Parketnummer: 21-004744-04
Uitspraak d.d.: 7 juli 2009
TEGENSPRAAK
Arrest van de economische kamer
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische kamer van de rechtbank Utrecht van 11 mei 2004 in de strafzaak tegen
[Verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonadres].
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 12 september 2005, 12 december 2006, 19 maart 2008, 21 oktober 2008, 23 juni 2009 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I). Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr C.N.G.M. Starmans, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep voor zover aan zijn oordeel onderworpen om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 december 1998 tot en met 01 oktober 1999 te [plaats 1] en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met anderen of een ander althans alleen (telkens) opzettelijk bedrijfsmatig de hierna te noemen al dan niet op termijn opvorderbare gelden van het publiek heeft aangetrokken en/of ter beschikking heeft verkregen en/of heeft gehad, en/of in enigerlei vorm heeft bemiddeld ter zake van het bedrijfsmatig van het publiek aantrekken of ter beschikking verkrijgen van de hierna te noemen al dan niet op termijn opvorderbare gelden.
- een bedrag van (ongeveer) f. 120.000,= van [benadeelde 1] en/of een bedrag van (ongeveer) f. 120.000,= van [benadeelde 2] (echtgenote van [benadeelde 1]), welke bedragen in een totaalstorting van f. 240.000,= werden gestort op of omstreeks 23 april 1999, althans in of omstreeks de maand april 1999 op rekeningnummer [rekeningnummer 1] van Stichting [A] ter "belegging" in / bestemd tot deelname aan een investeringsprogramma van / in samenwerking met [D] (met als doel het verwerven van meer dan gemiddeld rendement), welke investering een looptijd had van 12 maanden, ingaande 01 mei 1999 (contractnummers:certifica(a)t(en) van deelneming [respectievelijk] [1] en [2] pv. pagina's 606 e. v.), en/of
- een bedrag van (ongeveer) f. 60.000,= van [benadeelde 3], welke bedrag werd gestort op of omstreeks 23 februari 1999, althans in of omstreeks de maand februari 1999 op rekeningnummer [rekeningnummer 1] van [A] ter "belegging" in / bestemd tot deelname aan een investeringsprogramma van / in samenwerking met [D] (met als doel het verwerven van meer dan gemiddeld rendement),
welke investering een looptijd had van 12 maanden, ingaande 01 maart 1999 (contractnummers/certifica(a)t(en) van deelneming [3]) pv. pagina's 761 e.v.);
art 82 lid 1 Wet toezicht kredietwezen 1992
Subsidiair
dat de rechtspersoon [B2] B.V. op verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 december 1998 tot en met 01 oktober 1999 te [plaats] en/of elders in Nederland (alstoen nog ingeschreven bij de Kamer van Koophandel onder de naam [B] B V,) tezamen en in vereniging met anderen of een ander althans alleen (telkens) opzettelijk bedrijfsmatig de hierna te noemen al dan niet op termijn opvorderbare gelden van het publiek heeft aangetrokken en/of ter beschikking heeft verkregen en/of heeft gehad, en/of in enigerlei vorm heeft bemiddeld ter
zake van het bedrijfsmatig van het publiek aantrekken of ter beschikking verkrijgen van de hierna te noemen al dan niet op termijn opvorderbare gelden:
- een bedrag van (ongeveer) f. 120.000,= van [benadeelde 1] en/of een bedrag van (ongeveer) f. 120.000,= van [benadeelde 2] (echtgenote van [benadeelde 1]), welke bedragen in een totaalstorting van f. 240.000,= werden gestort op of omstreeks 28 april 1999, althans in of omstreeks de maand april 1999 op rekeningnummer [rekeningnummer 1] van Stichting [A] ter "belegging" in / bestemd tot deelname aan een investeringsprogramma van / in samenwerking met [D] (met als doel het verwerven van meer dan gemiddeld rendement), welke investering een looptijd had van 12 maanden/ ingaande 01 mei 1999 (contractnummers/certifica(a)t(en) van deelneming [respectievelijk] [4] en [5]/ pv, pagina's 606 e.v.), en/of
- een bedrag van (ongeveer) f. 60.000,= van [benadeelde 3], welke bedrag werd gestort op of omstreeks 23 februari 1999, althans in of omstreeks de maand februari 1999 op rekeningnummer [rekeningnummer 1] van Stichting [A] ter "belegging" in / bestemd tot deelname aan een investeringsprogramma van / in samenwerking met [D] (met als doel het verwerven van meer dan gemiddeld rendement),
welke investering een looptijd had van 12 maanden, ingaande 01 maart 1999 (contractnummers/certifica(a)t(en) van deelneming [7]; pv. pagina's 761
zulks terwijl hij, verdachte, toen daar (telkens) als bestuurder/directeur van die rechtspersoon tot vorenschreven feit(en) opdracht heeft gegeven en/of aan die verboden gedraging(en) feitelijk leiding heeft gegeven,
art 82 lid 1 Wet toezicht kredietwezen 1992
A.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 november 1999 tot en met 01 juni 2000 te [plaats] en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
(telkens) met het oogmerk om zich en / of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en / of van een valse hoedanigheid en / of door een (of meer) listige kunstgre(e)p(en) en / of door een samenweefsel van verdichtsels,
de hierna te noemen persoon/personen heeft bewogen tot de afgifte van een of meer geldbedragen, hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en / of listiglijk en / of bedrieglijk en / of in strijd met de waarheid zich tegenover
[benadeelde 4] en/of [benadeelde 5] en/of [benadeelde 6] en/of [benadeelde 7] en/of [benadeelde 8] en/of [benadeelde 9] en/of [benadeelde 10] en/of [benadeelde 11] en/of [benadeelde 12] en/of [benadeelde 13] en/of [benadeelde 14] en/of [benadeelde 15]
voorgedaan en/of doen of laten voordoen als bonafide belegger/investeerder en/of bonafide tussenpersoon en/of deze persoon/personen benaderd voor en/of voorgelicht over en/of geadviseerd tot deelname aan / beleggen in een investeringsprogramma, althans een belegging / investering, met een minimumrendement van 15% en een looptijd van een jaar,
waardoor [benadeelde 4] in of omstreeks de maand november 1999 werd bewogen tot afgifte van een geldbedrag van (omgerekend) (ongeveer) US $ 63.000.= door overboeking van dit geldbedrag op een bankrekening bij de Deutsche Bank te [Duitse plaats] op naam van [Verdachte] (zie pv pagina's 512 en 1270 e.v.), en/of
waardoor [benadeelde 5] in of omstreeks de maand november 1999 werd bewogen tot afgifte van een geldbedrag van (omgerekend) (ongeveer) US $ 113.636,= door overboeking van dit geldbedrag op een bankrekening bij de Deutsche Bank te [Duitse plaats] op naam van [Verdachte] (zie pv pagina's 512 en 1282 e.v.), en/of
waardoor [benadeelde 6] in of omstreeks de maand februari 2000 werd bewogen tot afgifte van een geldbedrag van (omgerekend) (ongeveer) US $ 93.000,= door overboeking van dit geldbedrag op een bankrekening bij de Credit Europeen Luxemburg op naam van [C] Inc. (zie pv. pagina's 457 en 1329 e.v.), en/of
waardoor [benadeelde 7] in of omstreeks de maand februari 2000 werd bewogen tot afgifte van een geldbedrag van (omgerekend) (ongeveer) US $ 69.000,= door overboeking van dit geldbedrag op een bankrekening bij de Credit Europeen Luxemburg op naam van [C] Inc. (zie pv. pagina's 457 en 1340 ev), en/of
waardoor [benadeelde 8] in of omstreeks de maand februari 2000 werd bewogen tot afgifte van een geldbedrag van (omgerekend) (ongeveer) US $ 67.000,= door overboeking van dit geldbedrag op een bankrekening bij de Credit Europeen Luxemburg op naam van [C]Inc. (zie pv. pagina's 457 en 1373 e.v ), en/of
waardoor [benadeelde 9] in of omstreeks de maand februari 2000 werd bewogen tot afgifte van een geldbedrag van (omgerekend) (ongeveer} US $ 18.000,= door overboeking van dit geldbedrag op een bankrekening bij de Credit Europeen Luxemburg op naam van [C] Inc. (zie pv. pagina's 457 en 1384 e.v.), en/of
waardoor [benadeelde 10] in of omstreeks de maand februari 2000 werd bewogen tot afgifte van een geldbedrag van (omgerekend) (ongeveer) U5 $ 32.000,= door overboeking van dit geldbedrag op een bankrekening bij de Credit Europeen Luxemburg op naam van [C] Inc. (zie pv. pagina's 457 en 1395 e.v.), en/of
waardoor [benadeelde 11] in of omstreeks de maand februari 2000 werd bewogen tot afgifte van een geldbedrag van (omgerekend) (ongeveer) US $ 37.000,= door overboeking van dit geldbedrag op een bankrekening bij de Credit Europeen Luxemburg op naam van [C]Inc. (zie pv. pagina's 457 en 1417 ev.), en/of
waardoor [benadeelde 12] in of omstreeks de maand maart 2000 werd bewogen tot afgifte van een geldbedrag van (omgerekend) (ongeveer) US $ 74.000,= door overboeking van dit geldbedrag op de Credit Europeen Luxemburg op naam van [C] Inc. (zie pv. pagina's 457 en 1461 e.v.), en/of
waardoor [benadeelde 13] in of omstreeks de maand februari 2000 werd bewogen tot afgifte van een geldbedrag van (ongeveer) US $ 69.000,= door overboeking van dit geldbedrag op een bankrekening bij de Credit Europeen Luxemburg op naam van [C] Inc. (zie pv. pagina's 457 en 1487 e.v.), en/of
waardoor [benadeelde 14]in of omstreeks de maand februari 2000 werd bewogen tot afgifte van een geldbedrag van (ongeveer) US $ 190 000,= door overboeking van dit geldbedrag op een bankrekening bij de Credit Europeen Luxemburg op naam van [C] Inc. (zie pv. pagina's 457 en 1499 e.v.), en/of
waardoor [benadeelde 15] in of omstreeks de maand mei 2000 werd bewogen tot afgifte van een geldbedrag van (ongeveer) US $ 153.888,= door overboeking van dit geldbedrag op een bankrekening bij de Credit Europeen Luxemburg op naam van [C] Inc. (zie pv. pagina's 458 en 1179 ev.);
art 326 Wetboek van Strafrecht
hij op verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 november 1999 tot en met 01 juni 1999 te [plaats] en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met anderen of een ander althans alleen (telkens) opzettelijk bedrijfsmatig de hierna te noemen al dan niet op termijn opvorderbare gelden van het publiek heeft aangetrokken en/of ter beschikking heeft verkregen en/of heeft gehad, en/of in enigerlei vorm heeft bemiddeld ter zake van het bedrijfsmatig van het publiek aantrekken of ter beschikking verkrijgen van de hierna te noemen al dan niet op termijn opvorderbare gelden:
- een bedrag van (omgerekend) (ongeveer) US $ 63.000,= van [benadeelde 4], welk bedrag in of omstreeks de maand november 1999 werd gestort op een bankrekening bij de Deutsche Bank te [Duitse plaats] op naam van [Verdachte] (zie pv. pagina's 312 en 1270 ev}, en/of
- een bedrag van (omgerekend) (ongeveer) US $ 113.636,= van [benadeelde 5], welk bedrag in of omstreeks de maand november 1999 werd gestort op een bankrekening bij de Deutsche Bank te [Duitse plaats] op naam van [Verdachte]. (zie pv. pagina's 512 en 1282 e.v), en/of
- een bedrag van (omgerekend) (ongeveer) US $ 93.000,= van [benadeelde 6], welk bedrag in of omstreeks de maand februari 2000 werd gestort op een bankrekening bij de Credit Europeen Luxemburg op naam van [C] Inc. (zie pv. pagina's 457 en 1329 e.v.), en/of
- een bedrag van (omgerekend) (ongeveer) US $ 69.000,= van [benadeelde 7], welk bedrag in of omstreeks de maand februari 2000 werd gestort op een bankrekening bij de Credit Europeen Luxemburg op naam van [C] Inc. (zie pv. pagina's 457 en 1340 e.v. ), en/of
- een bedrag van (omgerekend) (ongeveer) US $ 67.000,= van [benadeelde 8], welk bedrag in of omstreeks de maand februari 2000 werd gestort op een bankrekening bij de Credit Europeen Luxemburg op naam van [C] Inc. (zie pv. pagina's 457 en 1373 e.v.), en/of
- een bedrag van (omgerekend) (ongeveer) US $ 18.000,= van [benadeelde 9], welk bedrag in of omstreeks de maand februari 2000 werd gestort op een bankrekening bij de Credit Europeen Luxemburg op naam van [C] Inc. (zie pv pagina's 457 en 1384 e.v.), en/of
- een bedrag van (omgerekend) (ongeveer) US $ 32.000,= van [benadeelde 10], welk bedrag in of omstreeks de maand februari 2000 werd gestort op een bankrekening bij de Credit Europeen Luxemburg op naam van [C] Inc. (zie pv. 457 en 1395 pagina's e.v. ), en/of
- een bedrag van (omgerekend) (ongeveer) US $ 37.000,= van [benadeelde 11], welk bedrag in of omstreeks de maand februari 2000 werd gestort op een bankrekening bij de Credit Europeen Luxemburg op naam van [C] Inc. (zie pv. pagina's 457 en 1417 e.v.), en/of
-een bedrag van (omgerekend) (ongeveer) US $ 74.000,= van [benadeelde 12], welk bedrag in of omstreeks de maand maart 2000 werd gestort op een bankrekening bij de Credit Europeen Luxemburg op naam van [C] Inc. (zie pv. pagina's 457 en 1461 e.v.), en/of
- een bedrag van (omgerekend) (ongeveer) US $ 69.000,= van [benadeelde 13], welk bedrag in of omstreeks de maand februari 2000 werd gestort op een bankrekening bij de Credit Europeen Luxemburg op naam van [C] Inc (zie pv. pagina's 457 en 1487 e.v.), en/of
- een bedrag van (omgerekend) (ongeveer) US $ van 190.000,= van [benadeelde 14], welk bedrag in of omstreeks de maand februari 2000 werd gestort op een bankrekening bij de Credit Europeen Luxemburg op naam van [C] Inc. (zie pv. pagina's 457 en 1499 e.v. ), en/of
- een bedrag van (omgerekend) (ongeveer) US $ 153.888,= van [benadeelde 15], welk bedrag in of omstreeks de maand mei 2000 werd gestort op een bankrekening bij de Credit Europeen Luxemburg op naam van [C] Inc. (zie pv pagina's 458 en 1179 e v.),
art 82 lid 1 Wet toezicht kredietwezen 1992
B.
de rechtspersoon [B2] B.V op verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 november 1999 tot en met 01 juni 2000 te [plaats] en/of elders in Nederland (alstoen nog ingeschreven bij de Kamer van Koophandel onder de naam [B] B.V.} tezamen en in vereniging met anderen of een ander althans alleen (telkens) opzettelijk bedrijfsmatig de hierna te noemen al dan niet op termijn opvorderbare gelden van het publiek heeft aangetrokken en/of ter beschikking heeft verkregen en/of heeft gehad, en/of in enigerlei vorm heeft bemiddeld ter zake van het bedrijfsmatig van het publiek aantrekken of ter beschikking verkrijgen van de hierna te noemen al dan niet op termijn opvorderbare gelden:
- een bedrag van (omgerekend) (ongeveer) US $ 63.000,= van [benadeelde 4], welk bedrag in of omstreeks de maand november 1999 werd gestort op een bankrekening bij de Deutsche Bank te [Duitse plaats] op naam van [Verdachte] (zie pv. pagina's 312 en 1270 ev}, en/of
- een bedrag van (omgerekend) (ongeveer) US $ 113.636,= van [benadeelde 5], welk bedrag in of omstreeks de maand november 1999 werd gestort op een bankrekening bij de Deutsche Bank te [Duitse plaats] op naam van [Verdachte]. (zie pv. pagina's 512 en 1282 e.v), en/of
- een bedrag van (omgerekend) (ongeveer) US $ 93.000,= van [benadeelde 6], welk bedrag in of omstreeks de maand februari 2000 werd gestort op een bankrekening bij de Credit Europeen Luxemburg op naam van [C] Inc. (zie pv. pagina's 457 en 1329 e.v.), en/of
- een bedrag van (omgerekend) (ongeveer) US $ 69.000,= van [benadeelde 7], welk bedrag in of omstreeks de maand februari 2000 werd gestort op een bankrekening bij de Credit Europeen Luxemburg op naam van [C] Inc. (zie pv. pagina's 457 en 1340 e.v. ), en/of
- een bedrag van (omgerekend) (ongeveer) US $ 67.000,= van [benadeelde 8], welk bedrag in of omstreeks de maand februari 2000 werd gestort op een bankrekening bij de Credit Europeen Luxemburg op naam van [C] Inc. (zie pv. pagina's 457 en 1373 e.v.), en/of
- een bedrag van (omgerekend) (ongeveer) US $ 18.000,= van [benadeelde 9], welk bedrag in of omstreeks de maand februari 2000 werd gestort op een bankrekening bij de Credit Europeen Luxemburg op naam van [C] Inc. (zie pv pagina's 457 en 1384 e.v.), en/of
- een bedrag van (omgerekend) (ongeveer) US $ 32.000,= van [benadeelde 10], welk bedrag in of omstreeks de maand februari 2000 werd gestort op een bankrekening bij de Credit Europeen Luxemburg op naam van [C] Inc. (zie pv. 457 en 1395 pagina's e.v. ), en/of
- een bedrag van (omgerekend) (ongeveer) US $ 37.000,= van [benadeelde 11], welk bedrag in of omstreeks de maand februari 2000 werd gestort op een bankrekening bij de Credit Europeen Luxemburg op naam van [C] Inc. (zie pv. pagina's 457 en 1417 e.v.), en/of
-een bedrag van (omgerekend) (ongeveer) US $ 74.000,= van [benadeelde 12], welk bedrag in of omstreeks de maand maart 2000 werd gestort op een bankrekening bij de Credit Europeen Luxemburg op naam van [C] Inc. (zie pv. pagina's 457 en 1461 e.v.), en/of
- een bedrag van (omgerekend) (ongeveer) US $ 69.000,= van [benadeelde 13], welk bedrag in of omstreeks de maand februari 2000 werd gestort op een bankrekening bij de Credit Europeen Luxemburg op naam van [C] Inc (zie pv. pagina's 457 en 1487 e.v.), en/of
- een bedrag van (omgerekend) (ongeveer) US $ van 190.000,= van [benadeelde 14], welk bedrag in of omstreeks de maand februari 2000 werd gestort op een bankrekening bij de Credit Europeen Luxemburg op naam van [C] Inc. (zie pv. pagina's 457 en 1499 e.v. ), en/of
- een bedrag van (omgerekend) (ongeveer) US $ 153.888,= van [benadeelde 15], welk bedrag in of omstreeks de maand mei 2000 werd gestort op een bankrekening bij de Credit Europeen Luxemburg op naam van [C] Inc. (zie pv pagina's 458 en 1179 e v.),
zulks terwijl hij, verdachte, toen daar (telkens} als bestuurder/directeur van die rechtspersoon tot vorenschreven feit(en) opdracht heeft gegeven en/of aan die verboden gedraging(en) feitelijk leiding heeft gegeven;
art 82 lid 1 Wet toezicht kredietwezen 1992
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Verweer niet-ontvankelijkheid openbaar ministerie
1. Bepleit is dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Dat verweer bestrijkt de navolgende onderdelen die telkens met het aan het desbetreffende onderdeel uit de pleitnota ontleende kernbegrippen (kopjes, zonder de toelichting) worden aangeduid:
a. verstreken tijd;
b. strijd met het gelijkheidsbeginsel;
c. onvolledig onderzoek;
d. onrechtmatige bewijsvergaring;
e. onjuiste / onvolledige inhoud van het proces-verbaal waarin een machtiging Strafrechtelijk Financieel Onderzoek (SFO)werd aangevraagd.
Voor de uitwerking van deze onderdelen van het verweer die de verdediging – naar het oordeel van het hof terecht - “in onderling verband en samenhang” wenst te bezien, verwijst het hof naar bladzijde 1 tot en met 4 van de pleitnota .
2. In het navolgende zal het hof eerste de verschillende onderdelen van dat verweer bespreken en vervolgens (onder punt 15) dat verweer in zijn geheel.
onderdeel a (verstreken tijd)
3. De afwikkeling van deze zaak heeft onwenselijk lang geduurd. De feiten waarop de tenlastelegging is gebaseerd zouden zijn voorgevallen in de periode 1 december 1998 tot en met 1 oktober 1999 (feit 1) en 1 november 1999 tot en met 1 juni 2000 (feit 2). Op 14 december 1999 is verdachte voor de eerste maal als verdachte gehoord. Op 14 mei 2001 volgde de dagvaarding, op 29 mei 2001 de eerste zitting. Op 11 mei 2004 volgde het vonnis van de rechtbank. Op 19 mei 2004 is hoger beroep ingesteld, de aanvulling op het vonnis dateert van 25 januari 2005. Op 12 september 2005 vond de eerste zitting van het hof plaats. Toen vond een verwijzing plaats in verband met het horen van getuigen door de rechter-commissaris en het toevoegen van stukken aan het dossier. Op 12 december 2006 vond de tweede zitting van het hof plaats. De zitting werd aangehouden omdat de rechter-commissaris het onderzoek nog niet had afgerond, tevens werd beslist tot het horen van nadere getuigen. Op 19 maart 2008 volgde de derde zitting. De zaak werd aangehouden teneinde de getuige [persoon 1] te horen en stukken in het dossier te voegen. Op 21 oktober 2008 vond een vierde zitting plaats. Aanhouding volgde om de getuige [persoon 1] nog te horen, hetgeen nog niet eerder gelukt was. Tevens volgde opdracht tot voeging van stukken aan het dossier. Op 27 januari 2009 werd de getuige [persoon 1] gehoord. Op 23 juni 2009 was de laatste zitting en op 7 juli 2009 wordt dit arrest gewezen.
4. Het is van belang om vast te stellen dat de verdediging, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, wenste dat allerlei instructie plaatsvond. De rechter-commissaris heeft veel getuigen gehoord, soms ook in het buitenland, er waren internationale rechtshulpverzoeken nodig en het was of werd (mede daardoor) een zaak die, bij alle tussenstappen die op zitting moesten worden gezet, geen zaak die door rechtbank of hof telkens zo maar even tussendoor geappointeerd en behandeld kon worden.
5. Het saldo is evenwel dat de afwikkeling van deze strafzaak – in eerste aanleg en hoger beroep samen – meer dan acht jaar heeft geduurd. Dat is – als gezegd – onwenselijk lang. Hoeveel korter dat alles, hoe gecompliceerd de zaak dan ook was, had moeten of mogen duren kan het hof eigenlijk niet anders dan normatief benaderen: in zes of zeven jaar zou dat hebben moeten lukken.
6. In het voorgaande ziet het hof, mede gelet op recente rechtspraak van de HR op dit punt evenwel geen reden om het openbaar ministerie daarom (uitsluitend om reden van de onwenselijk lange duur) niet-ontvankelijk te verklaren. De uitkomst van het vorige punt behoort bij de eventuele straftoemeting wel een rol te spelen.
onderdeel b (strijd met het gelijkheidsbeginsel)
7. Verdachte is gegriefd door het feit dat hij wél maar [persoon 1] niet vervolgd is door het openbaar ministerie. Langs de weg van diens derdenrekening is (of lijkt) het geld van de gedupeerden uit het zicht (te zijn) verdwenen. Een vervolging van [persoon 1] hier te lande zou op dezelfde grond (artikel 82 Wet Toezicht Kredietwezen) wel mogelijk geweest zijn.
8. Met betrekking tot dit punt is het navolgende van belang:
a. In de eigen stellingen van verdachte ligt besloten dat de rol van [persoon 1] een andere is geweest dan de zijne; [persoon 1] heeft het geld van de cliënten die (met betrokkenheid van verdachte ) bij hem inlegden door het geld op genoemde derdenrekening te storten, doen verdwijnen.
b. [persoon 1], Duitser en woonachtig in Duitsland is (in Duitsland) vervolgd en bestraft voor “Untreu”. Later en in de loop van deze strafzaak bleek dat de grondslag daarvan een, gegeven [persoon 1] financiële activiteiten, misschien wel veel te beperkte is geweest en de uitkomst (daarom) wellicht ook. Maar dat is een vaststelling die pas in de loop van de strafzaak plaats kon vinden.
c. De onvrede van verdachte met de gang van zaken is, gelet hierop, te begrijpen maar dat leidt in zijn zaak, mede gelet op de bij de vervolging van [persoon 1] te verwachten complicaties en de ruimte die het opportuniteitsbeginsel het openbaar ministerie liet, niet tot het oordeel dat het openbaar ministerie in deze zaak niet-ontvankelijk zou zijn.
9. Dit onderdeel van het verweer wordt om het voorafgaande niet gehonoreerd.
onderdeel c (onvolledig onderzoek)
10. De kritiek op het openbaar ministerie komt in de kern neer op de stelling dat het openbaar ministerie, in weerwil van de ruimte die het hof daarvoor heeft gegeven, tekort gedaan heeft aan de pogingen van de verdediging om te achterhalen waar de aan [persoon 1] toevertrouwde gelden zijn gebleven.
11. Daaromtrent:
a. Uitgaande van het verwijt dat verdacht in de tenlastelegging gemaakt wordt is van belang om vast te stellen dat verdachte ten tijde van de tenlastegelegde feiten zelf eigenlijk geen idee had van wat er met het geld dat ingelegd werd gebeurde. Bij de zorg die zou passen bij het gegeven dat hij wist, moest weten of kon weten , dat met contant gemaakte overwaarde van onroerend goed na afsluiten van een nieuwe hypotheek bij personen, waarbij verdachte bemiddelde, werd belegd of dat bijvoorbeeld spaargelden (in beide gevallen vaak omvangrijke bedragen) werden toevertrouwd aan [persoon 1], is dat opmerkelijk en was dat verkeerd en was en is dat verwijtbaar.
b. Dat [persoon 1] advocaat was, dat een notaris (van wie niet is gebleken dat deze bekend was met de plannen die [persoon 1] daarmee had) de oprichting van de Stichting [A] verzorgd had en dat hij, verdachte, geen reden had om te twijfelen aan de rendementen die het [beleggingsprogramma] dat via [persoon 1] liep en de veiligheid die dat programma de inleggers kon bieden, neemt dat alles niet weg.
c. De rendementen die het [beleggingsprogramma] beloofde (15 % tot 40 %, afgezien van de provisie van 6,5 % die [B]BV zou ontvangen) waren van een – ook destijds – ongebruikelijke en minst genomen nieuwsgierig makende omvang. Dat verdachte die belangstelling, zorg, nieuwsgierigheid getoond heeft is niet gebleken.
d. Tegen de achtergrond van
i. het verwijt dat verdachte gemaakt wordt en aan de orde is (overtreding van artikel 82 lid 1 van de Wet toezicht kredietwezen),
ii. de sanctie die in eerste aanleg is opgelegd,
iii. de straf die in hoger beroep is gevorderd en
iv. het feit dat het openbaar ministerie op 21 oktober 2008 door het hof gevraagd is
niet opgedragen) om te pogen de in Duitsland op te vragen zogeheten speciale banden, cahier 12 aan het dossier te doen toevoegen is het manco dat het openbaar ministerie in dat laatste niet is geslaagd van beperkt belang en de vraag waar al het door gedupeerden gebleven geld is gebleven eveneens waar in de punten ?d. ?i. en d. ?ii. niet doorklinkt dat verdachte zich met het verdwenen geld stevig heeft verrijkt. Bovendien had het ook op de weg van verdachte gelegen om zelf onderzoek in te stellen of in te laten stellen naar die gelden als hij dit van wezenlijk belang achtte voor zijn strafzaak. Gezien verdachtes bemiddelende rol en zijn daaruit voortvloeiende verantwoordelijkheid, zeker in maatschappelijk opzicht gezien, ten opzichte van zijn klanten, had dit, nog los van de tegen verdachte ingestelde vervolging, toch ook van verdachte verwacht mogen worden. Niet gebleken is echter dat verdachte dergelijk onderzoek heeft gedaan of heeft laten doen.
De stelling dat het openbaar ministerie bij de instructiemogelijkheden waartoe het hof ruimte bood (door traagheid, nalatigheid, uit nonchalance of anderszins doelbewust en met veronachtzaming van de belangen die de verdediging had bij meer helderheid op de niet (helemaal) opgeklaarde punten), in strijd heeft gehandeld met de goede procesorde, deelt het hof niet.
onderdeel d (onrechtmatige bewijsvergaring)
12. Aan dit verweer ligt de stelling ten grondslag dat het beginpunt van deze strafzaak ligt in het feit dat [persoon 2] op instigatie van Stichting Toezicht Effectenverkeer (verder te noemen STE) stukken heeft weggenomen.
Deze stelling vindt geen steun in de feiten waarvan het hof uitgaat. Waar [persoon 2] op 28 februari 2007 bij de rechter-commissaris verklaart dat hij “geen spullen gepakt zou hebben en bij hen (lees De ECD of STE) zou hebben gebracht als de STE dat niet had gevraagd” en “ze hebben tegen mij gezegd dat ik een stapel mee moest nemen. Ik heb toen een stapel gepakt ..” blijkt daaruit niet dat de STE instigeerde of zelfs maar stimuleerde dat [persoon 2] zich op een onrechtmatige wijze van die stukken voorzag. In de verhoren van de medewerkers van de STE en [persoon 3] (van de ECD) vindt het hof voor die aanname evenmin steun. De verklaring van [medewerker 1], die in een memo d.d. 4 juli 2000 spreekt van achteroverdrukken en [medewerker 2], die verklaart dat binnen de STE wel discussie is ontstaan over de wijze waarop die stukken verkregen waren, is niet voldoende om aan te nemen dat de STE, die niet werkte onder verantwoordelijkheid van het openbaar ministerie, daar (in de eventuele onrechtmatige verkrijging van dat materiaal door [persoon 2]) de hand in had.
13. Dit onderdeel van het verweer slaagt om bovenstaande redenen dus niet.
onderdeel e (onjuiste / onvolledige inhoud van het proces-verbaal waarin een machtiging Strafrechtelijk Financieel Onderzoek (SFO)werd aangevraagd)
14. Ook dit onderdeel van het verweer, dat een concrete uitwerking mist, slaagt niet. Er is geen SFO gevolgd. Het is onduidelijk of en in hoeverre eventuele manco’s om te bereiken dat een dergelijk onderzoek zou worden ingesteld, doorgewerkt hebben in deze strafzaak. De feitelijke juistheid van de inhoud van het proces-verbaal waarin om een dergelijk onderzoek werd gevraagd (te beoordelen naar de stand van zaken destijds) kan blijven rusten. Dat –algemener – de betrokken verbalisanten bij het opmaken van het proces-verbaal in kwestie niet professioneel en doelgericht en niet onbevangen zouden hebben gehandeld , kan blijven rusten.
de onderdelen a tot en met e samen genomen
15. De hiervoor besproken kritiek van de verdediging op het tempo van de afwikkeling van deze zaak(onderdeel a), de wijze waarop het openbaar ministerie is opgetreden en de keuzes die het maakte (de onderdelen b en c), de wijze waarop deze zaak tot een ‘zaak’is geworden (onderdeel d en e) en de kritiek die op dat alles is geuit, leidt ook als dat alles wordt samengenomen en gesaldeerd, naar het oordeel van het hof niet tot het oordeel dat het OM niet-ontvankelijk verklaard zou moeten worden. Hiervoor, bij de bespreking van onderdeel a, werd reeds aangegeven dat het tijdsverloop bij de eventuele straftoemeting wel in aanmerking behoort te worden genomen.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van de tenlastegelegde feiten wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die
bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder het volgende.
Aantrekken van gelden als bedoeld in art. 82, eerste lid, van de Wet toezicht kredietwezen 1992
Artikel 82, eerste lid (oud) van de Wet toezicht kredietwezen 1992 luidt als volgt:
“1. Het is een ieder verboden bedrijfsmatig al dan niet op termijn opvorderbare gelden van het publiek aan te trekken, ter beschikking te verkrijgen of ter beschikking te hebben dan wel in enigerlei vorm te bemiddelen ter zake van het bedrijfsmatig van het publiek aantrekken of ter beschikking verkrijgen van al dan niet op termijn opvorderbare gelden.”
De raadsman heeft aangevoerd dat geen sprake is geweest van het aantrekken van gelden omdat verdachte nimmer een (vorm van) beloning heeft gekregen. Het hof overweegt hieromtrent dat de raadsman een te beperkte betekenis aan het begrip “aantrekken van gelden” toekent. Feitelijk valt onder aantrekken van gelden elk gedrag dat rechtstreeks is gericht op het enige tijd de beschikking krijgen over geld. Voldoende is dan ook derden ertoe te bewegen gelden ter beschikking te stellen voor (in casu) beleggingsdoeleinden. Dat verdachte derden ertoe heeft bewogen gelden ter beschikking te stellen voor beleggingsdoeleinden volgt uit hetgeen hierna wordt overwogen.
Verdachte, zijn zoon en [medeverdachte] bezochten of zochten potentiële inleggers of faciliteerden hen, vertelden deze inleggers over de rendementen die met de inleg behaald zou kunnen worden, sloten in sommige gevallen hypotheken over zodat er een contante geldsom vrij kwam die belegd kon worden, zorgden (terzake feit 1) dat de door [persoon 1] opgestelde contracten bij de klanten terecht kwamen en dat de klanten deze tekenden en stuurden deze vervolgens weer terug naar [persoon 1]. Terzake feit 2 adviseerden zij en waren zij behulpzaam bij het sluiten van de contracten tussen cliënten en [C] Inc. betreffende investeringsprogramma’s. Verdachte instrueerde inleggers met betrekking tot het overmaken van gelden per bank aan de Stichting [A] (feit 1) of de bankrekening van verdachte of van [C] Inc.
Opgemerkt wordt dat verdachte met betrekking tot de beloning voor zijn werkzaamheden ter zitting heeft verklaard dat hij met [persoon 1] had afgesproken dat [B] voor de verrichte werkzaamheden een vergoeding van 6,5 % zou krijgen. Dat dit uiteindelijk nooit uitbetaald is door [persoon 1] – zoals verdachte verklaart – doet hieraan niet af.
De raadsman heeft voorts aangevoerd dat geen sprake is geweest van bemiddeling, omdat verdachtes handelen niet rechtstreeks gericht was op het ter beschikking krijgen van gelden en hij geen inleggers heeft aangebracht bij [persoon 1]. De beperkte uitleg die de raadsman aan de term bemiddeling heeft gegeven, vindt geen steun in de wet. Artikel 82, eerste lid, van de Wet toezicht kredietwezen 1992 (hierna te noemen de wet) verbiedt bemiddeling in enigerlei vorm. Uit de bewijsmiddelen, waaronder de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van het hof, blijkt dat sprake is geweest van enigerlei vorm van bemiddeling.
De raadsman heeft voorts aangevoerd dat verdachte vrijgesproken dient te worden van de hem tenlastegelegde feiten omdat geen sprake was dubbel opzet. Verdachte wist niet dat [persoon 1] misleidende informatie verschafte en dat [persoon 1] niet gerechtigd was gelden aan te trekken van het publiek.
Bij de bespreking van het verweer strekkende tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie is onder 11 reeds overwogen dat is vastgesteld dat verdachte ten tijde van de tenlastegelegde feiten zelf eigenlijk geen idee had van wat er met het ingelegde geld gebeurde. Voor de bewezenverklaring van het tenlastegelegde opzet hoeft dit echter ook niet bewezen te worden. Artikel 82 Wet toezicht kredietwezen 1992 bepaalt – kort gezegd – dat het verboden is bedrijfsmatig opvorderbare gelden van het publiek aan te trekken dan wel te bemiddelen terzake van het bedrijfsmatig van het publiek aantrekken van opvorderbare gelden. Het opzet van verdachte dient derhalve gericht te zijn op het bedrijfsmatig aantrekken dan wel bemiddelen terzake van het bedrijfsmatig aantrekken van gelden. Dit kan op grond van de bewijsmiddelen worden bewezen. Verdachte heeft verklaard dat hij geen vrijstelling of ontheffing voor dit verbod had.
De raadsman heeft betoogd dat geen sprake is geweest van medeplegen omdat verdachte zich distantieerde van het wervend optreden van [medeverdachte].
Het hof is zowel ten aanzien van feit 1 als ten aanzien van feit 2 van oordeel dat sprake is van medeplegen. Tussen verdachte, zijn zoon, [medeverdachte] en [persoon 1] (feit 1) en tussen verdachte, zijn zoon en [medeverdachte] (feit 2) was sprake van bewuste en nauwe samenwerking met betrekking tot het – kort gezegd – bedrijfsmatig van het publiek aantrekken van opvorderbare gelden dan wel het bemiddelen terzake van het bedrijfsmatig van het publiek aantrekken van opvorderbare gelden.
Verdachte, zijn zoon en [medeverdachte] waren eigenaar van een financieel adviesbureau dat destijds [B] heette. In die hoedanigheid hebben zij – de ene keer vader (verdachte), de andere keer zoon – bewerkstelligt dat cliënten van het adviesbureau ter belegging in een investeringsprogramma met hoog rendement grote geldbedragen overboekten naar de ene keer de Stichting [A] (feit 1), de andere keer een Duitse privérekening van verdachte (feit 2) en weer een andere keer de rekening van [C] Inc. (feit 2). Cliënten werden geadviseerd over de betreffende investeringsprogramma’s en sloten in sommige gevallen hypotheken over zodat er een contante geldsom vrij kwam die belegd kon worden. Verdachte en zijn zoon zorgden (terzake feit 1) dat de door [persoon 1] opgestelde contracten bij de klanten terecht kwamen en dat de klanten deze tekenden en stuurden deze vervolgens weer terug naar [persoon 1]. Terzake feit 2 adviseerden zij en/of waren zij behulpzaam bij het sluiten van de contracten tussen cliënten en [C] Inc. betreffende dergelijke investeringsprogramma’s. Ook regelden zij dat de cliënten daadwerkelijk geld stortten op de genoemde rekeningen. Hoewel verdachte en zijn zoon niet bij alle cliënten beiden alle zelfde handelingen hebben verricht, zo ging soms verdachte naar een cliënt toe en soms zoon, is wel sprake geweest van een bewuste en nauwe samenwerking. De door verdachte verrichte werkzaamheden, die het hof kwalificeert als het bedrijfsmatig aantrekken van gelden dan wel bemiddelen maakte deel uit van de normale bedrijfsvoering van [B]. In het uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Utrecht en omstreken d.d. 12 mei 2000 staat ook als bedrijfsomschrijving vermeld: “Geven van adviezen op het gebied van sparen en beleggen van gelden en/of vermogens van zowel particulieren als ondernemingen, instellingen en instanties, alsmede het aantrekken c.q. verwerven van gelden en doen beleggen c.q. uitzetten”.
Het hof overweegt met betrekking tot het bestanddeel “opvorderbare gelden” uit de tenlastelegging ambtshalve nog het volgende. Het geld dat aan [persoon 1] werd toevertrouwd (de wijze waarop de rol van verdachte daarbij strafrechtelijk moet worden geduid kwam hiervoor al aan de orde) zou, zonder dat de geldverschaffers (zelfs maar) risico zouden (kunnen) lopen, worden benut met een voor hen -hoe dan ook- hoog rendement. Zo is dat hen althans voorgespiegeld en verdachten zeggen daarin te hebben geloofd. Dat betekent (in die voorspiegeling) dat de vorderingen die de inleggers op [persoon 1] hadden en zouden krijgen tenminste hun inleg plus het laagste te verwachten rendement (zouden) belopen. Dat de omvang van de terugbetalingsverplichting aan het eind van de termijn waarvoor zij hun geld aldus toevertrouwden niet van meet af aan vast stond (bepaalbaar was zij wel, voor de inleg van meet af aan, voor de uiteindelijke uitkomst aan het einde van de termijn waarvoor zij inlegden) staat er niet aan in de weg om aan te nemen dat het om nominaal opvorderbare gelden ging. In zoverre was hetgeen zij terug zouden moeten ontvangen in geld uit te drukken en dus nominaal. De inleggers participeerden immers niet (zelf) in de ondernemingen waar het geld heengeleid werd. Integendeel, hun geld zou apart gezet worden en blijven staan en zij zouden daardoor geen risico lopen. Dat het daarbij om een voorspiegeling ging is niet relevant. Het kan niet zijn dat de realiteit, die zo anders is gebleken dan de verwachtingen die werden gewekt bij het aantrekken van dat geld (waaromtrent elders in dit arrest), bepalend is voor de vraag of art. 82 Wet toezicht kredietwezen al dan niet is overtreden. Het gaat om de wijze waarop de inleggers benaderd zijn en wat er in dat verband placht te gebeuren. Het hof is derhalve van oordeel dat bewezen kan worden verklaard dat terzake feit 1 primair en feit 2 B primair sprake is van opvorderbare gelden zoals tenlastegelegd.
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1 primair en 2 B primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
hij op verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 december 1998 tot en met 01 oktober 1999 te [plaats 1] en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met anderen of een ander althans alleen (telkens) opzettelijk bedrijfsmatig de hierna te noemen al dan niet op termijn opvorderbare gelden van het publiek heeft aangetrokken en/of ter beschikking heeft verkregen en/of heeft gehad, en/of in enigerlei vorm heeft bemiddeld ter zake van het bedrijfsmatig van het publiek aantrekken of ter beschikking verkrijgen van de hierna te noemen al dan niet op termijn opvorderbare gelden.
- een bedrag van (ongeveer) f. 120.000,= van [benadeelde 1] en/of een bedrag van (ongeveer) f. 120.000,= van [benadeelde 2] (echtgenote van [benadeelde 1]), welke bedragen in een totaalstorting van f. 240.000,= werden gestort op of omstreeks 23 april 1999, althans in of omstreeks de maand april 1999 op rekeningnummer [rekeningnummer 1] van Stichting [A] ter "belegging" in / bestemd tot deelname aan een investeringsprogramma van / in samenwerking met [D] (met als doel het verwerven van meer dan gemiddeld rendement), welke investering een looptijd had van 12 maanden, ingaande 01 mei 1999 (contractnummers:certifica(a)t(en) van deelneming [respectievelijk] [1] en [2] pv. pagina's 606 e. v.), en/of
- een bedrag van (ongeveer) f. 60.000,= van [benadeelde 3], welke bedrag werd gestort op of omstreeks 23 februari 1999, althans in of omstreeks de maand februari 1999 op rekeningnummer [rekeningnummer 1] van [A] ter "belegging" in / bestemd tot deelname aan een investeringsprogramma van / in samenwerking met [D] (met als doel het verwerven van meer dan gemiddeld rendement),
welke investering een looptijd had van 12 maanden, ingaande 01 maart 1999 (contractnummers/certifica(a)t(en) van deelneming [3]) pv. pagina's 761 e.v.);
art 82 lid 1 Wet toezicht kredietwezen 1992
Subsidiair
dat de rechtspersoon [B2] B.V. op verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 december 1998 tot en met 01 oktober 1999 te [plaats] en/of elders in Nederland (alstoen nog ingeschreven bij de Kamer van Koophandel onder de naam [B] B V,) tezamen en in vereniging met anderen of een ander althans alleen (telkens) opzettelijk bedrijfsmatig de hierna te noemen al dan niet op termijn opvorderbare gelden van het publiek heeft aangetrokken en/of ter beschikking heeft verkregen en/of heeft gehad, en/of in enigerlei vorm heeft bemiddeld ter
zake van het bedrijfsmatig van het publiek aantrekken of ter beschikking verkrijgen van de hierna te noemen al dan niet op termijn opvorderbare gelden:
- een bedrag van (ongeveer) f. 120.000,= van [benadeelde 1] en/of een bedrag van (ongeveer) f. 120.000,= van [benadeelde 2] (echtgenote van [benadeelde 1]), welke bedragen in een totaalstorting van f. 240.000,= werden gestort op of omstreeks 28 april 1999, althans in of omstreeks de maand april 1999 op rekeningnummer [rekeningnummer 1] van Stichting [A] ter "belegging" in / bestemd tot deelname aan een investeringsprogramma van / in samenwerking met [D] (met als doel het verwerven van meer dan gemiddeld rendement), welke investering een looptijd had van 12 maanden/ ingaande 01 mei 1999 (contractnummers/certifica(a)t(en) van deelneming [respectievelijk] [4] en [5]/ pv, pagina's 606 e.v.), en/of
- een bedrag van (ongeveer) f. 60.000,= van [benadeelde 3], welke bedrag werd gestort op of omstreeks 23 februari 1999, althans in of omstreeks de maand februari 1999 op rekeningnummer [rekeningnummer 1] van Stichting [A] ter "belegging" in / bestemd tot deelname aan een investeringsprogramma van / in samenwerking met [D] (met als doel het verwerven van meer dan gemiddeld rendement),
welke investering een looptijd had van 12 maanden, ingaande 01 maart 1999 (contractnummers/certifica(a)t(en) van deelneming [7]; pv. pagina's 761
zulks terwijl hij, verdachte, toen daar (telkens) als bestuurder/directeur van die rechtspersoon tot vorenschreven feit(en) opdracht heeft gegeven en/of aan die verboden gedraging(en) feitelijk leiding heeft gegeven,
art 82 lid 1 Wet toezicht kredietwezen 1992
A.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 november 1999 tot en met 01 juni 2000 te [plaats] en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
(telkens) met het oogmerk om zich en / of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en / of van een valse hoedanigheid en / of door een (of meer) listige kunstgre(e)p(en) en / of door een samenweefsel van verdichtsels,
de hierna te noemen persoon/personen heeft bewogen tot de afgifte van een of meer geldbedragen, hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en / of listiglijk en / of bedrieglijk en / of in strijd met de waarheid zich tegenover
[benadeelde 4] en/of [benadeelde 5] en/of [benadeelde 6] en/of [benadeelde 7] en/of [benadeelde 8] en/of [benadeelde 9] en/of [benadeelde 10] en/of [benadeelde 11] en/of [benadeelde 12] en/of [benadeelde 13] en/of [benadeelde 14] en/of [benadeelde 15]
voorgedaan en/of doen of laten voordoen als bonafide belegger/investeerder en/of bonafide tussenpersoon en/of deze persoon/personen benaderd voor en/of voorgelicht over en/of geadviseerd tot deelname aan / beleggen in een investeringsprogramma, althans een belegging / investering, met een minimumrendement van 15% en een looptijd van een jaar,
waardoor [benadeelde 4] in of omstreeks de maand november 1999 werd bewogen tot afgifte van een geldbedrag van (omgerekend) (ongeveer) US $ 63.000.= door overboeking van dit geldbedrag op een bankrekening bij de Deutsche Bank te [Duitse plaats] op naam van [Verdachte] (zie pv pagina's 512 en 1270 e.v.), en/of
waardoor [benadeelde 5] in of omstreeks de maand november 1999 werd bewogen tot afgifte van een geldbedrag van (omgerekend) (ongeveer) US $ 113.636,= door overboeking van dit geldbedrag op een bankrekening bij de Deutsche Bank te [Duitse plaats] op naam van [Verdachte] (zie pv pagina's 512 en 1282 e.v.), en/of
waardoor [benadeelde 6] in of omstreeks de maand februari 2000 werd bewogen tot afgifte van een geldbedrag van (omgerekend) (ongeveer) US $ 93.000,= door overboeking van dit geldbedrag op een bankrekening bij de Credit Europeen Luxemburg op naam van [C] Inc. (zie pv. pagina's 457 en 1329 e.v.), en/of
waardoor [benadeelde 7] in of omstreeks de maand februari 2000 werd bewogen tot afgifte van een geldbedrag van (omgerekend) (ongeveer) US $ 69.000,= door overboeking van dit geldbedrag op een bankrekening bij de Credit Europeen Luxemburg op naam van [C] Inc. (zie pv. pagina's 457 en 1340 ev), en/of
waardoor [benadeelde 8] in of omstreeks de maand februari 2000 werd bewogen tot afgifte van een geldbedrag van (omgerekend) (ongeveer) US $ 67.000,= door overboeking van dit geldbedrag op een bankrekening bij de Credit Europeen Luxemburg op naam van [C]Inc. (zie pv. pagina's 457 en 1373 e.v ), en/of
waardoor [benadeelde 9] in of omstreeks de maand februari 2000 werd bewogen tot afgifte van een geldbedrag van (omgerekend) (ongeveer} US $ 18.000,= door overboeking van dit geldbedrag op een bankrekening bij de Credit Europeen Luxemburg op naam van [C] Inc. (zie pv. pagina's 457 en 1384 e.v.), en/of
waardoor [benadeelde 10] in of omstreeks de maand februari 2000 werd bewogen tot afgifte van een geldbedrag van (omgerekend) (ongeveer) U5 $ 32.000,= door overboeking van dit geldbedrag op een bankrekening bij de Credit Europeen Luxemburg op naam van [C] Inc. (zie pv. pagina's 457 en 1395 e.v.), en/of
waardoor [benadeelde 11] in of omstreeks de maand februari 2000 werd bewogen tot afgifte van een geldbedrag van (omgerekend) (ongeveer) US $ 37.000,= door overboeking van dit geldbedrag op een bankrekening bij de Credit Europeen Luxemburg op naam van [C]Inc. (zie pv. pagina's 457 en 1417 ev.), en/of
waardoor [benadeelde 12] in of omstreeks de maand maart 2000 werd bewogen tot afgifte van een geldbedrag van (omgerekend) (ongeveer) US $ 74.000,= door overboeking van dit geldbedrag op de Credit Europeen Luxemburg op naam van [C] Inc. (zie pv. pagina's 457 en 1461 e.v.), en/of
waardoor [benadeelde 13] in of omstreeks de maand februari 2000 werd bewogen tot afgifte van een geldbedrag van (ongeveer) US $ 69.000,= door overboeking van dit geldbedrag op een bankrekening bij de Credit Europeen Luxemburg op naam van [C] Inc. (zie pv. pagina's 457 en 1487 e.v.), en/of
waardoor [benadeelde 14]in of omstreeks de maand februari 2000 werd bewogen tot afgifte van een geldbedrag van (ongeveer) US $ 190 000,= door overboeking van dit geldbedrag op een bankrekening bij de Credit Europeen Luxemburg op naam van [C] Inc. (zie pv. pagina's 457 en 1499 e.v.), en/of
waardoor [benadeelde 15] in of omstreeks de maand mei 2000 werd bewogen tot afgifte van een geldbedrag van (ongeveer) US $ 153.888,= door overboeking van dit geldbedrag op een bankrekening bij de Credit Europeen Luxemburg op naam van [C] Inc. (zie pv. pagina's 458 en 1179 ev.);
art 326 Wetboek van Strafrecht
B.
Primair
hij op verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 november 1999 tot en met 01 juni 1999 2000 te [plaats] en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met anderen of een ander althans alleen (telkens) opzettelijk bedrijfsmatig de hierna te noemen al dan niet op termijn opvorderbare gelden van het publiek heeft aangetrokken en/of ter beschikking heeft verkregen en/of heeft gehad, en/of in enigerlei vorm heeft bemiddeld ter zake van het bedrijfsmatig van het publiek aantrekken of ter beschikking verkrijgen van de hierna te noemen al dan niet op termijn opvorderbare gelden:
- een bedrag van (omgerekend) (ongeveer) US $ 63.000,= van [benadeelde 4], welk bedrag in of omstreeks de maand november 1999 werd gestort op een bankrekening bij de Deutsche Bank te [Duitse plaats] op naam van [Verdachte] (zie pv. pagina's 312 en 1270 ev}, en/of
- een bedrag van (omgerekend) (ongeveer) US $ 113.636,= van [benadeelde 5], welk bedrag in of omstreeks de maand november 1999 werd gestort op een bankrekening bij de Deutsche Bank te [Duitse plaats] op naam van [Verdachte]. (zie pv. pagina's 512 en 1282 e.v), en/of
- een bedrag van (omgerekend) (ongeveer) US $ 93.000,= van [benadeelde 6], welk bedrag in of omstreeks de maand februari 2000 werd gestort op een bankrekening bij de Credit Europeen Luxemburg op naam van [C] Inc. (zie pv. pagina's 457 en 1329 e.v.), en/of
- een bedrag van (omgerekend) (ongeveer) US $ 69.000,= van [benadeelde 7], welk bedrag in of omstreeks de maand februari 2000 werd gestort op een bankrekening bij de Credit Europeen Luxemburg op naam van [C] Inc. (zie pv. pagina's 457 en 1340 e.v. ), en/of
- een bedrag van (omgerekend) (ongeveer) US $ 67.000,= van [benadeelde 8], welk bedrag in of omstreeks de maand februari 2000 werd gestort op een bankrekening bij de Credit Europeen Luxemburg op naam van [C] Inc. (zie pv. pagina's 457 en 1373 e.v.), en/of
- een bedrag van (omgerekend) (ongeveer) US $ 18.000,= van [benadeelde 9], welk bedrag in of omstreeks de maand februari 2000 werd gestort op een bankrekening bij de Credit Europeen Luxemburg op naam van [C] Inc. (zie pv pagina's 457 en 1384 e.v.), en/of
- een bedrag van (omgerekend) (ongeveer) US $ 32.000,= van [benadeelde 10], welk bedrag in of omstreeks de maand februari 2000 werd gestort op een bankrekening bij de Credit Europeen Luxemburg op naam van [C] Inc. (zie pv. 457 en 1395 pagina's e.v. ), en/of
- een bedrag van (omgerekend) (ongeveer) US $ 37.000,= van [benadeelde 11], welk bedrag in of omstreeks de maand februari 2000 werd gestort op een bankrekening bij de Credit Europeen Luxemburg op naam van [C] Inc. (zie pv. pagina's 457 en 1417 e.v.), en/of
-een bedrag van (omgerekend) (ongeveer) US $ 74.000,= van [benadeelde 12], welk bedrag in of omstreeks de maand maart 2000 werd gestort op een bankrekening bij de Credit Europeen Luxemburg op naam van [C] Inc. (zie pv. pagina's 457 en 1461 e.v.), en/of
- een bedrag van (omgerekend) (ongeveer) US $ 69.000,= van [benadeelde 13], welk bedrag in of omstreeks de maand februari 2000 werd gestort op een bankrekening bij de Credit Europeen Luxemburg op naam van [C] Inc (zie pv. pagina's 457 en 1487 e.v.), en/of
- een bedrag van (omgerekend) (ongeveer) US $ van 190.000,= van [benadeelde 14], welk bedrag in of omstreeks de maand februari 2000 werd gestort op een bankrekening bij de Credit Europeen Luxemburg op naam van [C] Inc. (zie pv. pagina's 457 en 1499 e.v. ), en/of
- een bedrag van (omgerekend) (ongeveer) US $ 153.888,= van [benadeelde 15], welk bedrag in of omstreeks de maand mei 2000 werd gestort op een bankrekening bij de Credit Europeen Luxemburg op naam van [C] Inc. (zie pv pagina's 458 en 1179 e v.),.
art 82 lid 1 Wet toezicht kredietwezen 1992
B.
de rechtspersoon [B2] B.V op verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 november 1999 tot en met 01 juni 2000 te [plaats] en/of elders in Nederland (alstoen nog ingeschreven bij de Kamer van Koophandel onder de naam [B] B.V.} tezamen en in vereniging met anderen of een ander althans alleen (telkens) opzettelijk bedrijfsmatig de hierna te noemen al dan niet op termijn opvorderbare gelden van het publiek heeft aangetrokken en/of ter beschikking heeft verkregen en/of heeft gehad, en/of in enigerlei vorm heeft bemiddeld ter zake van het bedrijfsmatig van het publiek aantrekken of ter beschikking verkrijgen van de hierna te noemen al dan niet op termijn opvorderbare gelden:
- een bedrag van (omgerekend) (ongeveer) US $ 63.000,= van [benadeelde 4], welk bedrag in of omstreeks de maand november 1999 werd gestort op een bankrekening bij de Deutsche Bank te [Duitse plaats] op naam van [Verdachte] (zie pv. pagina's 312 en 1270 ev}, en/of
- een bedrag van (omgerekend) (ongeveer) US $ 113.636,= van [benadeelde 5], welk bedrag in of omstreeks de maand november 1999 werd gestort op een bankrekening bij de Deutsche Bank te [Duitse plaats] op naam van [Verdachte]. (zie pv. pagina's 512 en 1282 e.v), en/of
- een bedrag van (omgerekend) (ongeveer) US $ 93.000,= van [benadeelde 6], welk bedrag in of omstreeks de maand februari 2000 werd gestort op een bankrekening bij de Credit Europeen Luxemburg op naam van [C] Inc. (zie pv. pagina's 457 en 1329 e.v.), en/of
- een bedrag van (omgerekend) (ongeveer) US $ 69.000,= van [benadeelde 7], welk bedrag in of omstreeks de maand februari 2000 werd gestort op een bankrekening bij de Credit Europeen Luxemburg op naam van [C] Inc. (zie pv. pagina's 457 en 1340 e.v. ), en/of
- een bedrag van (omgerekend) (ongeveer) US $ 67.000,= van [benadeelde 8], welk bedrag in of omstreeks de maand februari 2000 werd gestort op een bankrekening bij de Credit Europeen Luxemburg op naam van [C] Inc. (zie pv. pagina's 457 en 1373 e.v.), en/of
- een bedrag van (omgerekend) (ongeveer) US $ 18.000,= van [benadeelde 9], welk bedrag in of omstreeks de maand februari 2000 werd gestort op een bankrekening bij de Credit Europeen Luxemburg op naam van [C] Inc. (zie pv pagina's 457 en 1384 e.v.), en/of
- een bedrag van (omgerekend) (ongeveer) US $ 32.000,= van [benadeelde 10], welk bedrag in of omstreeks de maand februari 2000 werd gestort op een bankrekening bij de Credit Europeen Luxemburg op naam van [C] Inc. (zie pv. 457 en 1395 pagina's e.v. ), en/of
- een bedrag van (omgerekend) (ongeveer) US $ 37.000,= van [benadeelde 11], welk bedrag in of omstreeks de maand februari 2000 werd gestort op een bankrekening bij de Credit Europeen Luxemburg op naam van [C] Inc. (zie pv. pagina's 457 en 1417 e.v.), en/of
-een bedrag van (omgerekend) (ongeveer) US $ 74.000,= van [benadeelde 12], welk bedrag in of omstreeks de maand maart 2000 werd gestort op een bankrekening bij de Credit Europeen Luxemburg op naam van [C] Inc. (zie pv. pagina's 457 en 1461 e.v.), en/of
- een bedrag van (omgerekend) (ongeveer) US $ 69.000,= van [benadeelde 13], welk bedrag in of omstreeks de maand februari 2000 werd gestort op een bankrekening bij de Credit Europeen Luxemburg op naam van [C] Inc (zie pv. pagina's 457 en 1487 e.v.), en/of
- een bedrag van (omgerekend) (ongeveer) US $ van 190.000,= van [benadeelde 14], welk bedrag in of omstreeks de maand februari 2000 werd gestort op een bankrekening bij de Credit Europeen Luxemburg op naam van [C] Inc. (zie pv. pagina's 457 en 1499 e.v. ), en/of
- een bedrag van (omgerekend) (ongeveer) US $ 153.888,= van [benadeelde 15], welk bedrag in of omstreeks de maand mei 2000 werd gestort op een bankrekening bij de Credit Europeen Luxemburg op naam van [C] Inc. (zie pv pagina's 458 en 1179 e v.),
zulks terwijl hij, verdachte, toen daar (telkens} als bestuurder/directeur van die rechtspersoon tot vorenschreven feit(en) opdracht heeft gegeven en/of aan die verboden gedraging(en) feitelijk leiding heeft gegeven;
art 82 lid 1 Wet toezicht kredietwezen 1992
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven:
ten aanzien van het onder 1 primair en 2 B primair bewezenverklaarde:
telkens:
Medeplegen van:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 82, eerste lid, van de Wet toezicht kredietwezen 1992, terwijl het feit opzettelijk is begaan, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Beroep op ontslag van alle rechtsvervolging wegens rechtsdwaling
De raadsman heeft betoogd dat verdachte gehandeld heeft in een verontschuldigbare onbewustheid ten aanzien van de ongeoorloofdheid van de hem verweten gedraging en dat verdachte daarom ontslagen dient te worden van alle rechtsvervolging. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte is afgegaan op het advies van een persoon of instantie aan wie of waaraan zodanig gezag valt toe te kennen dat verdachte in redelijkheid op de deugdelijkheid van het advies mocht vertrouwen. Door mededelingen terzake van een advocaat ([persoon 1]) en van een notaris (die de Stichting [A] heeft opgericht) heeft verdachte informatie ontvangen op grond waarvan hij mocht menen correct, althans niet strafbaar te handelen.
Het hof overweegt hieromtrent dat opzet op de strafbaarheid van de verweten gedraging niet vereist is. Verdachte heeft zelf verklaard dat hij geen vergunning/vrijstelling/ontheffing had aangevraagd omdat hij ervan uitging dat de vergunning van [persoon 1] voldoende was om te handelen zoals hij deed. Hiermee is het vereiste opzet bewezen. Daarnaast overweegt het hof dat [persoon 1] niet een persoon is waaraan zodanig gezag valt toe te kennen dat verdachte in redelijkheid op de deugdelijkheid van het advies mocht vertrouwen. [persoon 1] is een Duitse, in Duitsland werkzame, advocaat waarvan niet zonder meer gezegd kan worden dat hij op de hoogte was van de Nederlandse regelgeving, laat staan dat hij verdachte daaromtrent met doorslaggevend gezag mocht of kon adviseren. Dat en op grond waarvan verdachte dat laatste op goede gronden kon of mocht menen, is evenmin uit de verf gekomen en ligt niet voor de hand. [persoon 1] was geen onafhankelijke partij, want belanghebbende bij de door verdachte en hem gehanteerde formule. Verdachte had, mede in het licht van de grote belangen waarom het ging, derhalve elders advies moeten inwinnen wil gezegd kunnen worden dat hij verontschuldigbaar heeft gedwaald. Met betrekking tot de informatie van de notaris die de Stichting [A] heeft opgericht is niet nader toegelicht waar deze informatie uit bestond. Verdachte heeft ter zitting hierover slechts verklaard dat de notaris wist welke werkzaamheden de stichting zou gaan verrichten en dat hij vervolgens geen bezwaar heeft gemaakt tegen de oprichting van deze stichting. Het hof acht ook in dit geval, nog daargelaten de reikwijdte van dat advies, geen sprake van advies van een persoon aan wie zodanig gezag valt toe te kennen dat verdachte in redelijkheid op de deugdelijkheid daarvan mocht vertrouwen.
Het verweer wordt verworpen.
Verdachte is strafbaar aangezien (ook verder) geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
1. Hiervoor bij de behandeling van het ontvankelijkheidsverweer werd (bij punt 5) vastgesteld dat de afwikkeling van deze zaak twee tot drie jaar langer geduurd heeft dan, gelet op de gecompliceerdheid daarvan te rechtvaardigen valt. Dat dient in de straftoemeting tot uitdrukking te komen.
2. Een ander punt is dat het hof (de hiervoor besproken trage afwikkeling buiten beschouwing gelaten) de door het OM ook in eerste aanleg al geëiste en door de rechtbank opgelegde straf en strafsoort veel te laag voorkomt. Het hof neemt daarbij in aanmerking het belang van toezicht als waarin de overtreden wetsbepaling wil voorzien en de grote (in gevolgen vaak schrijnende) schade die door verdachte en zijn mededaders aan de beleggers die in hem en (daardoor in ) [persoon 1] vertrouwden is toegebracht.
3. Zónder de opgetreden vertragingen in de afwikkeling van deze zaak zou een deels onvoorwaardelijke gevangenis straf van nominaal vier maanden en een voorwaardelijk deel van drie maanden op zijn plaats zijn geweest . De hoge leeftijd van verdachte, zijn gezondheidstoestand en zijn intussen sterk verslechterde persoonlijke omstandigheden en de te lange duur van de afwikkeling van deze zaak brengen het hof ertoe om de straf (toch) te handhaven op de door de rechtbank opgelegde straf.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten en artikel 82 van de Wet toezicht kredietwezen 1992.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 B primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door
mr B.P.J.A.M. van der Pol, voorzitter,
mr M.J. Stolwerk en mr L.E.M. Hendriks, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr M. Vodegel-Irausquin, griffier,
en op 7 juli 2009 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr Hendriks is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.