ECLI:NL:GHAMS:2009:BI2704

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.016.384-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van een dochter ondanks onvoldoende draagkracht van de vader

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam op 21 april 2009, gaat het om de vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de dochter van de vader en moeder, die in hoger beroep zijn gegaan. De vader, die tot 2008 een eigen onderneming had, heeft te maken met financiële problemen en stelt dat hij onvoldoende draagkracht heeft om bij te dragen aan de kosten van zijn dochter. De moeder heeft verzocht om een bijdrage van € 250,- per maand, welke door de rechtbank is toegewezen. De vader heeft hiertegen hoger beroep aangetekend.

De feiten tonen aan dat de vader een negatieve bedrijfsresultaat heeft en dat hij samen met zijn echtgenote een hypothecaire lening heeft. Ondanks zijn financiële situatie, oordeelt het hof dat de vader zich moet inspannen om een inkomen te verwerven, gezien zijn wettelijke onderhoudsverplichting jegens zijn dochter. Het hof concludeert dat de vader niet voldoende heeft aangetoond dat hij zich heeft ingespannen om werk te vinden en dat hij in staat is om een bijdrage te leveren.

Uiteindelijk beslist het hof dat de vader, ondanks zijn financiële problemen, een bijdrage van € 50,- per maand moet betalen aan de moeder voor de kosten van verzorging en opvoeding van hun dochter. Dit bedrag is in overeenstemming met de wettelijke maatstaven en houdt rekening met de verplichtingen en schulden van de vader. De beschikking van de rechtbank wordt gedeeltelijk vernietigd en de nieuwe bijdrage wordt vastgesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 21 april 2009 in de zaak met landelijk zaaknummer 200.016.384/01 van:
[DE VADER],
wonende te [woonplaats vader],
APPELLANT,
advocaat: mr. R.J. Kwakkel te Diemen,
t e g e n
[DE MOEDER],
wonende te [woonplaats moeder]
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. J.M.A. Mooijman te Hoorn (NH).
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellant en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de vader en de moeder genoemd.
1.2. De vader is op 16 oktober 2008 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 16 juli 2008 van de rechtbank te Alkmaar, met kenmerk [...].
1.3. De moeder heeft op 5 februari 2009 stukken ingediend.
1.4. De vader heeft op 6 februari 2009 nadere stukken ingediend.
1.5. De zaak is op 18 februari 2009 ter terechtzitting behandeld.
1.6. Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat.
2. De feiten
2.1. Het hof heeft, voorzover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.
2.2. Partijen hebben tot begin 2005 een relatie gehad. Uit hun relatie is op
[geboortedatum dochter] 2000 [de dochter] geboren. De vader heeft [de dochter] erkend. [De dochter] verblijft bij de moeder.
2.3. Ten aanzien van de vader is het volgende gebleken.
Hij is geboren op [geboortedatum vader]. Hij is in 2005 getrouwd met [naam huidige echtgenote]. Uit dit huwelijk zijn twee kinderen, van thans twee en één jaar oud, geboren.
Zijn echtgenote ontvangt een Ziektewetuitkering. Haar fiscaal loon bedroeg blijkens de jaaropgave van 2008 € 21.157,-.
Hij is consultant en had tot 2008 een eigen onderneming,
[onderneming A] genaamd. Blijkens de jaarrekening bedroeg het bedrijfs¬resultaat in de jaren 2007 en 2008 respectievelijk € 10.362,- negatief en € 6.564,- negatief. In 2008 heeft hij samen met een partner een nieuwe onderneming opgericht, [onderneming B] genaamd. Daarnaast verricht hij incidenteel freelance opdrachten, waarvoor hij een vergoeding ontvangt.
In verband met de hypothecaire lening gevestigd op de door de vader en zijn echtgenote bewoonde woning betalen zij
€ 619,- per maand aan rente. Zij hebben de gebrui¬kelijke andere eigenaars- en woonlasten. De WOZ-waarde is vastgesteld op € 151.000,-.
Aan premie voor een zorgverzekering betalen zij € 92,- per maand.
Hij heeft schulden aan de belastingdienst van in totaal € 26.871,- op 24 april 2007.
Partijen hebben een schuld aan de Direktbank van € 69.511,- op 1 juni 2007.
2.4. Ten aanzien van de moeder is het volgende gebleken.
Zij is geboren op [geboortedatum moeder]. Zij vormt samen met [de dochter] een éénoudergezin.
Zij is met ingang van maart 2009 fulltime werkzaam in loondienst als shopmanager. Haar salaris bedraagt € 1.600,- bruto per maand.
Bij vonnis van de rechtbank te Alkmaar van 17 juni 2008 is op haar de schuldsaneringsregeling van toepassing verklaard. De enige schuldeiser is de Direktbank, ter zake van de schuld uit de inmiddels opgeheven vennootschap onder firma van de vader. De moeder ontvangt van de bewindvoerder € 60,- per week.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. Bij de bestreden beschikking is op verzoek van de moeder bepaald dat de vader haar als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de dochter] met ingang van 1 mei 2008 bij vooruitbetaling € 250,- per maand zal betalen.
3.2. De vader verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, de bijdrage vast te stellen op nihil, althans op een zodanig bedrag als het hof in goede justitie vermeend te behoren.
3.3. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1. In het onderhavige geschil dient het hof te beoordelen of de door de vader te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding is vastgesteld in overeenstemming met de wettelijke maatstaven.
4.2. Niet in geschil is dat [de dochter] behoefte heeft aan een bijdrage in de kosten van haar verzorging en opvoeding. De vader stelt echter over onvoldoende draagkracht te beschikken om enige bijdrage voor [de dochter] te kunnen voldoen.
4.3. Het hof overweegt dienaangaande het volgende. Op grond van de onder 2.3. genoemde gegevens moet worden geconcludeerd dat de draagkracht van de vader niet toelaat dat hij enige bijdrage ten behoeve van [de dochter] betaalt. Dat leidt er evenwel in het onderhavige geval, alle omstandigheden in aanmerking genomen, niet toe dat het inleidend verzoek van de moeder geheel wordt afgewezen. Gebleken is dat de vader de afgelopen jaren als zelfstandig ondernemer tevergeefs heeft getracht een inkomen te genereren. Mede gelet op zijn wettelijke onderhoudsverplichting jegens [de dochter], die voor hem als ouder een hoge prioriteit behoort te hebben, mag van de vader worden verlangd dat hij zich inspant om zich op andere wijze dan als zelfstandig ondernemer een inkomen te verwerven waarmee hij, in elk geval deels, aan die onderhoudsverplichting kan voldoen. Zijn leeftijd, opleidingsniveau en werkervaring staan daaraan niet in de weg.
Niet aannemelijk is dat de vader zich die inspanningen in voldoende mate heeft getroost. Hij heeft weliswaar ter zitting in hoger beroep gesteld dat hij veel sollicitaties heeft verricht naar banen in loondienst, maar hij heeft die stelling tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door de moeder niet met stukken onderbouwd. Dat hij thans in het geheel niet aan zijn onderhoudsverplichting jegens [de dochter] kan voldoen, behoort derhalve voor zijn rekening te blijven.
Gelet op het voorgaande en in aanmerking genomen de verplichtingen en schulden van de vader als vermeld onder 2.3., moet de vader in staat worden geacht een bedrag van € 50,- per maand ten behoeve van [de dochter] te betalen. Daarbij is tevens rekening gehouden met het feit dat de echtgenote van de vader in haar eigen levensonderhoud alsmede in een gedeelte van de kosten van hun beider kinderen kan voorzien.
Het hof acht voornoemde bijdrage in overeenstemming met de wettelijke maatstaven en zal dienovereenkomstig beslissen.
4.4. Dit leidt tot de volgende beslissing.
5. Beslissing
Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep;
bepaalt dat de vader met ingang van 1 mei 2008 aan de moeder bij vooruitbetaling een bedrag van € 50,- (VIJFTIG EURO) per maand zal betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de dochter];
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M. Wigleven, A. van Haeringen en J.G. Gräler in tegenwoordigheid van
mr. K.W. van Mourik als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 april 2009.