ECLI:NL:GHAMS:2009:BI4405

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.013.872/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging alimentatietermijn na kort huwelijk zonder bijzondere omstandigheden

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam op 24 februari 2009, gaat het om een hoger beroep van de vrouw tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 18 juni 2008. De vrouw is in hoger beroep gekomen omdat zij verzoekt om verlenging van de alimentatietermijn, die volgens haar noodzakelijk is gezien de omstandigheden. Partijen zijn in 1998 gehuwd, maar hun huwelijk is in 2003 ontbonden. De rechtbank had eerder bepaald dat de man een uitkering tot levensonderhoud aan de vrouw moest betalen, maar de vrouw verzoekt nu om deze uitkering te verlengen tot twaalf jaren na de echtscheiding.

De vrouw stelt dat de langdurige echtscheidingsprocedure een negatieve impact heeft gehad op haar gezondheid, waardoor zij niet in staat is om een eigen inkomen te verwerven. Ze heeft medische verklaringen overgelegd ter ondersteuning van haar stellingen. Het hof oordeelt echter dat de vrouw niet voldoende bijzondere omstandigheden heeft aangetoond die een verlenging van de alimentatietermijn rechtvaardigen. De vrouw was al arbeidsongeschikt vóór het huwelijk en het hof concludeert dat er geen bewijs is dat het huwelijk haar gezondheid heeft verslechterd of dat zij ernstig benadeeld is bij de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap.

Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en compenseert de proceskosten, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De beslissing van het hof is openbaar uitgesproken en de zaak benadrukt de noodzaak voor alimentatiegerechtigden om bijzondere omstandigheden aan te tonen voor een verlenging van de alimentatietermijn, vooral na een kort huwelijk zonder kinderen.

Uitspraak

(bij vervroeging)
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 24 februari 2009 in de zaak met landelijk zaaknummer […] van:
[…],
wonende te [woonplaats],
APPELLANTE,
advocaat: mr. A.M. Blom te Amsterdam,
t e g e n
[…],
wonende te [woonplaats],
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. J. Dongelmans te Nieuwerkerk aan den IJssel.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellante en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de vrouw en de man genoemd.
1.2. De vrouw is op 16 september 2008 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 18 juni 2008 van de rechtbank te Amsterdam, met kenmerk […].
1.3. De man heeft op 4 november 2008 een verweerschrift ingediend.
1.4. De vrouw heeft op 21 januari 2009 nadere stukken overgelegd.
1.5. De zaak is op 2 februari 2009 ter terechtzitting behandeld.
1.6. Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.
2. De feiten
2.1. Partijen zijn [in] 1998 gehuwd. Hun huwelijk is [in] 2003 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van […] 2002 in de registers van de burgerlijke stand. Uit hun huwelijk zijn geen kinderen geboren.
2.2. Bij beschikking van 16 januari 2003 van dit hof is een door de man met ingang van 24 maart 2003 te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw van € 1.925,- per maand bepaald en met ingang van 1 januari 2004 van € 1.425,- per maand.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de vrouw te bepalen dat de man haar uitkering tot levensonderhoud blijft voldoen gedurende een termijn van twaalf jaren met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking, althans gedurende een zodanige termijn als de rechtbank juist zou achten, afgewezen.
3.2. De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, haar inleidend verzoek alsnog toe te wijzen, althans een zodanige termijn te bepalen als het hof juist zal achten.
3.3. De man verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen, met veroordeling van de vrouw in de kosten van deze procedure.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1. Ingevolge artikel 1:157 lid 6 Burgerlijk Wetboek (BW) is de alimentatieverplichting van de man jegens de vrouw op
4 oktober 2007 van rechtswege geëindigd. De vrouw heeft tijdig verlenging van de alimentatietermijn verzocht, omdat volgens haar sprake is van een zodanige uitzonderlijke situatie dat voor de toepassing van de hoofdregel uit voornoemd artikellid geen plaats is. Voorts heeft zij betoogd dat verlenging van de alimentatietermijn redelijk en billijk is gezien de mate van welstand die zij tijdens haar huwelijk met de man heeft genoten en haar daarop gebaseerde behoefte.
4.2. Het hof overweegt als volgt. De stelling van de vrouw dat beoordeeld moet worden of verlenging van de termijn redelijk en billijk is in het licht van de welstand tijdens het huwelijk, is onjuist. Of er grond bestaat voor verlenging zal moeten worden beoordeeld in het licht van de wettelijke regeling en haar strekking. Deze houden voor dit geval in dat na het verstrijken van de termijn die overeenkomt met die van het huwelijk de alimentatieplicht van rechtswege eindigt. Deze beëindiging vindt plaats ongeacht de draagkracht van de alimentatieplichtige man en ongeacht de welstand die de vrouw tijdens het huwelijk heeft genoten.
Voor verlenging zijn aan de zijde van de alimentatiegerechtigde - in dit geval de vrouw - zodanige bijzondere omstandigheden nodig dat deze in beginsel meebrengen dat ongewijzigde handhaving van de termijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van de vrouw kan worden gevergd. Daarbij zal, naast de financiële situatie waarin de vrouw verkeert, onder meer van belang kunnen zijn in hoeverre haar behoefte aan voortduring van een uitkering tot haar levensonderhoud nog verband houdt met het huwelijk en of zij alles heeft gedaan wat redelijkerwijze mag worden verwacht om tot financiële zelfstandigheid te geraken. Indien de bijzondere omstandigheden aan de zijde van de vrouw in beginsel zwaarwegend genoeg worden geacht, dienen vervolgens ook de omstandigheden van de alimentatieplichtige - in dit geval de man -, waaronder zijn draagkracht, in de beoordeling worden betrokken.
4.3. Als bijzondere omstandigheid noemt de vrouw de weerslag die de slepende echtscheidingsprocedure op haar lichamelijke en geestelijke gesteldheid heeft gehad. Daardoor is zij niet in staat geweest een eigen inkomen te verwerven, zo stelt zij. Weliswaar ontving zij vóór het huwelijk met de man reeds een WAO-uitkering, maar door de jarenlange procedure is haar gezondheid verder achteruit gegaan. Bij de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap is zij bovendien ernstig benadeeld, hetgeen eveneens van negatieve invloed is geweest op haar welzijn. Ter onderbouwing van haar stellingen heeft de vrouw verscheidene medische verklaringen overgelegd. In eerste aanleg heeft zij verklaringen over haar fysieke en mentale toestand overgelegd betrekking hebbend op de periode van 2002 tot en met 2004. In hoger beroep heeft de vrouw verklaringen uit 2007 en 2008 ten aanzien van haar gezondheidssituatie overgelegd.
4.4. De vrouw heeft met deze stukken niet aangetoond dat haar arbeidsongeschiktheid verband houdt met het huwelijk met de man of daaruit voortvloeiende verplichtingen, dan wel de echtscheiding. Vaststaat dat de vrouw vóór haar relatie met de man reeds arbeidsongeschikt was. Dat het huwelijk met de man in de weg heeft gestaan aan herstel, dan wel dat het huwelijk haar gezondheid verder heeft verslechterd, is niet komen vast te staan.
Evenmin staat vast dat de vrouw ernstig is benadeeld bij de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap dan wel dat zij er anderszins financieel op achteruit is gegaan door het huwelijk. Ter zitting in hoger beroep heeft de man verklaard dat de vrouw uit de verdeling een vermogen van meer dan € 365.000,- heeft ontvangen, inclusief de haar in eigendom toebehorende woning in Amsterdam. De vrouw heeft dit betwist en ter zitting gesteld dat zij alleen nog de woning heeft waarvan de waarde aanzienlijk is gedaald. Reeds omdat de vrouw naar het oordeel van het hof onvoldoende inzicht heeft verschaft in de omvang van haar inkomen en vermogen en daarom niet kan worden beoordeeld of de door de man betwiste stellingen van de vrouw juist zijn, kunnen deze niet bij de beoordeling worden betrokken van het bijzondere karakter van de omstandigheden, die de vrouw niet alleen moet stellen, maar ook moet bewijzen. .
4.5. Op grond van het voorgaande moet worden geoordeeld dat aan de zijde van de vrouw geen zodanig bijzondere omstandigheden aanwezig zijn dat deze meebrengen dat ongewijzigde handhaving van de termijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van de vrouw kan worden gevergd. Aan een beoordeling van de draagkracht van de man komt het hof dan ook niet toe. De beschikking waarvan beroep zal worden bekrachtigd.
4.6. Er is geen aanleiding om, zoals door de man is verzocht, de vrouw te veroordelen in de proceskosten. Deze kosten zullen op de gebruikelijke wijze worden gecompenseerd.
4.7. Dit leidt tot de volgende beslissing.
5. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
compenseert de proceskosten in dier voege dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M. Wigleven, G.J. Driessen-Poortvliet en S.F.M. Wortmann in tegenwoordigheid van mr. F.J.E. van Geijn als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 24 februari 2009.