ECLI:NL:GHAMS:2009:BJ4531

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
106.011.039/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling van uitkering tot levensonderhoud en verkoop van de echtelijke woning na echtscheiding

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam op 19 mei 2009, gaat het om de bepaling van de uitkering tot levensonderhoud van de vrouw na de echtscheiding van partijen, die op 26 juni 2007 is ingeschreven. De vrouw, appellante in principaal hoger beroep, verzoekt om een hogere uitkering dan de door de rechtbank vastgestelde € 2.425,- per maand. De man, geïntimeerde in principaal hoger beroep, heeft incidenteel hoger beroep ingesteld en verzoekt de uitkering te verlagen naar € 1.784,- per maand. Het hof heeft vastgesteld dat de behoefte van de vrouw aan levensonderhoud € 4.777,- netto per maand bedraagt, rekening houdend met haar beperkte verdiencapaciteit door gezondheidsproblemen en de zorg voor de kinderen. De man heeft een inkomen dat fluctueert, maar het hof heeft zijn draagkracht vastgesteld op basis van zijn salaris en de omstandigheden na de echtscheiding. Het hof heeft de uitkering tot levensonderhoud van de vrouw vastgesteld op € 4.620,- per maand voor de periode van 26 juni 2007 tot 1 augustus 2008, € 3.490,- per maand van 1 augustus 2008 tot 1 november 2008, nihil voor de periode van 1 november 2008 tot de verkoop van de echtelijke woning, en € 3.150,- per maand vanaf de verkoop van de woning. Daarnaast is er een verzoek van de man om de vrouw te verplichten mee te werken aan de verkoop van de echtelijke woning, wat door het hof is afgewezen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 19 mei 2009 in de zaak met landelijk zaaknummer 106.011.039/01 van:
[…],
wonende te […],
APPELLANTE in principaal hoger beroep,
GEÏNTIMEERDE in incidenteel hoger beroep,
advocaat mr. A.A. van der Meulen te Hilversum,
t e g e n
[…],
wonende te […],
GEÏNTIMEERDE in principaal hoger beroep,
APPELLANT in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. A.R.J. Mulder te Utrecht.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellante in principaal hoger beroep tevens geïntimeerde in incidenteel hoger beroep, en geïntimeerde in principaal hoger beroep tevens appellant in incidenteel hoger beroep, worden hierna respectievelijk de vrouw en de man genoemd.
1.2. De vrouw is op 16 mei 2007 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 21 februari 2007 van de rechtbank Amsterdam, met kenmerk 319031/ FA RK 05-3521.
1.3. De man heeft op 3 juli 2007 een verweerschrift ingediend en daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld.
1.4. De vrouw heeft op 22 oktober 2007 een verweerschrift in het hoger beroep van de man ingediend.
1.5. Door de man zijn op 4 december 2008 stukken ingediend.
1.6. De vrouw heeft op 11 december 2008 stukken ingediend.
1.7. De zaak is op 17 december 2008 ter terechtzitting behandeld.
1.8. Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.
2. De feiten
2.1. Het hof heeft, voorzover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.
2.2. Partijen zijn op 26 augustus 1994 gehuwd. Hun huwelijk is op 26 juni 2007 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 21 februari 2007 in de registers van de burgerlijke stand. Uit hun huwelijk zijn geboren [...] (hierna: [de minderjarige A]) [in] 1995 en [...] (hierna: [de minderjarige B]) [in] 2001 (hierna ook: de kinderen). De kinderen wonen bij de vrouw.
Partijen zijn in augustus 2004 feitelijk uit elkaar gegaan. De voormalig echtelijke woning is gelegen aan de [a] te […].
De behoefte van de kinderen aan een bijdrage in de kosten van hun verzorging en opvoeding is door de rechtbank op
€ 602,50 per kind per maand bepaald en wordt door partijen niet betwist.
2.3. Ten aanzien van de vrouw is het volgende gebleken.
Zij is geboren [in] 1964. Zij vormt samen met de kinderen een eenoudergezin.
Haar huur bedraagt € 1.460,- per maand.
Zij is werkzaam in loondienst bij twee werkgevers, [naam bedrijf A] houten speelgoed vof en Welzijn [naam bedrijf B]. Blijkens salarisspecificaties bedroeg haar salaris in oktober 2008 bij [naam bedrijf A] € 301,- netto en in november 2008 bij [naam bedrijf B] € 148,- netto.
2.4. Ten aanzien van de man is het volgende gebleken.
Hij is geboren [in] 1964. Hij is alleenstaand.
Hij is in 2002 opgenomen in de maatschap [naam maatschap] (hierna: [de maatschap]).
De man is enig aandeelhouder van [naam onderneming A] Holding B.V. (hierna: [naam onderneming A]), die alle aandelen van een werkmaatschappij, [naam onderneming B] B.V. (hierna: [naam onderneming B]) houdt. [naam onderneming B] ontvangt van [de maatschap] een managementfee. Deze managementfee wordt uitbetaald als een voorschot op de verwachte winst en definitief afgerekend na vaststelling van de winst van [de maatschap]. Gedurende de boekjaren 2003/2004 tot en met 2005/2006 bedroeg deze managementfee gemiddeld € 288.007,- per boekjaar. Van [naam onderneming B] B.V. ontving de man vanaf 2003 tot en met 2005 een salaris van € 120.000,- per jaar.
In 2006 en 2007 bedroeg de managementfee respectievelijk € 283.222,- en 335.261,- en ontving de man een salaris van [naam onderneming B] van respectievelijk € 127.441,- en € 127.800,-.
Sinds juni 2006 verricht hij wegens ziekte geen werkzaamheden meer bij [de maatschap]. De man is met ingang van
1 november 2008 uitgetreden uit de maatschap en in loondienst getreden bij [naam bedrijf C] N.V. tegen een bruto jaarsalaris van € 130.000,-.
In verband met de hypothecaire lening gevestigd op de voormalig echtelijke woning betaalt hij, gezien de aangifte inkomstenbelasting 2007, € 1.738,- rente per maand. Aan premie voor de levensverzekering die verband houdt met deze lening, betaalt hij € 582,- per maand. Hij heeft de gebruikelijke andere eigenaars- en woonlasten. De WOZ-waarde van de woning is voor het jaar 2007 vastgesteld op € 485.000,-.
Aan huur betaalt hij € 900,- per maand.
Aan premie zorgverzekeringswet betaalt hij € 170,- per maand.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, een door de man met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw bepaald van € 2.425,- per maand. Deze beschikking is gegeven op het verzoek van de vrouw de uitkering te bepalen op € 15.000,- per maand met ingang van de datum van inschrijving. Daarnaast is het inleidend verzoek van de vrouw, te bepalen dat zij gedurende zes maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking gerechtigd zal zijn tot bewoning en gebruikmaking van de echtelijke woning en de tot de inboedel daarvan behorende zaken, toegewezen.
3.2. De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, de uitkering met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking totdat de voormalig echtelijke woning is verkocht te bepalen op € 7.359,- per maand, en op € 9.926,- per maand met ingang van de datum dat de echtelijke woning is verkocht.
3.3. De man verzoekt het door de vrouw verzochte af te wijzen.
3.4. In incidenteel appel verzoekt de man, met gedeeltelijke vernietiging van de bestreden beschikking:
1. de door hem te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw niet op een hoger bedrag dan € 1.784,- per maand te bepalen;
2. het inleidend verzoek van de vrouw tot het voortgezet gebruik van de echtelijke woning alsnog af te wijzen;
3. de vrouw alsnog te veroordelen haar medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van de echtelijke woning, aldus dat binnen twee weken na betekening van de ten deze te geven beschikking aan een door het hof aan te wijzen NVM makelaar in Bussum een verkoopopdracht wordt gegeven en de woning in de verkoop wordt gezet onder de condities zoals de makelaar die adviseert, en vervolgens het voorlopig koopcontract mede te ondertekenen en vervolgens haar medewerking bij de levering bij de door de koper aan te wijzen notaris te verlenen, alsmede aan alle voor de levering vereiste handelingen, waaronder de overschrijving in het kadaster en machtiging te geven aan de betreffende notaris om al het nodige ter zake te verrichten teneinde de levering te doen plaatsvinden van voornoemde zaak waarbij levering, ingeval de vrouw het voortgezet gebruik mocht krijgen, niet eerder dan zes maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking zal plaatsvinden;
4. primair: te bepalen dat, voor zover de vrouw één week na betekening van de ten deze te geven beschikking in gebreke mocht blijven aan het onder 3 hierboven verzochte te voldoen, deze beschikking op de voet van artikel 3:300 BW in de plaats kan worden gesteld van alle overeenkomsten en akten en alle voor de levering vereiste uitvoeringshandelingen waaraan de vrouw (door ondertekening) haar medewerking dient te geven teneinde de bedoelde woning te verkopen en te leveren;
subsidiair: het hierboven sub 3 bepaalde op verbeurte van een dwangsom van € 2.000,- voor iedere dag dat de vrouw binnen één week na betekening van de ten deze te geven beschikking weigerachtig mocht blijven aan de hierboven sub 3 omschreven verplichtingen medewerking te verlenen;
met bekrachtiging van de bestreden beschikking voor het overige.
3.5. De vrouw verzoekt het incidenteel appel van de man af te wijzen.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1. Ter beoordeling van het hof ligt voor de vraag tot welk bedrag de man moet bijdragen in de kosten van levensonderhoud van de vrouw. Voorts is aan de orde het voortgezet gebruik van de voormalig echtelijke woning en de verkoop ervan.
In principaal en incidenteel hoger beroep
4.2. De behoefte van de vrouw.
Als uitgangspunt bij het bepalen van de behoefte van de vrouw dient het netto gezinsinkomen ten tijde van het feitelijk samenwonen van partijen te worden genomen. Tegen het oordeel van de rechtbank dat ook na het feitelijk uiteengaan in augustus 2004 sprake was van financiële continuïteit en partijen in dat opzicht van elkaar afhankelijk bleven, is door partijen niet gegriefd. Het hof zal in beginsel het netto gezinsinkomen over de periode 2004 tot en met medio 2006 in aanmerking nemen.
Partijen verschillen niet van mening over het feit dat gedurende deze periode hun uitgavenniveau op een hoog peil lag. Het door [de maatschap] betaalde voorschot van € 10.000,- per maand werd geheel verteerd, zonder rekening te houden met de hierover verschuldigde inkomstenbelasting. Voorts werd in de boekjaren 2004/2005 en 2005/2006 ten laste van de rekening courant met [naam onderneming B] jaarlijks € 76.000,- opgenomen voor de financiering van de gezinsuitgaven.
Partijen zijn er inmiddels van doordrongen dat zij in deze jaren een onverstandig financieel beleid hebben gevoerd. Vast staat dat partijen dit uitgavenniveau niet veel langer hadden kunnen handhaven, nu het jaarlijks bestede bedrag van
€ 196.000 het netto equivalent van de managementfee in die periode overtreft en zij het hierdoor ontstane tekort op enig moment hadden moeten aanzuiveren. Het hof zal dan ook voor de berekening van de behoefte van de vrouw uitgaan van een netto gezinsinkomen van € 10.000 per maand.
Voorts hanteert het hof bij de behoefteberekening de gebruikelijke methode, waarbij de behoefte wordt bepaald op 60 % van het netto gezinsinkomen na aftrek van de kosten van de kinderen.
Ten aanzien van de verdiencapaciteit van de vrouw overweegt het hof als volgt. De vrouw heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij bij het accepteren van werk wordt beperkt door gezondheidsproblemen, dat zij de laatste jaren geen werkervaring heeft opgedaan, waardoor het moeilijk is terug te keren in haar oude vakgebied en dat [de minderjarige A], die lijdt aan het syndroom van Asperger, intensieve begeleiding nodig heeft. Onder deze omstandigheden bepaalt het hof haar verdiencapaciteit op € 500,- netto per maand.
Dit leidt ertoe dat de vrouw behoefte heeft aan een uitkering tot haar levensonderhoud van € 4.777,- netto per maand.
4.3. De draagkracht van de man
Het hof zal vanwege de veranderde omstandigheden sinds de ontbinding van het huwelijk, de draagkracht van de man gedurende vier periodes bepalen:
1. de periode vanaf de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking tot 1 augustus 2008, de datum waarop de man de hypotheekrente van de voormalig echtelijke woning niet meer in aftrek kan brengen;
2. de periode van 1 augustus 2008 tot 1 november 2008, de datum waarop de man uit de maatschap treedt;
3. de periode vanaf 1 november 2008 tot de datum waarop de voormalig echtelijke woning is verkocht en geleverd;
4. de periode vanaf de verkoop en levering van de voormalig echtelijke woning.
Gedurende de perioden 1 en 2 genoot de man als lid van de maatschap [de maatschap] een inkomen dat als managementfee door [naam onderneming B] werd ontvangen. Gezien de hoogte van de managementfee zal het hof voor de berekening van de draagkracht uitgaan van een salaris van € 200.000,- per jaar, dat de man zich redelijkerwijs door [naam onderneming B] kon laten uitkeren. Bij een dergelijk salaris acht het hof [naam onderneming B] in staat aan haar verplichtingen te voldoen, zonder de continuïteit van deze vennootschap in gevaar te brengen. Bij de bepaling van de hoogte van dit bedrag heeft het hof laten meewegen dat partijen een ruime levensstijl gewend waren, maar dat de man niet kon doorgaan met geld aan [naam onderneming B] te onttrekken op de manier waarop dat tot en met 2006 gebeurde.
Vanaf 1 november 2008 bedraagt het salaris van de man € 130.000 bruto per jaar.
De man heeft ter zitting verklaard dat de belastingschulden van [naam onderneming B] inmiddels zijn voldaan en dat zijn rekening-courantschuld aan [naam onderneming B] aanzienlijk is verminderd. Niet is gebleken dat de man op deze schuld aflost. Het hof zal bij de berekening van de draagkracht met deze schulden dan ook geen rekening houden.
Ter zitting heeft de man onweersproken verklaard dat hij slechts in beperkte mate nevenwerkzaamheden verricht en dat deze werkzaamheden tijdens kantooruren plaatsvinden, waardoor de verdiensten hiervan ten goede van zijn werkgever komen. Het hof zal daarom geen rekening houden met inkomsten uit nevenwerkzaamheden.
Het hof verwerpt de stelling van de vrouw dat bij de berekening van de draagkracht moet worden uitgegaan van een hoger inkomen dan de man sinds 1 november 2008 verdient omdat de man over een grotere verdiencapaciteit beschikt. De man heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij geruime tijd ernstig ziek is geweest, waardoor een gedwongen vertrek bij [de maatschap] onvermijdelijk was. Voorts ligt het niet voor de hand dat de man, gezien zijn recente gezondheidsproblemen, in staat is binnen een eigen onderneming meer te verdienen dan het inkomen dat hij thans in loondienst verwerft.
Gezien de verhouding van de inkomens van partijen, gaat het hof ervan uit dat de man tot de verkoop van de voormalig echtelijke woning de hypotheeklasten blijft betalen.
Op grond van het hiervoor overwogene en de onder 2.4. vermelde feiten zijn de volgende maandelijkse bijdragen in het levensonderhoud van de vrouw in overeenstemming met de wettelijke maatstaven.
Periode 1: € 4.620,-;
periode 2: € 3.490,-;
periode 3: geen draagkracht een bijdrage te betalen;
periode 4: € 3.150,-.
In incidenteel hoger beroep
4.4. De vrouw heeft de voormalig echtelijke woning verlaten, zodat de man geen belang meer heeft bij zijn verzoek met betrekking tot het voortgezet gebruik van de woning. Hij zal met betrekking tot dit verzoek niet–ontvankelijk worden verklaard.
De man heeft verzocht te bepalen dat de vrouw haar medewerking dient te verlenen aan verkoop van de voormalig echtelijke woning. Dit verzoek heeft betrekking op de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden. In de bestreden beschikking heeft de rechtbank de beslissing met betrekking tot deze afwikkeling aangehouden. Nu op dit punt nog geen eindbeslissing is gegeven, maar door de rechtbank een datum voor verdere behandeling is bepaald, zal de man niet-ontvankelijk verklaard worden in dit verzoek.
4.5. Dit leidt tot de volgende beslissing.
5. Beslissing
Het hof:
In principaal en incidenteel hoger beroep
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover betrekking hebbend op de uitkering tot levensonderhoud van de vrouw en, opnieuw rechtdoende
bepaalt een door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw van:
- € 4.620,- per maand voor de periode van 26 juni 2007 tot 1 augustus 2008;
- € 3.490,- per maand voor de periode vanaf 1 augustus 2008 tot 1 november 2008;
- nihil voor de periode vanaf 1 november 2008 tot de datum waarop de voormalig echtelijke woning is verkocht en geleverd;
- € 3.150,- vanaf de datum waarop de voormalig echtelijke woning is verkocht en geleverd;
In incidenteel hoger beroep
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn verzoeken met betrekking tot het voortgezet gebruik en de verkoop van de voormalig echtelijke woning;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R.G. Kemmers, A.L. Diender en E. Gras in tegenwoordigheid van mr. B.J. Schutte als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 mei 2009.