ECLI:NL:GHAMS:2009:BJ3261
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Waardebepaling van een uitgebrande woning in het kader van de Successiewet 1956
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 18 juni 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep over de waardebepaling van een woning die door brand is verwoest, in het kader van de Successiewet 1956. De erflaatster, mevrouw [A], kwam om het leven tijdens een brand in haar flatwoning op 5 maart 2003. De verzekeringsuitkering van € 99.509 werd volledig aangewend voor het herstel van de woning. Na de renovatie heeft de belanghebbende de woning op 20 april 2004 verkocht voor € 377.500. De waarde van de woning onmiddellijk vóór de brand was vastgesteld op € 287.000. De belanghebbende deed aangifte voor het recht van successie met een waarde van de woning van € 204.400, gebaseerd op een berekende restantwaarde van de woning en de verzekeringsuitkering.
De inspecteur van de Belastingdienst stelde de waarde van de woning vast op € 220.000, wat leidde tot een aanslag in het recht van successie. De belanghebbende was het niet eens met deze waardering en ging in hoger beroep. Het Hof oordeelde dat de waarde in het economische verkeer van de woning niet te hoog was vastgesteld door de inspecteur. Het Hof benadrukte dat de waardebepaling moet plaatsvinden op basis van de prijs die bij verkoop op de meest geschikte wijze zou worden gerealiseerd, rekening houdend met de fysieke staat van de woning en de verzekeringsuitkering.
Het Hof concludeerde dat de inspecteur voldoende rekening had gehouden met de mogelijke belemmeringen voor potentiële kopers en dat de waarde van € 220.000 in overeenstemming was met de waarde in het economische verkeer van de woning kort voor het overlijden van de erflaatster. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep werd ongegrond verklaard. De belanghebbende werd geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.