GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
VIERDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
X, wonende te Y,
APPELLANT,
vertegenwoordigd door mr. J.G. Wichers Hoeth, advocaat te Amsterdam,
de vereniging KONINKLIJK INSTITUUT VOOR DE TROPEN, gevestigd te Amsterdam,
GEÏNTIMEERDE,
vertegenwoordigd door mr. C.E. Drion, advocaat te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
De partijen worden hierna X respectievelijk Tropeninstituut genoemd.
Bij dagvaarding van 4 september 2008 is X in hoger beroep gekomen van het vonnis dat de voorzieningenrechter in de rechtbank te Amsterdam in het kort geding tussen partijen (X als eiser en Tropeninstituut als gedaagde) onder zaaknummer/rolnum¬mer 402248/KG ZA 08 1291 Pee/MV heeft gewezen en dat is uitgesproken op 7 augustus 2008. Het appelexploot bevat de grieven.
X heeft overeenkomstig de dagvaarding vijf grieven voorgesteld, zijn eis vermeerderd en geconcludeerd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en alsnog zijn - vermeerderde - eis zal toewijzen, met veroordeling van Tropeninstituut in de kosten van het geding in beide instanties. Hij heeft bij afzonderlijke akte bescheiden in het geding gebracht.
Daarop heeft Tropeninstituut geantwoord, de grieven bestreden, eveneens be¬schei¬den in het geding gebracht en geconcludeerd, dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bekrachtigen en X zal veroordelen in - naar het hof begrijpt - de kosten gevallen op het hoger beroep.
Vervolgens heeft X op 11 november 2008 nog een akte met producties genomen. Tropeninstituut heeft daarop bij akte van 25 november 2008 gereageerd.
Ten slotte hebben partijen achtereenvolgens, Tropeninstituut op 9 december 2008 en X op 23 december 2008, recht gevraagd op de stukken van beide instan¬ties. De inhoud van die stukken wordt als hier ingevoegd beschouwd.
Voor de grieven verwijst het hof naar de appeldagvaarding.
De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.6 een aantal feiten tot uitgangspunt genomen. Daaromtrent bestaat tussen partijen geen geschil zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
4.1 Tropeninstituut exploiteert het Tropenmuseum te Amsterdam. Tropeninstituut heeft voor de periode van 1 maart 2008 tot en met 4 januari 2009 onder de naam "Palestina 1948, herinneringen aan een verdwenen vaderland" een tentoonstelling in het Tropenmuseum georganiseerd.
X stelt zich op het standpunt, dat de tentoonstelling pretendeert "de" geschiedenis van (het einde van) het Britse mandaat voor Palestina en de oprichting van de staat Israël te presenteren, terwijl het in werkelijkheid gaat om een "eenzijdig verhaal" met een "antisemitische (onder)toon", zodat de tentoonstelling een onrechtmatig karakter heeft (appeldagvaarding bladzijde 3). Volgens X wordt de bezoeker van de tentoonstelling misleid doordat het Tropeninstituut zijn "subjectieve standpunt", te weten "dat er een oorzakelijk verband bestaat tussen de oprichting van Israël en de uittocht van Arabieren uit Palestina" zodanig aankleedt, dat die bezoeker "denkt de ware feiten te leren van een echt-gebeurd verhaal" (appeldagvaarding bladzijde 5). Het Tropeninstituut "maakt zich (-) door middel van impliciete methoden ( ) schuldig aan de verspreiding van antisemitische denkbeelden". Het Tropeninstituut geeft "heimelijk en op verschillende manieren de aanwijzing dat Joden niet deugen" en probeert daarmee aannemelijk te maken, "dat Joden (-) ook een Palestijns volk uit zijn land hebben kunnen verdrijven" (appeldagvaarding bladzijde 6). Aldus nog steeds X.
Op deze - in de processtukken verder uitgewerkte - gronden heeft X in eerste aanleg gevorderd dat de voorzieningenrechter Tropeninstituut - op straffe van verbeurte van een dwangsom - beveelt "prominent aan het begin van de tentoonstelling melding te maken" van een twaalftal punten, die - zo begrijpt het hof - alle het doel hebben de tentoonstelling in het - volgens X - juiste perspectief te plaatsen. De voorzieningenrechter heeft de gevraagde voorziening geweigerd en X verwezen in de kosten van de procedure.
Tegen dat oordeel en de gronden waarop het berust, keren zich de grieven. X vordert thans, na voormelde vermeerdering van eis, primair de tentoonstelling te sluiten en gesloten te houden en subsidiair hetzelfde als hij in eerste aanleg vorderde.
4.2 Uitgangspunt is dat de tentoonstelling tot en met 4 januari 2009 heeft gelopen en derhalve thans gesloten is. Dat betekent, dat X thans geen belang en zeker geen spoedeisend belang meer heeft bij zijn hoofdvordering, noch in haar primaire noch in haar subsidiaire variant.
Nu partijen het hof niet verzocht hebben om het arrest bij voorrang te wijzen en tijdig vóór 5 januari 2009 uit te spreken, heeft de rolrechter de datum voor het arrest bepaald op 17 maart 2009. X heeft zowel op 11 november 2008, toen hij nog een uitvoerige akte met producties nam, als op 23 december 2008, toen hij het hof vroeg arrest te wijzen, kunnen voorzien dat het (spoedeisend) belang ten tijde van het wijzen respectievelijk het uitspreken van het arrest zou ontbreken. Niettemin heeft hij zijn hoofdvordering op die tijdstippen gehandhaafd.
Gelet op voormeld ontbreken van (spoedeisend) belang kunnen de vorderingen van X in ieder geval thans niet meer worden toegewezen. Op die grond dient het hoger beroep reeds te worden verworpen.
De grieven hebben kennelijk geen rekening gehouden met deze beslissing en zij zijn daar ook niet op toegespitst. Het hof neemt daarom aan, dat het niet de strekking van de grieven is om de toewijsbaarheid en de kostenbeslissing in eerste aanleg afzonderlijk aan het oordeel van het hof te onderwerpen.
4.3 Daarnaast overweegt het hof het volgende. Het hof sluit zich aan bij de overwegingen en de beslissing van de voorzieningenrechter, met dien verstande dat X thans - anders dan de voorzieningenrechter overweegt - wel een verbod vordert. Dit laatste leidt echter niet tot een ander resultaat: de voorzieningenrechter heeft de vordering op goede gronden afgewezen. De grieven stranden derhalve ook hierop.
Anders dan X verdedigt, kan de tentoonstelling als een meningsuiting worden gekwalificeerd. Tropeninstituut heeft voorts steeds - onder meer in uitnodigingen, in perscontacten en in (de teksten van) de tentoonstelling zelf (producties 5 en volgende, eerste aanleg van Tropeninstituut) - duidelijk gemaakt, dat het in deze tentoonstelling gaat om "persoonlijke herinneringen” en om "persoonlijke verhalen" van "Palestijnen" alsmede dat Tropeninstituut koos voor de "Palestijnse visie" (bijvoorbeeld productie 8.1). Tropeninstituut heeft ook duidelijk gemaakt, dat er “vrijwel geen historische gebeurtenis (is) die zo omstreden is wat betreft de verschillende interpretaties van feiten, als die van de stichting van de staat Israël in 1948 en de daaruit volgende Nakba" (productie 8.2).
Het hof deelt de opvatting van de voorzieningenrechter, dat de tentoonstelling geen onnodig grievende teksten of andere uitlatingen behelst en dat van de in de tentoonstelling opgenomen teksten niet kan worden gezegd, dat deze tot haat, discriminatie of belediging aanzetten of tot geweld oproepen. X heeft wel gesteld,
- dat de tentoonstelling tot doel heeft "strikt antisemitische propaganda te verspreiden" (appeldagvaarding bladzijde 3),
- dat Tropeninstituut de bezoeker (opzettelijk) zou misleiden (bladzijde 5),
- dat Tropeninstituut "zijn eigen strikte opinie op bedrieglijke wijze als ‘geschiedenis’ verpakt" (bladzijde 5),
- dat Tropeninstituut zich "door middel van impliciete methoden (-) schuldig (maakt) aan de verspreiding van antisemitische denkbeelden" (bladzijde 6),
- dat Tropeninstituut de termen Nakba, Palestina en Palestijnen "met opzet uit hun historisch verband rukt" (bladzijde 8),
een en ander zodat "de bezoeker tegen de Joden zal discrimineren en hen zal haten" (bladzijde 11). X heeft deze verwijten - hoewel dat wel op zijn weg lag - echter ten enenmale onvoldoende toegelicht, zodat daaraan voorbijgegaan moet worden.
Dat de juistheid van de in de tentoonstelling weergegeven interpretatie van de geschiedenis (op onderdelen) mogelijk met recht kan worden bestreden en dat die interpretatie (op bepaalde punten) een ongunstig beeld geeft van het handelen van Joden in de betrokken periode maakt de tentoonstelling nog niet onrechtmatig. In dit verband merkt het hof ten slotte nog op, dat het gebruik van de term "Palestijnen" als verwijzende naar - alleen - Arabieren aansluit op hedendaags spraakgebruik en niet snel – ten detrimente van Joden - tot misverstanden zal leiden, ook al sluit de term aldus opgevat niet goed aan bij de situatie in het Britse protectoraat Palestina, waarop de tentoonstelling - mede - betrekking heeft.
De vordering is niet voor toewijzing vatbaar. De grieven, die geen (afzonderlijke) behandeling behoeven, falen. Het hof zal het vonnis waarvan beroep bekrachtigen en X als de in het ongelijk gestelde partij verwijzen in de kosten van het hoger beroep.
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
verwijst X in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van Tropeninstituut tot op heden begroot op € 303,- voor verschotten en € 894,- voor salaris;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. P. Ingelse, M.A. Goslings en F. le Poole en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 17 maart 2009.