ECLI:NL:GHAMS:2009:BI9804

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.013.145-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake pensioenvoorzieningen en verdeling van huwelijksgemeenschap

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vrouw tegen een vonnis van de rechtbank te Alkmaar, waarin haar vordering tot verdeling van pensioenpolissen bij Interpolis en Delta Lloyd werd afgewezen. De vrouw en de man waren in gemeenschap van goederen gehuwd, maar hadden in 2006 huwelijkse voorwaarden opgesteld die een verdeling van pensioenrechten uitsloten. De vrouw stelde dat de waarde van de polissen ten onrechte niet was verdeeld en dat deze als vermogensrechten in de gemeenschap van goederen vielen. De rechtbank had geoordeeld dat de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding (Wet VPS) van toepassing was, maar het hof oordeelde dat dit niet het geval was, omdat de pensioenvoorzieningen waren afgestort bij een verzekeringsmaatschappij, waardoor ze als privé lijfrente kwalificeerden.

Het hof volgde de vrouw in haar stelling dat de rechtbank onterecht had geoordeeld dat de polissen onder de Wet VPS vielen. Echter, het hof oordeelde dat de vrouw, door de akte van verdeling te ondertekenen waarin zij verklaarde niets meer van elkaar te vorderen te hebben, de polissen bewust buiten de verdeling had gelaten. De vrouw had bovendien geen verzoek gedaan om een bijdrage in haar levensonderhoud, wat erop wees dat zij financieel onafhankelijk was. Het hof bekrachtigde uiteindelijk het vonnis van de rechtbank, maar op andere gronden, en compenseerde de proceskosten tussen de partijen.

Uitspraak

landelijk zaaknummer 200.013.145/01
2 juni 2009
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
ARREST
in de zaak van:
[…],
wonende te[…],
APPELLANTE,
advocaat: mr. E.L. Polak te Amsterdam,
t e g e n
[…],
wonende te[…],
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. M.A.Th. Klaver te Opmeer.
Partijen zullen in dit arrest de vrouw en de man worden genoemd.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. De vrouw is bij exploot van 20 augustus 2008 in hoger beroep gekomen van een vonnis dat door de rechtbank te Alkmaar onder zaak/rolnummer 91644 HA ZA 06-1002 tussen partijen is gewezen (de vrouw als eiseres en de man als gedaagde) en dat is uitgesproken op 21 mei 2008, met dagvaarding van de man voor dit hof.
1.2. De vrouw heeft bij memorie drie grieven tegen het vonnis waarvan beroep aangevoerd en een bewijsaanbod gedaan, met conclusie dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het gevorderde - naar het hof aanneemt - in eerste aanleg alsnog zal toewijzen, kosten rechtens.
1.3. De man heeft daarop bij memorie van antwoord de grieven bestreden en een productie in het geding gebracht, met conclusie dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bekrachtigen en de vrouw zal veroordelen in de kosten van het hoger beroep.
1.4. Partijen hebben hun zaak op 16 april 2009 doen bepleiten, de vrouw door mr. M.C.A. Stoop te Heerhugowaard en de man door zijn advocaat, beiden aan de hand van pleitnotities. Namens de vrouw is ter zitting een (mondelinge) akte genomen waarbij ontbrekende producties uit de eerste aanleg in het geding zijn gebracht.
1.5. Ten slotte hebben partijen het hof gevraagd arrest te wijzen op de stukken van beide instanties.
2. De grieven
Voor de inhoud van de grieven verwijst het hof naar de memorie van grieven.
3. Waarvan het hof uitgaat
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis in rechtsoverweging 2a tot en met 2g een aantal feiten vastgesteld. De juistheid van die feiten is niet in geding, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
4. Behandeling van het hoger beroep
4.1. Partijen in deze zaak zijn aanvankelijk in gemeenschap van goederen gehuwd [in] 1964. De huwelijksgemeenschap is verdeeld op 27 april 2006 nadat partijen bij akte van 27 maart 2006 huwelijkse voorwaarden waren aangegaan. Het huwelijk van partijen is ontbonden [in] 2006 door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van […].
In de huwelijksgemeenschap vielen de aandelen in de besloten vennootschap […] B.V., van welke besloten vennootschap de man directeur-grootaandeelhouder was. Deze aandelen zijn door partijen verkocht in december 2002. Door de besloten vennootschap was aan de man een pensioentoezegging gedaan als bedoeld in artikel 2 lid 1 van de Pensioen- en spaarfondsenwet, waartoe er op de balans van de onderneming per 31 december 2001 een pensioenvoorziening was opgenomen van € 192.554,-. Daarnaast was er ten behoeve van de man bij Delta Llyod Levensverzekering NV op dat moment een kapitaal verzekerd van € 39.251,-. In de koopovereenkomst van de aandelen is opgenomen dat de pensioenvoorziening vóór 1 maart 2003 zou worden afgewikkeld op zodanige wijze dat verkoper zijn pensioenaanspraken jegens anderen dan de vennootschap geldend kan maken. Uiteindelijk is per 1 april 2003 een bedrag van € 192.554,- gestort bij Interpolis N.V. en een bedrag van € 40.849,- bij Delta Lloyd. Op de polis bij Interpolis ([…]) is opgenomen dat de verzekering is gesloten uit hoofde van een gedane pensioentoezegging, terwijl uit de polis bij Delta Lloyd ([…]) blijkt dat de premie voor deze polis ineens is voldaan met de uitkering van polisnummer [...], eveneens afgesloten bij Delta Lloyd Levensverzekering N.V., en dat de uitkering alleen kon worden besteed als koopsom voor een pensioen. De man is geboren [in] 1938 en is derhalve [in] 2003 65 jaar oud geworden. De uitkering op de polis bij Interpolis is ingegaan per 1 april 2003, die op de polis bij Delta Lloyd per 1 oktober 2003.
Blijkens de ontwerp akte huwelijkse voorwaarden van 27 maart 2006 zijn partijen buiten elke vermogensrechtelijke gemeenschap van goederen gehuwd. In artikel 7 is met betrekking tot het pensioen bepaald dat bij ontbinding van het huwelijk door echtscheiding er geen verevening zal plaatsvinden van de waarde van aanspraken op al of niet ingegaan pensioen, noch dat er pensioenverrekening zal plaatsvinden overeenkomstig het arrest van de Hoge Raad van 27 november 1981 (Hof: het Boon/van Loon arrest).
4.2. De vrouw stelt dat de waarde van de polissen bij Interpolis en Delta Lloyd bij de verdeling van de gemeenschap van goederen ten onrechte niet is verdeeld en dat dit alsnog moet gebeuren, hetgeen door de man wordt betwist. De rechtbank heeft de vordering van de vrouw afgewezen en heeft daartoe overwogen - kort gezegd - dat ingevolge artikel 1:94 lid 4 Burgerlijk Wetboek (BW) pensioenrechten waarop de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding (Wet VPS) van toepassing is niet in de gemeenschap van goederen vallen, dat er in het onderhavige geval sprake is van een dergelijke pensioenvoorziening en dat de vordering reeds om die reden afgewezen moet worden. Tegen deze afwijzing richt zich het hoger beroep van de vrouw.
4.3. De kern van het betoog van de vrouw is dat de rechten uit de polissen niet als pensioenvoorziening zijn te kwalificeren doch vermogensrechten zijn die in de gemeenschap van goederen vielen en in de verdeling hadden behoren te worden betrokken. Zij stelt dat op het moment dat door de besloten vennootschap de opgebouwde pensioenvoorzieningen werden gestort bij een verzekeringsmaatschappij er geen sprake meer was van een pensioenvoorziening als bedoeld in de Pensioen- en Spaarfondsenwet (PSW) en de Wet VPS omdat de toezegging in kwestie was waargemaakt en uitgevoerd door beide uitkeringen aan de man na de verkoop van de aandelen.
4.4. De Wet VPS is van toepassing op pensioenregelingen die berusten op een pensioentoezegging die een werkgever doet aan personen die aan zijn onderneming zijn verbonden, op verplichte bedrijfspensioenregelingen voor zelfstandigen, op beroepspensioenregelingen zoals bijvoorbeeld voor notarissen, artsen, apothekers en voor andere beoefenaren van een vrij beroep alsmede op bepaalde pensioenregelingen die rechtstreeks op wetgeving berusten, zoals de pensioenregeling die wordt uitgevoerd door het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds ABP. De Wet VPS is echter niet van toepassing indien, zoals in het onderhavige geval, door een onderneming de voor de directeur-grootaandeelhouder gereserveerde pensioentoezegging wordt afgestort bij een verzekeringsmaatschappij. Er is na afstorting sprake van een privé lijfrente die niet valt onder de reikwijdte van de Wet VPS. Het hof volgt de vrouw dan ook in haar stelling dat de overweging van de rechtbank dat de rechten uit de onderhavige verzekeringspolissen vallen onder de Wet VPS onjuist is. In zoverre slagen de grieven.
4.5. Het voorgaande betekent echter niet dat de vordering van de vrouw tot verdeling van de waarde van de betreffende polissen zal worden toegewezen gelet op het navolgende. Na de verkoop van de aandelen in de besloten vennootschap en de afstorting van de in die vennootschap opgebouwde pensioenvoorzieningen bij Interpolis en Delta Lloyd in 2003 zijn de rechten uit die polissen direct (de polis bij Interpolis) c.q. nadat de man enkele maanden later de leeftijd van 65 jaar bereikte (de polis bij Delta Lloyd) tot uitkering gekomen. Het inkomen van partijen bestond vanaf het moment dat de man de leeftijd van 65 jaar bereikte uit de AOW-uitkering van de man, de uitkeringen op grond van de polissen en, naar het hof aanneemt, inkomen uit vermogen. Omdat de relatie tussen partijen in het huwelijk slecht was, besloten partijen in 2006 feitelijk uit elkaar te gaan, het aanwezige vermogen te verdelen en huwelijksvoorwaarden aan te gaan. Uit een door partijen ondertekende onderhandse akte van verdeling blijkt dat zij aan de huwelijksgoederengemeenschap een waarde toekenden van € 2.590.000,-, waarvan ieder der partijen € 1.295.000,- ontving. Vervolgens wendden partijen zich tot een notaris, voor wie de akte van verdeling conform de onderhandse akte op 27 april 2006 werd verleden. Uit deze akte blijkt dat partijen op dat moment al gescheiden woonden, de man woonde in de (voormalig) echtelijke woning in […], de vrouw in […]. De man ontving alle in het bezit van partijen zijnde registergoederen, inboedelzaken, paarden en een terreinwagen, de vrouw een personenauto en alle banktegoeden. In genoemde akte hebben partijen verklaard ter zake van de verdeling niets meer van elkaar te vorderen of met elkaar te verrekenen te hebben en hebben zij elkaar zonder enig voorbehoud kwijting en décharge verleend. De polissen worden noch in deze akte noch in de onderhandse akte genoemd.
4.6. De vraag die het hof dient te beantwoorden is of partijen alsnog de waarde van de polissen bij Interpolis en Delta Lloyd dienen te verdelen omdat zij deze - zoals de vrouw stelt - bij de akte van verdeling zijn vergeten. Overeenkomsten tussen partijen dienen volgens vaste rechtspraak niet alleen te worden uitgelegd naar de taalkundige betekenis, het komt bij de uitleg daarvan tevens aan op de zin die partijen redelijkerwijs aan de overeenkomst konden toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Namens de man is onweersproken gesteld dat partijen met de verdeling hebben beoogd vanaf dat moment volledig financieel onafhankelijk van elkaar door het leven te gaan, hetgeen feitelijk is gebeurd. Door de overeengekomen verdeling kon de man in de voormalig echtelijke woning blijven wonen, zijn hobby - paarden - blijven uitoefenen en in zijn levensonderhoud voorzien door de AOW-uitkering die hij ontving aangevuld met de uitkering uit de polissen, terwijl de vrouw inkomen ontving uit de liquide middelen die haar bij de verdeling waren toegescheiden. Voorts heeft de man onweersproken gesteld dat de vrouw de administratie deed van zowel de [B.V.] als van partijen in privé en dat zij de onderhandse verdeling heeft opgesteld. Vaststaat dat de vrouw partij was bij de aandelenoverdracht, zodat ervan moet worden uitgegaan dat zij wist op welke wijze de door partijen in de besloten vennootschap opgebouwde pensioentoezegging na de verkoop van de aandelen werd afgewikkeld. Tevens moet worden aangenomen dat de vrouw op het moment van verdeling van de huwelijksgemeenschap wist dat inkomsten gebaseerd op deze pensioentoezegging uit de polissen werden genoten. Nu de vrouw desondanks de waarde van de polissen niet bij de verdeling heeft doen betrekken, leidt dit in de gegeven omstandigheden tot geen andere uitleg van de overeenkomst van verdeling dan dat partijen welbewust de polissen buiten de verdeling hebben gelaten. Een en ander vindt bevestiging in het feit dat de vrouw in de echtscheidingsprocedure die door haar kort na de verdeling aanhangig werd gemaakt, geen bijdrage in haar levensonderhoud van de man heeft verzocht, omdat - naar de advocaat van de vrouw ter gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep op een daartoe strekkende vraag heeft verklaard - de vrouw geen behoefte aan een bijdrage in haar levensonderhoud had gelet op haar vermogen en de man de draagkracht daartoe miste gelet op de hoogte van zijn inkomen dat bestond uit de AOW-uitkering en de uitkering op grond van de polissen. Voorts acht het hof van belang dat de vrouw in de akte van huwelijksvoorwaarden die werd verleden voordat de verdeling plaatsvond, heeft afgezien van verevening c.q. verdeling van pensioenrechten, terwijl zij op dat moment wist dat de man inkomsten gebaseerd op een vroegere pensioentoezegging ontving. Formeel mogen de bestaande polissen dan wel geen pensioen in de zin van de VPS zijn, materieel is de uitkering op grond van de polissen het pensioen dat partijen tijdens hun werkzame leven in de door hen gedreven onderneming hebben opgebouwd. De vrouw wordt dan ook gehouden aan de akte van verdeling waarin partijen zijn overeengekomen niets meer van elkaar te vorderen of te verrekenen te hebben en elkaar finale kwijting hebben verleend.
4.7. Het voorgaande betekent dat het vonnis waarvan beroep, zij het op andere gronden, zal worden bekrachtigd.
4.8. De proceskosten zullen, nu partijen ex-echtgenoten zijn, worden gecompenseerd als na te melden. Voor de door de man in hoger beroep gevorderde proceskostenveroordeling is geen plaats.
5. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.M.A. Gerritzen-Gunst, G.J. Driessen-Poortvliet en A. van Haeringen en in het openbaar uitgesproken op 2 juni 2009 door de rolraadsheer.