschreven zouden worden, gezien de bijdrage die de vrouw aan de kosten van verzorging en opvoeding betaalde. De vrouw had ook aangevoerd dat de inschrijving op het adres van de man psychologisch niet wenselijk was. Het hof oordeelde dat de redelijkheid met zich meebracht dat de minderjarige B op het adres van de vrouw werd ingeschreven, en dat de vrouw de heffingskorting zou ontvangen.
Ten aanzien van de voorlopige bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding oordeelde het hof dat de vrouw ontvankelijk was in haar hoger beroep, omdat de voorlopige beslissing een onherroepelijk karakter had. Het hof bevestigde dat beide partijen naar evenredigheid van hun draagkracht moesten bijdragen in de kosten van de kinderen. De vrouw's argumenten dat de man geen behoefte had aan een bijdrage werden verworpen, evenals haar bezwaar tegen de verhoging van de kosten met 16% wegens dubbele woonlasten. De vrouw's verzoeken werden grotendeels afgewezen, met uitzondering van de inschrijving van de minderjarige B, die op het adres van de vrouw werd bepaald.