ECLI:NL:GHAMS:2009:BJ4021

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.010.249/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van partneralimentatie na echtscheiding en gewijzigde omstandigheden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 3 maart 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de partneralimentatie na de echtscheiding van partijen. De man, die in hoger beroep was gekomen van een eerdere beschikking van de rechtbank te Haarlem, betwistte de hoogte van de alimentatie die hij aan de vrouw moest betalen. De rechtbank had in een eerdere beschikking van 11 september 2006 bepaald dat de man met ingang van 1 mei 2006 een uitkering tot levensonderhoud van € 1.000,- per maand aan de vrouw moest voldoen. De man stelde dat deze beschikking onjuist was, omdat de ingangsdatum vóór de ontbinding van het huwelijk lag, die op 25 april 2007 had plaatsgevonden.

Het hof oordeelde dat er sprake was van een kennelijke vergissing in de eerdere beschikking, aangezien de alimentatie niet kan ingaan vóór de echtscheiding. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd voor zover deze betrekking had op de alimentatie die vóór de echtscheiding verschuldigd was. Het hof heeft vervolgens de alimentatie met ingang van 25 april 2007 vastgesteld op € 260,- per maand, rekening houdend met de gewijzigde omstandigheden van de man en de vrouw. De man had in de periode na de echtscheiding samen met zijn nieuwe partner en haar kinderen een gezin gevormd, en de vrouw had geen andere inkomsten. Het hof heeft de draagkracht van de man beoordeeld en vastgesteld dat de nieuwe alimentatie in overeenstemming was met de wettelijke maatstaven.

De uitspraak benadrukt het belang van het correct vaststellen van alimentatiebedragen en de mogelijkheid om deze te wijzigen bij gewijzigde omstandigheden. Het hof heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 3 maart 2009 in de zaak met landelijk zaaknummer […] van:
[…],
wonende te [woonplaats],
APPELLANT,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
t e g e n
[…],
wonende te [woonplaats],
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. A.D. Leuftink te Schiedam.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellant en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de man en de vrouw genoemd.
1.2. De man is op 18 juli 2008 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 22 april 2008 van de rechtbank te Haarlem, met kenmerk […].
1.3. De vrouw heeft op 2 september 2008 een verweerschrift ingediend. De man heeft op 13 en 14 november 2008 nadere stukken ingediend.
1.4. De zaak is op 17 november 2008 ter terechtzitting behandeld.
1.5. Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat mr. W.I. Feenstra te Haarlem;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
2. De feiten
2.1. Het hof heeft, voorzover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.
2.2. Partijen zijn in 1995 gehuwd. Hun huwelijk is op 25 april 2007 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 11 september 2006 in de registers van de burgerlijke stand.
2.3. Bij de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank te Rotterdam van 11 september 2006 is bepaald dat de man aan de vrouw met ingang van 1 mei 2006 een uitkering tot levensonderhoud van de vrouw van € 1.000,- per maand moet voldoen.
2.4. De man is in hoger beroep gekomen van het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank te Haarlem van
6 september 2007. Bij arrest van 20 december 2007 heeft dit hof de vrouw bevolen de executie van de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 11 september 2006 te staken en gestaakt te houden totdat in de bodemprocedure ter zake van de alimentatie onherroepelijk uitspraak is gedaan.
2.5. Ten aanzien van de man is het volgende gebleken.
Hij is geboren in 1954. Hij vormt sinds april 2007 samen met zijn partner en haar kinderen een gezin. Zijn partner voorziet niet in eigen levensonderhoud.
Zijn fiscaal loon bedroeg volgens de jaaropgave over 2007 € 39.302,-.
Aan huur betaalt hij € 325,- per maand.
De man heeft verwervingskosten van € 90,- per maand.
Hij betaalt € 123,- per maand aan premie voor een zorgverzekering.
Terzake van een lening bij […] van thans € 20.000,- die stamt uit een eerder huwelijk van de man betaalt hij € 327,- aan rente en aflossing per maand.
2.6. Ten aanzien van de vrouw is het volgende gebleken.
Zij is geboren in 1955. Zij is alleenstaand.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. Bij de bestreden beschikking is de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek voor recht te verklaren dat hij de bij de beschikking van 11 september 2006 voorafgaand aan de echtscheiding vastgestelde bedragen niet verschuldigd is. Voorts is, met wijziging van de beschikking van 11 september 2006 in zoverre, op het verzoek van de man met ingang van 25 april 2007 de uitkering tot levensonderhoud op nihil te stellen de uitkering met ingang van 9 augustus 2007 bepaald op € 600,- per maand.
3.2. De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, -zo begrijpt het hof- zijn inleidend verzoek alsnog toe te wijzen.
3.3. De vrouw verzoekt het verzoek van de man niet-ontvankelijk te verklaren, althans dit verzoek af te wijzen.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1. De man is van mening dat hij ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard in zijn verzoek voor recht te verklaren dat hij de bij de beschikking van 11 september 2006 voorafgaand aan de echtscheiding vastgestelde bedragen niet verschuldigd is.
4.2. Ingevolge artikel 1:401 lid 4 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan een rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken indien deze van de aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft beantwoord, doordat bij die uitspraak van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De man stelt -als grond voor zijn verzoek tot wijziging van de beschikking van de rechtbank te Rotterdam van 11 september 2006- dat er sprake is van een kennelijke misslag, en dat de beschikking van meet af aan niet heeft voldaan aan de wettelijke maatstaven, aangezien de ingangsdatum is gelegen voor de datum van ontbinding van het huwelijk.
4.3. Het hof stelt vast dat volgens het dictum van de rechtbank Rotterdam in de beschikking van 11 september 2006 de man de uitkering voor de vrouw met ingang van 1 mei 2006 dient te voldoen. Deze datum is evenwel gelegen vóór de datum van de echtscheiding, die op 25 april 2007 heeft plaatsgevonden. Derhalve bevat het dictum een kennelijke vergissing, aangezien de rechter de partneralimentatie niet kan doen ingaan op een datum gelegen voor de echtscheiding. Alhoewel deze misslag volgens een letterlijke interpretatie van artikel 1:401 lid 4 BW niet behoort tot in die bepaling beoogde gevallen waaruit de rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud kan worden gewijzigd, is het hof van oordeel dat een redelijke uitleg met zich brengt dat wijziging van een kennelijke vergissing in het dictum, zoals in casu in een procedure als de onderhavige tot de mogelijkheden behoort. Dat de man de mogelijkheid van hoger beroep aan zich voorbij heeft laten gaan doet daaraan niet af. Het hof heeft daarbij in aanmerking genomen dat de vrouw - hoewel voorzien van rechterlijke bijstand - inmiddels tot executie is overgegaan van alimentatietermijnen die ook van voor de echtscheiding zijn gelegen, terwijl voor de man geen mogelijkheid tot herroeping van de beschikking van 11 september 2006 openstaat. Het voorgaande leidt ertoe dat de beschikking waarvan beroep op dit punt zal worden vernietigd.
4.4. Vast staat dat man sinds april 2007 samenwoont met zijn partner en haar drie jonge kinderen. Voorafgaand aan haar echtscheiding op 11 juli 2008 heeft zij van haar toenmalige echtgenoot geen bijdrage in de kosten van de huishouding ontvangen. Sinds de echtscheiding ontvangt zij geen kinderalimentatie. Derhalve is sprake van een wijziging van omstandigheden ten opzichte van 11 september 2006 het tijdstip waarop de alimentatie werd bepaald. Het hof zal dan ook bezien of de alimentatie met ingang van april 2007 nog voldoet aan de wettelijke maatstaven. De behoefte van de vrouw aan een uitkering tot haar levensonderhoud wordt niet betwist en staat derhalve vast.
4.5. Bij de bepaling van de draagkracht van de man houdt het hof rekening met zijn fiscaal loon over 2007. Daarnaast zal het hof rekening houden met € 100,- per maand aan neveninkomsten. De man heeft ter zitting verklaard in het verleden tweedehands spullen op markten te hebben verkocht en daarmee € 100,- à € 150,- per maand gemiddeld te hebben verdiend. Hij heeft evenwel niet aannemelijk gemaakt dat hij na de echtscheiding met deze activiteiten is gestopt, althans niet in staat is deze voort te zetten.
Het hof gaat voorts uit van een bijstandsnorm voor een gezin en een draagkrachtpercentage van 60%, omdat de partner van de man niet in haar eigen levensonderhoud voorziet, en dit, gelet op het feit dat zij drie jonge kinderen te verzorgen heeft, niet van haar kan worden gevergd.
Het hof houdt rekening met de woonlasten van € 325,- per maand, een premie zorgverzekering van € 123,- per maand en verwervingskosten van € 90,- per maand, daar de vrouw deze in hoger beroep niet heeft betwist. Met de schuld aan […] zal het hof rekening houden tot een bedrag van € 327,- per maand aan aflossing en rente, aangezien de man aannemelijk heeft gemaakt dat hij dit bedrag daadwerkelijk betaalt. Met de overige schulden van de man wordt door het hof geen rekening gehouden, aangezien de man deze schulden onvoldoende heeft onderbouwd.
4.6. Op grond van de feiten en omstandigheden die hiervoor zijn vermeld en op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, is een door de man met ingang van 25 april 2007 te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw van € 260,- per maand in overeenstemming met de wettelijke maatstaven.
4.7. Dit leidt tot de volgende beslissing.
5. Beslissing
Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, opnieuw rechtdoende:
verklaart voor recht dat de man de bij de beschikking van de rechtbank te Rotterdam van 11 september 2006 vastgestelde uitkering tot levensonderhoud van de vrouw niet verschuldigd is over de periode vóór 25 april 2007;
bepaalt, met wijziging van de beschikking van de rechtbank te Rotterdam van 11 september 2006 in zoverre de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw met ingang van 25 april 2007 op € 260,- (TWEEHONDERDZESTIG EURO) per maand;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.N. van de Beek, C.G. Kleene-Eijk en J.J.M. Bruinsma in tegenwoordigheid van
mr. B.J. Schutte als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 3 maart 2009.