ECLI:NL:GHAMS:2009:BI4417

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.011.592-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige beslaglegging en informatieplicht van de beslaglegger

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om een hoger beroep van Betec Elektrotechniek B.V. tegen een vonnis van de rechtbank Haarlem. Betec had op 22 april 2005 conservatoire derdenbeslagen gelegd ten laste van de geïntimeerde, maar heeft nagelaten om binnen acht dagen na het uitbrengen van de dagvaarding een afschrift daarvan aan de huurders te betekenen. Dit leidde tot de vraag of de beslaglegger, Betec, onrechtmatig had gehandeld door de huurders en de geïntimeerde niet op de hoogte te stellen van de rechtsgeldigheid van de gelegde beslagen.

De rechtbank had in eerste aanleg geoordeeld dat Betec onrechtmatig had gehandeld en haar had veroordeeld tot schadevergoeding. Betec ging in hoger beroep en voerde aan dat zij geen verplichting had om de huurders of de geïntimeerde te informeren over de nietigheid van de beslagen. Het hof oordeelde dat de op 22 april 2005 gelegde beslagen na acht dagen nietig waren geworden, maar dat Betec niet verplicht was om de huurders of de geïntimeerde hierover te informeren. De verplichting om een afschrift van de dagvaarding te betekenen gold alleen voor de huurders als derde-beslagenen, niet voor de geïntimeerde als beslagene.

Het hof concludeerde dat de geïntimeerde onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn stelling dat hij schade had geleden door het niet tijdig informeren over de rechtsgeldigheid van de beslagen. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en wees de vordering van de geïntimeerde af, waarbij het de geïntimeerde in de proceskosten van beide instanties verwees. Dit arrest benadrukt de verantwoordelijkheden van beslagleggers en de noodzaak voor partijen om zich te vergewissen van de rechtsgeldigheid van beslagleggingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
EERSTE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BETEC ELEKTROTECHNIEK B.V.,
gevestigd te Beverwijk,
APPELLANTE,
advocaat: mr. R.A.M. Schram te Haarlem,
t e g e n
[geïntimeerde],
wonend te […],
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. M.C.S. de Boer te Amsterdam.
De partijen worden hierna Betec en [geïntimeerde] genoemd.
1. Het geding in hoger beroep
Bij dagvaarding van 31 juli 2008 is Betec in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Haarlem van 14 mei 2008, in deze zaak onder zaaknummer/rolnummer 139621/HA ZA 07-1236 gewezen tussen [geïntimeerde] als eiser en Betec als gedaagde.
Betec heeft bij memorie negen grieven geformuleerd en bewijs aangeboden, met conclusie dat het hof bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en (zo begrijpt het hof) de vordering van [geïntimeerde] zal afwijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten van beide instanties.
[Geïntimeerde] heeft bij memorie geantwoord en bewijs aangeboden, met conclusie, kort gezegd, dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bekrachtigen, met veroordeling van Betec in de proceskosten van het hoger beroep.
Ten slotte is arrest gevraagd op de stukken van beide instanties.
2. Feiten
2.1 De rechtbank heeft in het vonnis waarvan beroep onder 2.1 tot en met 2.10 een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aangemerkt. Daaromtrent bestaat geen geschil, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
2.2 Voor zover Betec (in grief 1 en grief 2) erover klaagt dat de rechtbank in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.10 niet alle relevante feiten heeft vermeld of feiten heeft vermeld die niet relevant zijn, doet dit aan de juistheid van de daar wel vastgestelde feiten niet af. Deze grieven treffen dus geen doel.
3. Beoordeling
3.1 Het gaat in deze zaak, voor zover thans van belang, om het volgende.
(i) Betec heeft na daartoe verkregen verlof op 22 april 2005 conservatoire derdenbeslagen laten leggen ten laste van [geïntimeerde] onder [B.V. 1], [B.V. 2] en [B.V. 3] (hierna afzonderlijk respectievelijk [B.V. 1, B.V. 2 en B.V. 3] en gezamenlijk de huurders te noemen).
(ii) Op 28 april 2005 heeft Betec de beslagstukken aan [geïntimeerde] laten betekenen. Op 4 mei 2005 is de dagvaarding in de hoofdzaak uitgebracht.
(iii) Betec heeft nagelaten om binnen acht dagen na het uitbrengen van de dagvaarding een afschrift daarvan te laten betekenen aan de huurders, en heeft [geïntimeerde] noch de huurders hierover geïnformeerd.
(iv) Op 9 augustus 2006 is [B.V. 1] in staat van faillissement verklaard.
(v) Op 20 en 21 november 2006 heeft Betec opnieuw conservatoire derdenbeslagen laten leggen ten laste van [geïntimeerde] onder de huurders.
(vi) Bij vonnis van de rechtbank Haarlem van 14 februari 2007 is [geïntimeerde] veroordeeld om aan Betec te betalen een bedrag vam € 24.483,39 in hoofdsom.
3.2 [Geïntimeerde] heeft zich in eerste aanleg op het standpunt gesteld dat Betec onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door de huurders en/of hem niet op de hoogte te stellen van het feit dat de op 22 april 2005 gelegde conservatoire derdenbeslagen nietig waren geworden omdat Betec had nagelaten na het uitbrengen van de dagvaarding een afschrift daarvan te laten betekenen aan de huurders op de voet van artikel 721 Rv. [Geïntimeerde] stelt dat hij als gevolg daarvan schade heeft geleden, in het bijzonder omdat [B.V. 1] hem over de periode april 2005 tot aan datum faillissement (9 augustus 2006) huur verschuldigd was, [B.V. 1] als gevolg van het vermeende beslag de huurpenningen over de desbetreffende periode niet aan [geïntimeerde] heeft betaald en [geïntimeerde] thans – als concurrent crediteur in het faillissement – zijn vordering, vermeerderd met de wettelijke handelsrente, niet meer kan incasseren. Voorts stelt [geïntimeerde] dat hij als gevolg daarvan de wettelijke handelsrente over de huur die de andere twee huurders, [B.V. 2 en B.V. 3], hem over de periode mei 2005 tot en met november 2006 verschuldigd waren, is misgelopen, en dat hij reputatieschade heeft geleden als gevolg van de volgens hem onrechtmatige beslaglegging door Betec.
3.3 Betec heeft betwist dat zij onrechtmatig heeft gehandeld. Volgens haar rustte op haar als beslaglegger geen verplichting de huurders en/of [geïntimeerde] te informeren over het feit dat de betekening als bedoeld in artikel 721 Rv aan de huurders niet heeft plaatsgevonden. Voorts heeft Betec – (naar het hof begrijpt:) subsidiair - gesteld dat in het onderhavige geval niet aan alle elementen is voldaan die zijn vereist om tot schadeplichtigheid van haar op grond van artikel 6:162 BW te (kunnen) concluderen, met name niet aan het vereiste van voldoende causaal verband en aan het vereiste van schade.
3.4 De rechtbank heeft, kort samengevat, het standpunt van [geïntimeerde] gehonoreerd door een verklaring voor recht te geven dat Betec jegens [geïntimeerde] onrechtmatig heeft gehandeld en Betec te veroordelen tot schadevergoeding op te maken bij staat.
3.5 Het hoger beroep van Betec keert zich (met grief 3 tot en met grief 7) allereerst tegen het (in rechtsoverweging 4.5 vervatte) oordeel van de rechtbank dat Betec, kort samengevat, onrechtmatig heeft gehandeld jegens [geïntimeerde] door de huurders niet te informeren over het feit dat het beslag nietig was, temeer daar [geïntimeerde] niet ervan op de hoogte behoefde te zijn dat de betekening ex artikel 721 Rv niet aan de huurders had plaatsgevonden omdat de betekening van de dagvaarding op grond van deze bepaling niet aan [geïntimeerde] als beslagene behoefde te worden gedaan.
3.6 Het hof stelt voorop dat, nu Betec had nagelaten om binnen acht dagen na het uitbrengen van de dagvaarding een afschrift daarvan te laten betekenen aan de huurders, vaststaat dat de op 22 april 2005 gelegde conservatoire derdenbeslagen na ommekomst van die acht dagen nietig zijn geworden krachtens artikel 721 Rv. Het hof oordeelt echter dat op Betec als beslaglegger geen verplichting rustte de huurders en/of [geïntimeerde] eigener beweging op de hoogte te stellen van het feit dat die beslagen nietig waren geworden. Een zodanige verplichting is niet met zoveel woorden in de wet vervat en valt evenmin uit het systeem of de strekking ervan op dit punt af te leiden. De verplichting om een afschrift van de dagvaarding in de hoofdzaak te laten betekenen bestond ingevolge artikel 721 Rv slechts ten aanzien van de huurders als derde-beslagenen, niet ten aanzien van [geïntimeerde] als beslagene. Om die reden konden of behoorden de huurders te weten of betekening aan hen had plaatsgevonden. Het lag echter op de weg van [geïntimeerde] als beslagene en vooral als crediteur van de huurders om via de huurders en/of (de deurwaarder van) Betec zichzelf ervan te vergewissen of de derdenbeslagen ook na het uitbrengen van de dagvaarding in de hoofdzaak – door tijdige betekening van dat stuk aan de huurders - nog steeds rechtsgevolg hadden, teneinde zekerheid te (kunnen) verkrijgen omtrent de vraag of deze beslagen (nog) in de weg stonden aan het zonodig afdwingen van betaling van de huurprijs door de huurders aan hem.
3.7 Wel rustte op (de deurwaarder van) Betec als beslaglegger de verplichting de huurders en/of [geïntimeerde] desgevraagd juiste informatie te verschaffen omtrent de rechtsgeldigheid van de op 22 april 2005 gelegde derdenbeslagen, en de huurders en/of [geïntimeerde] desgevraagd derhalve op de hoogte te stellen van het feit dat die beslagen nietig waren geworden omdat Betec had nagelaten na het uitbrengen van de dagvaarding een afschrift daarvan te laten betekenen aan de huurders op de voet van artikel 721 Rv. Voor zover juist zou zijn – wat door Betec wordt betwist - dat (de deurwaarder van) Betec op of omstreeks 14 november 2006 [B.V. 2] onjuiste informatie heeft verschaft omtrent de rechtsgeldigheid van de op 22 april 2005 gelegde derdenbeslagen, zou daarom sprake zijn geweest van onrechtmatig handelen zijdens Betec. Of die stelling juist is laat het hof evenwel in het midden, omdat [geïntimeerde] onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld die aannemelijk kunnen maken dat [geïntimeerde] tussen omstreeks 14 november 2006 en 20/21 november 2006 (de data van de hernieuwde derdenbeslagen onder de huurders) schade heeft geleden, zodat [geïntimeerde] bij de gevorderde verklaring voor recht op dit punt geen belang heeft.
3.8 Voor zover [geïntimeerde] mede stelt (zie onder meer dagvaarding in eerste aanleg onder 16) dat het leggen door Betec van de nietig geworden beslagen onrechtmatig is geweest, omdat Betec bij drie zakelijke relaties van [geïntimeerde] ten onrechte de indruk heeft gewekt dat zij het recht had iedere betaling door hen aan [geïntimeerde] te verbieden, overweegt het hof als volgt. De omstandigheid dat Betec niet tijdig heeft doen betekenen in de zin van artikel 721 Rv en de gelegde beslagen op die grond vanaf zeker tijdstip nietig werden, laat onverlet dat door het vonnis van de rechtbank Haarlem van 14 februari 2007 in rechte is komen vast te staan dat Betec een vordering op [geïntimeerde] had en dus het recht had om beslag te leggen, zodat het leggen van de conservatoire derdenbeslagen niet op deze grond onrechtmatig jegens [geïntimeerde] was.
3.9 Omdat de overige grieven (grief 8 en grief 9) op een ander uitgangspunt berusten dan hiervoor (onder 3.6) is overwogen, behoeven zij geen bespreking meer.
3.10 [Geïntimeerde] heeft voor het overige geen stellingen geponeerd die, indien bewezen, tot een ander oordeel moeten leiden, zodat zijn bewijsaanbod als niet ter zake dienend wordt gepasseerd.
4. Slotsom en kosten
Het hoger beroep slaagt. [Geïntimeerde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van beide instanties.
5. Beslissing
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en, opnieuw recht doende:
wijst de vordering van [geïntimeerde] af;
verwijst [geïntimeerde] in de proceskosten van beide instanties en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de kant van de Betec gevallen, wat betreft de eerste aanleg op € 251,- aan verschotten en € 904,- aan salaris advocaat en wat betreft het hoger beroep op € 374,80 aan verschotten en € 894,- aan salaris advocaat;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. D.J. van der Kwaak, R.J.M. Smit en C. Uriot en op 28 april 2009 in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer.