ECLI:NL:GHAMS:2009:BI2700

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.019.535/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om nihilstelling van verhaalsbijdrage wegens ontoereikende draagkracht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 14 april 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verhaalsbijdrage die de man, in zijn hoedanigheid van onderhoudsplichtige, aan de gemeente Amsterdam dient te betalen voor zijn kind. De man had verzocht om nihilstelling van de verhaalsbijdrage, omdat hij meende dat zijn draagkracht ontoereikend was. De rechtbank had eerder bepaald dat de man een verhaalsbijdrage van € 150,- per maand moest betalen van 1 maart 2004 tot en met 31 augustus 2005. De man stelde dat hij in die periode samenwoonde met de vrouw en bijdroeg in de kosten van het gezin, en dat zijn inkomen niet voldeed aan de bijstandsnorm.

Het hof heeft vastgesteld dat de man gedurende een bepaalde periode in gezinsverband met de vrouw en het kind heeft samengeleefd en dat hij in die tijd bijdroeg aan de kosten van levensonderhoud. Het hof oordeelde dat de man over die periode geen verhaalsbijdrage hoefde te betalen. Voor de periodes vóór en na deze samenwoning oordeelde het hof dat de man onvoldoende had aangetoond dat hij in gezinsverband leefde, en dat er dus een grondslag was voor de verhaalsbijdrage. Het hof heeft uiteindelijk de verhaalsbijdrage met terugwerkende kracht op nihil gesteld, omdat de man's inkomen onder de bijstandsnorm lag.

De beslissing van het hof vernietigde de eerdere beschikking van de rechtbank en wijzigde deze, waardoor de man niet langer verplicht was om de verhaalsbijdrage te betalen. De uitspraak benadrukt het belang van de draagkracht van de onderhoudsplichtige en de omstandigheden waaronder deze moet worden beoordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 14 april 2009 in de zaak met landelijk zaaknummer […] van:
[naam appellant],
wonende te [woonplaats appellant],
APPELLANT,
advocaat: mr. A.E.M. de Vries te Amsterdam,
t e g e n
DE GEMEENTE AMSTERDAM,
zetelende te Amsterdam,
GEÏNTIMEERDE.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellant en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de man en de gemeente genoemd.
1.2. De man is op 1 december 2008 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 10 september 2008 van de rechtbank Amsterdam, met kenmerk […].
1.3. De gemeente heeft op 20 januari 2009 een verweerschrift ingediend.
1.4. De zaak is op 11 maart 2009 ter terechtzitting behandeld, alwaar zijn verschenen mr. G. de Bock, advocaat te Amsterdam, namens de man, en J.M.J. van Nes namens de gemeente. De man is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
2. De feiten
2.1. Het hof heeft, voorzover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.
2.2. Uit de relatie van de man en [naam vrouw] is in 2003 geboren [naam kind]. De man heeft [naam kind] erkend. [Naam kind] verblijft bij de vrouw.
2.3. Aan de vrouw is in de periode van 20 juni 2003 tot 1 september 2005 een uitkering ingevolge de Algemene bijstandswet, thans de Wet werk en bijstand verleend naar de norm van een eenoudergezin.
2.4. Bij beschikking van 28 juli 2004 van de rechtbank Amsterdam is een door de man in zijn hoedanigheid van onderhoudsplichtige jegens [naam kind] aan de gemeente te betalen verhaalsbijdrage van € 610,- per maand bepaald met ingang van 1 maart 2004 zolang de bijstandverlening aan de vrouw ten behoeve van [naam kind] voortduurt.
2.5. Ten aanzien van de man is het volgende gebleken.
Hij is geboren in 1982. Hij is alleenstaand.
Hij heeft in het tijdvak van 1 maart 2004 tot 1 september 2005 voor verscheidene uitzendbureaus gewerkt. Zijn bruto loon volgens opgaven van de Belastingdienst bedroeg in 2004 in totaal € 1.144,- en in 2005 in totaal € 9.449,-.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. Bij de bestreden beschikking is, met dienovereenkomstige wijziging van de beschikking van 28 juli 2004, de door de man in zijn hoedanigheid van onderhoudsplichtige jegens [naam kind] aan de gemeente te betalen verhaalsbijdrage bepaald op € 150,- per maand met ingang van 1 maart 2004 tot en met 31 augustus 2005.
Deze beschikking is gegeven op het verzoek van de man de verhaalsbijdrage met ingang van 1 maart 2004 op nihil te stellen, althans deze met ingang van 1 maart 2004 tot 1 september 2005 te bepalen op een zodanig lager bedrag als de rechtbank gelet op het inkomen van de man in dit tijdvak juist zou achten.
3.2. De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking;
I. het tijdvak waarover hij een verhaalsbijdrage verschuldigd is, in verband met zijn samenwoning met de vrouw en het delen van de kosten te bekorten tot:
? het tijdvak van 1 mei 2005 tot en met 31 augustus 2005, dan wel;
? de tijdvakken van 1 maart 2004 tot 21 oktober 2004 en van 3 april 2005 tot 1 september 2005 (dus ruim 11 maanden);
II. te bepalen dat de verschuldigde verhaalsbijdrage op nihil wordt gesteld;
III. althans dat de verschuldigde verhaalsbijdrage aanmerkelijk wordt gematigd tot een bedrag dat gelet op het inkomen van de man in het betreffende tijdvak redelijk is te achten;
en de kosten te compenseren.
3.3. De gemeente verzoekt het verzoek van de man in hoger beroep af te wijzen, althans een zodanige verhaalsbijdrage te bepalen als het hof juist zal achten.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1. Het hof dient te beoordelen of de man over de periode 1 maart 2004 tot 1 september 2005 enige verhaalsbijdrage aan de gemeente dient te betalen.
4.2. Primair stelt de man dat hij niet gehouden is enige verhaalsbijdrage te betalen over het tijdvak van 1 maart 2004 tot en met 1 mei 2005, omdat hij toen samen met de vrouw en [naam kind] in gezinsverband samen woonde en in natura in de kosten van het gezin heeft bijgedragen. Voor zover hij over (een gedeelte van) het tijdvak 1 maart 2004 tot 1 september 2005 wel verhaalsplichtig is, betoogt hij dat zijn draagkracht ontoereikend is om de bijdrage te betalen.
4.3. Het hof overweegt als volgt. Blijkens een afschrift van de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: het uittreksel GBA) van 17 december 2007 heeft de man vanaf 21 oktober 2004 tot 4 april 2005 ingeschreven gestaan op het woonadres van de vrouw. De gemeente stelt dat in deze periode geen sprake is geweest van samenwoning. Deze stelling is gebaseerd op een telefonische mededeling van de vrouw van 18 november 2004 en een nadere schriftelijke verklaring van 24 januari 2005, naar aanleiding waarvan de gemeente een onderzoek heeft ingesteld naar de adresgegevens van de man. De gemeente heeft in de onderhavige procedure niet aannemelijk gemaakt dat uit dit onderzoek is gebleken dat het feitelijke woonadres van de man gedurende de periode 21 oktober 2004 tot 4 april 2005 niet overeenstemde met het adres volgens het uittreksel GBA, hetgeen wel op de weg van de gemeente had gelegen. Het hof gaat er dan ook van uit dat de man gedurende genoemde periode in gezinsverband met de vrouw en [naam kind] heeft samengeleefd en dat hij heeft bijgedragen in de kosten van levensonderhoud van het gezin, zoals de man stelt. De man is derhalve niet gehouden over deze periode enige verhaalsbijdrage te betalen.
4.4. Met betrekking tot de tijdvakken vóór 21 oktober 2004 en na 4 april 2005 oordeelt het hof dat de man, tegenover de gemotiveerde betwisting door de gemeente, onvoldoende heeft onderbouwd dat hij in die periodes met de vrouw en [naam kind] in gezinsverband heeft samengeleefd, zodat het hof het standpunt van de gemeente zal volgen. Daarbij komt dat niet is komen vast te staan dat de man in die periodes heeft bijgedragen in de kosten van levensonderhoud van de vrouw en [naam kind]. Het hof acht derhalve ten aanzien van die periodes een voldoende grondslag voor een door hem te betalen verhaalsbijdrage aanwezig.
4.5. Ten aanzien van de in voorgaande rechtsoverweging bedoelde periodes zal het hof de verhaalsbijdrage op nihil stellen. Ter zitting is namens de man verklaard dat het gelet op zijn leeftijd en opleidingsniveau – mavo-D – in 2004 en 2005 erg moeilijk is geweest werk te vinden, waardoor hij genoodzaakt is geweest allerhande uitzendbanen te accepteren, waarmee hij een zeer onregelmatig en laag inkomen verwierf. De gemeente heeft dit standpunt van de man niet bestreden, maar stelt dat aan de man een fictieve verdiencapaciteit ter grootte van het minimumloon dient te worden toegedicht ter berekening van zijn draagkracht. De gemeente verliest daarbij echter uit het oog dat ook indien een door de onderhoudsplichtige zelf teweeggebrachte, niet voor herstel vatbare vermindering voor diens draagkracht buiten beschouwing moet blijven, dit in ieder geval er niet toe mag leiden dat zijn inkomen zakt beneden het niveau van 90% van de voor hem geldende bijstandsnorm, zoals in de onderhavige zaak blijkens de overgelegde inkomensgegevens aan de orde is. Het hof zal dan ook de verhaalsbijdrage met betrekking tot de perioden vóór 21 oktober 2004 en na 4 april 2005 op nihil stellen.
4.6. Dit leidt tot de volgende beslissing.
5. Beslissing
Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep en, opnieuw rechtdoende:
wijzigt de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 28 juli 2004 en stelt de door de man in zijn hoedanigheid van onderhoudsplichtige jegens [naam kind] aan de gemeente te betalen verhaals¬bijdrage met ingang van 1 maart 2004 op nihil.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.J. Driessen-Poortvliet, R.G. Kemmers en S.F.M. Wortmann in tegenwoordigheid van mr. F.L.A. Straathof als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 april 2009.