GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 17 maart 2009 in de zaak met landelijk zaaknummer [1] van:
[…],
wonende te [woonplaats],
APPELLANT,
advocaat: mr. M.G.C. van Riet te Amsterdam,
[…],
wonende te [woonplaats],
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. A. van Hees te Amsterdam,
in de zaak met landelijk zaaknummer [2] van:
[…],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER,
advocaat: mr. M.G.C. van Riet te Amsterdam,
[…],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER,
advocaat: mr. A. van Hees te Amsterdam,
en in de zaak met landelijk zaaknummer [3] van:
[…],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER,
advocaat: mr. M.G.C. van Riet te Amsterdam,
[…],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER,
advocaat: mr. A. van Hees te Amsterdam.
In de zaak met landelijk zaaknummer [1] is aan de orde het hoger beroep van appellant, hierna te noemen de man, tegen de beschikking van 10 april 2008 van de rechtbank te Alkmaar met kenmerk […], waarbij een door de man ten behoeve van geïntimeerde, hierna te noemen de vrouw, te betalen uitkering tot levensonderhoud is vastgesteld.
In de zaak met landelijk zaaknummer [2] is aan de orde het verzoek van de man tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking.
In de zaak met landelijk zaaknummer [3] is aan de orde het van verzoek van de man tot wijziging van de beschikking voorlopige voorzieningen zoals door de rechtbank te Alkmaar is gegeven bij beschikking van 13 oktober 2005 in de zaak met zaak- en rekestnummer […].
1. Het geding in hoger beroep (landelijk zaaknummer [1])
1.1. De man is op 8 juli 2008 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 10 april 2008 van de rechtbank te Alkmaar, met kenmerk […].
1.2. De vrouw heeft op 22 augustus 2008 een verweerschrift ingediend.
1.3. De man heeft op 25 augustus 2008 en 16 oktober 2008 nadere stukken ingediend.
1.4. De zaak is op 27 oktober 2008 tegelijkertijd met de zaken met landelijke zaaknummers [2] en [3] ter terechtzitting behandeld.
1.5. Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de man, bijgestaan door mr. E.M. Hoorenman, advocaat te Hoorn,
- de vrouw, bijgestaan door mr. P. van Lingen, advocaat te Alkmaar.
2. De feiten (landelijk zaaknummer [1])
2.1. Het hof heeft, voorzover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.
2.2. Partijen zijn [in] 1978 in gemeenschap van goederen gehuwd. Hun huwelijk is [in] 2006 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van […] 2005 in de registers van de burgerlijke stand. Uit hun huwelijk zijn twee thans meerderjarige kinderen geboren. Partijen zijn feitelijk gescheiden gaan wonen per januari 2002.
2.3. Ten aanzien van de man is het volgende gebleken.
Hij is geboren [in] 1952. Hij woont sinds begin 2008 samen met zijn partner, [partner]. Zij voorziet in eigen levensonderhoud.
De man is enig directeur/aandeelhouder van de besloten vennootschap [BV A], welke vennootschap houdster is van alle aandelen van [BV B]. Laatstgenoemde vennootschap was tot 1 januari 2008 lid van de maatschap [C] met recht op 50% van de winst van de maatschap. De maatschap beoefent de accountancy.
De winst vloeide in [BV B], welke vennootschap aan [BV A] een managementfee uitkeerde, waarna vervolgens door [BV A] aan de man een salaris werd uitgekeerd. In 2002 en 2003 bedroeg het salaris van de man, zoals uitbetaald door [BV A]
€ 70.000,- bruto per jaar. In 2004 is zijn salaris met instemming van de belastingdienst verlaagd naar € 50.000,- bruto per jaar.
Per 1 januari 2008 is de man voor rekening van [BV B] als zelfstandige begonnen, handelend onder de naam [D] Accountants. Blijkens een loonstrook van juli 2008 bedraagt zijn salaris € 3.858,- bruto per maand exclusief vakantiegeld.
Aan huur betaalt hij € 750,- per maand.
Hij betaalt de hypothecaire lasten van de voormalig echtelijke woning, zijnde € 2.977,- per jaar aan hypotheekrente en
€ 3.068,- per jaar aan rente op een aanvullende lening. Voorts betaalt hij de gebruikelijke eigenaarslasten. De WOZ-waarde bedroeg in 2006 € 310.000,-.
Hij betaalt een premie voor een zorgverzekering van € 262,- per kwartaal.
Hij betaalt een premie voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering van € 413,- per maand.
2.4. Ten aanzien van de vrouw is het volgende gebleken.
Zij is geboren [in] 1956. Zij is alleenstaand.
Zij bewoont de voormalig echtelijke woning, waarvan de man de lasten voldoet.
Zij betaalt een premie voor een zorgverzekering van € 102,- per maand. Zij ontvangt een zorgtoeslag van € 26,- per maand.
3. Het geschil in hoger beroep (landelijk zaaknummer [1])
3.1. Bij de bestreden beschikking is een door de man met ingang van 10 april 2008 te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw van € 4.000,- per maand bepaald. Deze beschikking is gegeven op het verzoek van de vrouw, voor zover thans van belang, de uitkering te bepalen op € 5.000,- per maand.
3.2. De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, de uitkering op nihil te stellen zolang de man de hypothecaire lasten voor de voormalig echtelijke woning voldoet, voorts vast te stellen tot welk bedrag de vrouw in staat moet worden geacht in haar eigen levensonderhoud te voorzien en de uitkering te bepalen op een zodanig bedrag als het hof juist zal achten doch op maximaal € 798,- per maand.
3.3. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. Beoordeling van het hoger beroep (landelijk zaaknummer [1])
4.1. De man heeft met zijn hoger beroep zowel zijn draagkracht als de behoefte van de vrouw aan de orde gesteld.
4.2. Het hof zal eerst de behoefte van de vrouw bespreken, die de man met zijn tweede grief aanvecht. De man acht de vrouw zelf in staat een inkomen te verwerven in ieder geval ter hoogte van het minimumloon. De vrouw beroept zich op de traditionele rolverdeling tijdens het huwelijk. Het was een bewuste keuze van partijen dat de vrouw stopte met werken en voor de kinderen zorgde en dat de man carrière kon maken. Bovendien heeft zij rugklachten die haar het werken beletten en heeft de zoon van partijen nog veel aandacht nodig, aldus de vrouw.
Het hof overweegt als volgt. Gebleken is dat partijen, na een huwelijk waarin zij een traditioneel rollenpatroon hanteerden, in 2002 feitelijk uiteen zijn gegaan. De vrouw besteedt veel aandacht en zorg aan de 24-jarige zoon van partijen, maar overigens zijn door de vrouw geen valide argumenten aangevoerd waarom zij zich sinds 2002 niet heeft kunnen oriënteren op de arbeidsmarkt. Dat zij gezondheidsklachten heeft, die daaraan in de weg staan, is niet voldoende aannemelijk geworden. De vrouw moet daarom in staat worden geacht een inkomen te verwerven ter hoogte van een bijstandsuitkering voor een alleenstaande, te weten € 891,- bruto per maand inclusief vakantiegeld. De vrouw heeft derhalve nog steeds behoefte aan een aanvullende bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud.
4.3. Partijen verschillen van mening over de vraag naar de hoogte van het inkomen van de man, dat in aanmerking moet worden genomen bij de vaststelling van zijn draagkracht. De vrouw wil aanknopen bij het aan [BV B] toekomende winstaandeel in de maatschap [C] en subsidiair bij het rapport van T.C.E. Boringa RA (hierna: Boringa) van 8 november 2007, opgesteld ter vaststelling van de waarde van het aandeel van de man in [C]. De man betoogt daarentegen, dat de rechtbank van een te hoog jaarinkomen is uitgegaan: € 50.000,- is het juiste bedrag in plaats van € 103.000,-. Voorts dienen zijn huidige woonlasten, te weten de huur die hij aan zijn partner voldoet, in aanmerking te worden genomen.
4.4. Wat er zij van het rapport van Boringa, het hof constateert, dat de man in zijn tot het hof gericht verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de beschikking van de rechtbank erkent dat de door Boringa vastgestelde hoogte van het winstaandeel van € 100.000,- juist is. Ten overstaan van de rechtbank tijdens de comparitie van partijen op 7 juli 2005 deelde mr. Kaandorp mee, dat het inkomen uit de B.V. toen ongeveer € 120.000,- was. De man voert aan, dat voor de vaststelling van zijn draagkracht maatgevend is wat hij met de belastingdienst als salaris uit [BV A] heeft afgesproken.
Naar het oordeel van het hof staat het de man vrij om zijn financiële situatie op een voor hem zo voordelig mogelijke wijze in te richten, maar voor de vraag naar de vaststelling van de hoogte van de door hem aan de vrouw te betalen onderhoudsbijdragen zijn de door hem met de belastingdienst gemaakte afspraken niet doorslaggevend. Uitgangspunt moet zijn de hoogte van het winstaandeel in de maatschap [C]. Blijkens de jaarstukken van [BV B] met betrekking tot de jaren 2005 en 2006 bedroegen die winstaandelen respectievelijk € 89.184,- en € 138.227,-, derhalve gemiddeld € 113.705,-. Van deze cijfers zal het hof uitgaan, omdat het hof niet beschikt over de jaarrekening met betrekking tot het jaar 2007. Op de door de man overgelegde cijfers met betrekking tot 2008 en de prognoses over 2009 wordt geen acht geslagen, omdat deze cijfers door de man zelf zijn opgesteld. In het kader van een alimentatieprocedure mag van de man verwacht worden dat hij cijfers overlegt, die door een onafhankelijke accountant zijn opgesteld.
4.5. Het hof brengt ten laste het gemiddelde winstaandeel ad € 113.705,- de in de winst- en verliesrekening van [BV B] van 2006 voorkomende volgende posten:
- algemene kosten € 6.390,-
- rentelasten en soortgelijke kosten € 10.851,-
Totaal € 17.241,-
Het inkomen van de man, waar het hof vanuit zal gaan, bedraagt aldus (€ 113.705,- minus € 17.241,- is) € 96.464,-.
Het hof houdt geen rekening met de afschrijving op de goodwill, omdat de vrouw blijkens het rapport van Boringa meedeelt in de waarde van het aandeel van [BV B] in de maatschap [C] met als peildatum 29 maart 2006. Als met de afschrijvingen na die datum rekening zou worden gehouden zou de vrouw in feite meebetalen aan verdere vermogensvorming al dan niet binnen de vennootschappen waarvan de man direct of indirect eigenaar is.
4.6. Aan de lastenkant van de man houdt het hof rekening met alle door de man opgevoerde posten zoals opgesomd onder 2.3, met dien verstande dat het hof geen rekening houdt met het eigenwoningforfait, omdat dit bij de vrouw dient te worden belast, nu zij bij uitsluiting van de man de voormalig echtelijke woning bewoont, en ook niet met de aftrekbaarheid van de rente op schulden in verband met de financiering van de echtelijke woning, omdat partijen sinds januari 2002 feitelijk uiteen zijn en de man deze kosten niet meer fiscaal kan aftrekken.
De door de man opgevoerde woonlasten komen het hof gelet op zijn inkomen niet onredelijk voor en daarmee zal het hof dan ook rekening houden. Het hof houdt geen rekening met zelfstandigenaftrek omdat de man daarop geen aanspraak kan maken gelet op de inrichting van zijn aangiften inkomstenbelasting.
4.7. Op grond van bovenstaande overwegingen en de gebleken feiten en omstandigheden van beide partijen oordeelt het hof een door de man aan de vrouw verschuldigde bijdrage in haar levensonderhoud van € 2.345,- per maand met ingang van de dag van de inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand in overeenstemming met de wettelijke maatstaven. Door dat bedrag wordt de vrouw ervan uitgaande dat zij een inkomen op bijstandsniveau geniet ten opzichte van de man niet bevoordeeld.
5. Beoordeling met betrekking tot de voorlopige voorziening (landelijk zaaknummer [3])
5.1. Bij beschikking van 13 oktober 2005 van de rechtbank te Alkmaar is, nadat partijen daartoe overeenstemming hadden bereikt, als voorlopige voorziening een door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw van € 3.200,- per maand met ingang van 1 augustus 2005 bepaald. Feitelijk betaalt de man € 1.339,- per maand.
5.2. De man verzoekt - zo begrijpt het hof - de door de rechtbank te Alkmaar bij beschikking van 13 oktober 2005 vastgestelde voorlopige voorziening te wijzigen en de uitkering tot levensonderhoud op nihil te stellen zolang hij de hypothecaire lasten voor de voormalig echtelijke woning voldoet, met ingang van 1 augustus 2005 subsidiair met ingang van een zodanige datum als het hof juist zal achten met daarbij de bepaling dat hetgeen al door de man is betaald niet door hem kan worden teruggevorderd, verder vast te stellen dat de vrouw in staat moet worden geacht in haar eigen onderhoud te voorzien tot een bedrag van ten minste het minimumloon en de alimentatie te bepalen op een zodanig bedrag als het hof juist zal achten doch op maximaal € 798,- per maand met ingang van de datum dat de voormalig echtelijke woning zal zijn verkocht en geleverd.
5.3. De vrouw voert verweer en verzoekt de man in zijn verzoek niet ontvankelijk te verklaren althans zijn verzoek af te wijzen, kosten rechtens.
5.4. De man betoogt, dat hij de overeengekomen alimentatie voor de vrouw niet blijkt te kunnen betalen en hij grondt zijn verzoek – zo begrijpt het hof - op de stelling dat de overeenkomst tot het betalen van een bedrag van € 3.200,- per maand is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven.
Het hof is van oordeel dat sprake is van grove miskenning van de wettelijke maatstaven aangezien uit hetgeen onder 4.4 tot en met 4.7 is overwogen en in deze zaak als ingelast dient te worden beschouwd, naar voren komt, dat een bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw van € 2.345,- per maand in overeenstemming is met de wettelijke maatstaven.
Aangezien het hof in het bovenstaande de financiële gegevens van de man met betrekking tot de jaren 2005 en 2006 heeft gewogen is er aanleiding om de beschikking voorlopige voorzieningen van 13 oktober 2005 van de rechtbank te Alkmaar te wijzigen in die zin dat de man met ingang 1 augustus 2005 aan de vrouw ter zake van levensonderhoud verschuldigd is een bedrag van € 2.345,- per maand.
6. Beoordeling met betrekking tot de schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad (landelijk zaaknummer [2])
6.1. De man verzoekt het hof de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking te schorsen. De vrouw voert verweer.
6.2. Nu het hof bij beschikking van heden een uitspraak doet over de hoogte van de alimentatie voor de vrouw vanaf
1 augustus 2005 bij wijze van voorlopige voorziening en vanaf de datum van inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand heeft de man geen belang meer bij dit verzoek. Het hof zal het verzoek dan ook afwijzen.
in de zaak met kenmerk [1]
vernietigt de beschikking waarvan beroep met betrekking tot de uitkering tot levensonderhoud van de vrouw en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt de door de man met ingang 29 maart 2006 te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw op € 2.345,- (TWEEDUIZEND EN DRIEHONDERDENVIJFENVEERTIG EURO) per maand, vanaf heden bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer af anders verzochte;
in de zaak met kenmerk [2]
in de zaak met kenmerk [3]
wijzigt de beschikking van 13 oktober 2005 van de rechtbank te Alkmaar in die zin, dat de door de man aan de vrouw verschuldigde bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud wordt gesteld op € 2.345,- (TWEEDUIZEND EN DRIEHONDERDENVIJFENVEERTIG EURO) met ingang van 1 augustus 2005;
wijst af het meer af anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.M.A. Gerritzen-Gunst, A. van Haeringen en R.G. Kemmers in tegenwoordigheid van mr. F.J.E. van Geijn als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 maart 2009.