arrestnummer:
parketnummer: 23-003038-07
datum uitspraak: 29 april 2009
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Haarlem van 16 mei 2006 in de strafzaak onder parketnummer 15-601872-05 van het openbaar ministerie
tegen
[VERDACHTE],
geboren te [plaats] op [datum],
adres: [adres] (Ierland).
Ontvankelijkheid van het ingestelde hoger beroep
Blijkens de akte rechtsmiddel van 14 april 2007 is namens de verdachte hoger beroep ingesteld door [A.X.], wonende te Maastricht. Op de akte staat tevens vermeld dat voornoemde [X] daartoe is “gemachtigd blijkens de aan deze akte gehechte volmacht”. Echter, deze volmacht is niet door de verdachte, maar door de heer [F.X.] te Maastricht geschreven en laatstgenoemde wordt in deze brief als gemachtigde aangemerkt om hoger beroep in te stellen.
Ingevolge hetgeen is bepaald in artikel 449 j° 450 van het Wetboek van Strafvordering kan –voor zover hier van belang- hoger beroep door een ander dan de verdachte, te weten door een vertegenwoordiger die daartoe persoonlijk, door degene die het rechtsmiddel aanwendt, bij bijzondere volmacht schriftelijk is gemachtigd.
Ter terechtzitting van het hof heeft de advocaat-generaal, onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad 6 januari 1998, NJ 1998/398, primair gevorderd de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in hoger beroep, wegens het ontbreken van een bijzondere schriftelijke volmacht.
De verdachte is van mening dat hij wel in het ingestelde hoger beroep dient te worden ontvangen. Daartoe heeft hij aangevoerd dat hij de heer [X] destijds uitdrukkelijk heeft gevraagd hoger beroep in te stellen tegen het bij verstek gewezen vonnis van de rechtbank Haarlem en dat hij nu tweemaal, op 20 mei 2008 en op 15 april 2009, vanuit Ierland naar Nederland is gereisd met het oog op de effectuering van zijn aanwezigheidsrecht in hoger beroep.
Het hof overweegt als volgt.
Als vaststaand moet worden aangenomen dat een bijzondere schriftelijke volmacht bij de stukken in het dossier ontbreekt. In de akte rechtsmiddel is gerelateerd dat de comparant een bijzondere schriftelijke volmacht heeft overgelegd, terwijl uit het door de comparant [A.X.] overgelegde bescheid niet meer kan volgen dan dat zekere [F.X] door de verdachte gemachtigd zou zijn tot het instellen van hoger beroep. Niet is gebleken of de griffier van de rechtbank [A.X.] heeft gewezen op het bestaan van evidente, formele gebreken zodat moet worden aangenomen dat aldus jegens deze de eerstgenoemde heer [X] –en daarmee jegens de verdachte- het gerechtvaardigde vertrouwen is gewekt dat de wijze waarop deze gevolmachtigde het hoger beroep namens de verdachte heeft ingesteld rechtens het beoogde gevolg zou hebben. Immers, in de akte rechtsmiddel is gerelateerd dat de heer [A.X.] als gevolmachtigde van de verdachte wordt aangemerkt, blijkens de aangehechte volmacht.
Daarbij neemt het hof bovendien in aanmerking dat ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de verdachte ook daadwerkelijk hoger beroep wenste in te stellen tegen het –bij verstek gewezen- vonnis van de rechtbank Haarlem.
Bij deze stand van zaken is het hof van oordeel dat het vorenweergegeven formele gebrek in het onderhavige geval niet aan de verdachte behoort te worden tegengeworpen.Nu het hoger beroep ook tijdig is ingesteld, is de verdachte derhalve ontvankelijk in zijn hoger beroep.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 15 april 2009.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding. Van die dagvaarding is een kopie in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlastelegging wordt hier overgenomen.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest het hof deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 10 juni 2005 te Zandvoort als bestuurder van een voertuig, personenauto, dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van verdachtes bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 1,62 milligram, in elk geval hoger dan 0,5 milligram, alcohol per milliliter bloed bleek te zijn.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
De politierechter in de rechtbank Haarlem heeft de verdachte voor het hem tenlastegelegde veroordeeld tot een geldboete van EUR 650,-, subsidiair 13 dagen hechtenis, alsmede een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 179 lid 6 Wegenverkeerswet 1994.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft (subsidiair) gevorderd dat de verdachte voor het hem tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van EUR 650,-, subsidiair 13 dagen vervangende hechtenis, met een proeftijd van 2 jaar en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs is ingevorderd geweest, met een proeftijd van 2 jaar.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. Anders dan de verdachte blijkens zijn verklaring ter terechtzitting in hoger beroep kennelijk meent, is voor overtreding van artikel 8 Wegenverkeerswet 1994 niet vereist dat het besturen van een voertuig onder invloed van een te hoog alcoholgehalte op de openbare weg geschiedt. Dit is de verdachte overigens ook door de politie verteld, zo volgt uit het proces-verbaal van bevindingen van 26 juli 2005, doorgenummerde dossierpagina 13 en 14.
Blijkens de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep wist de verdachte bovendien dat hij teveel alcohol had gedronken om nog een auto te mogen besturen. Immers, hij heeft verklaard dat hij een vriend, die hij met een andere vriend ging ophalen vanaf het treinstation te Zandvoort aan Zee, bereid had gevonden hen drieën naar het circuit van Zandvoort terug te rijden, zodat de verdachte alcohol kon nuttigen tijdens de lunch. Daarnaast is het alcoholgehalte in het bloed van de verdachte ruim drie maal (1,62 milligram alcohol per milliliter bloed) hoger geweest dan de toegestane hoeveelheid voor een bestuurder van een voertuig, zijnde 0,5 milligram alcohol per milliliter bloed, zodat de verdachte redelijkerwijs moest weten dat hij geen voertuig meer mocht besturen. Niettemin heeft hij toch, naar eigen zeggen om de auto op het terrein van het circuitpark Zandvoort aan de kant te zetten, de auto bestuurd waarbij hij tegen het onderbeen van de verkeersregelaar van het circuitpark is gereden.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 25 maart 2009 is verdachte niet eerder strafrechtelijk veroordeeld in Nederland. Vanwege het feit dat de verdachte tweemaal –voor de eerste zitting bleek geen tolk te zijn opgeroepen- kosten heeft moeten maken om naar Nederland te komen om aanwezig te kunnen zijn bij de terechtzittingen in hoger beroep, kan naar het oordeel van het hof worden volstaan met de oplegging van een geldboete van na te noemen hoogte. Een ontzegging van de rijbevoegdheid acht het hof, gelet op de verstreken termijn sinds het plegen van het feit, niet meer opportuun.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezenverklaarde omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van EUR 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 10 (tien) dagen.
Dit arrest is gewezen door de vijfde meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.P.P. Hoekstra, mr. R. Veldhuisen en mr. M.E.A. Wildenburg, in tegenwoordigheid van mr. M.N. Maris, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 29 april 2009.
Mr. Hoekstra is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.