ECLI:NL:GHAMS:2009:BI2383

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
23-005123-07
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overval op juwelier met geweld en bedreiging, medeplegen van witwassen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 maart 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het medeplegen van een gewapende overval op een juwelier en van witwassen. De verdachte was samen met medeverdachten betrokken bij een overval op 17 januari 2007, waarbij een vertegenwoordiger in juwelen werd gevolgd en beroofd van een tas met edelstenen ter waarde van 196.087,60 dollar. De overval werd gekenmerkt door geweld en bedreiging met een mes. De verdachte en haar medeverdachten werden op basis van camerabeelden, getuigenverklaringen en telefoontaps in verband gebracht met de overval. Het hof oordeelde dat de verdachte en haar medeverdachten een nauwe samenwerking hadden en dat de verdachte als medepleger van de overval moest worden beschouwd. Het hof sprak de verdachte vrij van een ander ten laste gelegd feit, maar achtte het medeplegen van de overval en het witwassen van een aanzienlijk geldbedrag bewezen. De verdachte had in haar woning een geldbedrag van ruim 25.000 euro aangetroffen, waarvan het hof aannam dat dit afkomstig was uit misdrijf. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 28 maanden en 15 dagen, met aftrek van voorarrest. Het hof hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak in hoger beroep.

Uitspraak

arrestnummer:
parketnummer: 23-005123-07
datum uitspraak: 27 maart 2009
TEGENSPRAAK
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 20 juli 2007 in de strafzaak onder parketnummer 13-437051-07 van het openbaar ministerie
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1980],
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 6 juli 2007 en op de terechtzittingen in hoger beroep van 9 maart 2009 en 16 maart 2009.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding. Van die dagvaarding is een kopie in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlastelegging wordt hier overgenomen.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest het hof deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Onder feit 1 is de verdachte – zakelijk weergegeven en voor zover hier van belang– tenlastegelegd dat zij samen met een ander ter voorbereiding van – kort gezegd – een overval op juwelier [X] op 16 januari 2007 te Amstelveen een Opel Astra (kenteken [kenteken]) voorhanden heeft gehad, die kennelijk bestemd was tot het begaan van die overval.
Uit de stukken in het dossier – in het bijzonder uit de aangifte van [X] – blijkt dat verdachte en haar medeverdachte op 16 januari 2007 de te Amstelveen gevestigde juwelierszaak van juwelier [X] hebben bezocht en dat hun gedrag in de juwelierszaak [X] aanleiding gaf aangifte te doen. De advocaat-generaal heeft in dit verband gesteld dat zij daar waren met het doel de betreffende juwelierszaak “af te leggen”. Uit de aangifte blijkt voorts dat verdachte en haar medeverdachte, nadat zij de zaak hadden verlaten, zijn weggereden in eerdergenoemde Opel Astra.
Het hof overweegt dat, wat er verder ook zij van de intenties van de verdachten bij het bezoek aan juwelier [X], het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt om vast te kunnen stellen dat bedoelde Opel Astra dienstig kon zijn voor het door de advocaat-generaal gestelde misdadige doel. Anders dan in het door de officier van justitie aangehaalde arrest van de Hoge Raad van 18 november 2003 (LJN AJ0535) is niet vast te stellen dat bedoelde Opel Astra, gelet op de uiterlijke verschijningsvorm, het gebruik dat daarvan is gemaakt en het misdadige doel dat de verdachte met het gebruik voor ogen had, bestemd was tot het begaan van het misdrijf. Niet alleen kan niet worden vastgesteld dat de auto bij een te plegen overval zou worden gebruikt, evenmin kan naar het oordeel van het hof uit de enkele omstandigheid dat de verdachten, na het gestelde “afleggen”, in die auto zijn weggereden de gevolgtrekking worden verbonden dat de auto in het kader van de voorbereiding op die overval is gebruikt. Uit het dossier kan immers niet blijken dat die voorbereiding uit meer bestaan zou hebben dan uit het ín de juwelierszaak de inrichting van deze zaak observeren; niet valt in te zien dat het gebruik van de auto daarbij dienstig kon zijn.
Het voorgaande betekent dat de verdachte van het onder 1 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken.
BEWIJSOVERWEGINGEN
Ten aanzien van het onder 2 primair tenlastegelegde feit
1. Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen is komen vast te staan dat het slachtoffer- een vertegenwoordiger in juwelen - op 17 januari 2007 omstreeks 13.30 - 14.00 uur, nadat hij twee juwelierszaken in Amsterdam had bezocht, is overvallen. [Y], een collega van het slachtoffer, heeft verklaard dat de daders van de overval zijn gevlucht in een Opel Zafira waarvan het kenteken aan de achterzijde van de auto was afgeplakt. De aangever is achter de daders aangerend en heeft gezien dat zij in een auto stapten waarvan het kenteken was afgeplakt. Getuige [Z] heeft verklaard dat hij in de Cliostraat – deze straat bevindt zich in de onmiddellijke omgeving van de plaats van het delict – een Opel Zafira heeft gezien waarvan het kenteken was afgeplakt. Hij kon alleen de eerste letter van het vermoedelijk Belgische kenteken zien. Op zeker moment hoorde hij geschreeuw en gegil en heeft hij gezien dat deze auto is weggereden.
2. Op grond van onder meer schriftelijke bescheiden, vastgelegde camerabeelden en herkenningen is het volgende vastgesteld.
Op 30 december 2006 is een Opel Zafira in België gehuurd door [medeverdachte 1], een van de medeverdachten van de verdachte. Op 13 januari 2007 heeft [medeverdachte 1] de huur van deze auto telefonisch verlengd. Hij heeft toen als telefoonnummer opgegeven: [telefoonnummer 5. Op 18 januari 2007 is de Opel Zafira teruggebracht bij het Belgische verhuurbedrijf door [medeverdachte 1]. Deze werd hierbij vergezeld door twee mannen. Een van die mannen vergezelde [medeverdachte 1] ook al op 30 december 2006. Hij zat aan het stuur van een Opel Astra met Nederlandse kentekenplaat [kenteken]. Uit de camerabeelden van 30 december 2006 en 18 januari 2007 van het Belgische verhuurbedrijf blijken op de eerst genoemde datum [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] aanwezig te zijn en op 18 januari 2007 [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4]. Op 18 januari 2007 is er contact geweest tussen de inzittenden van bedoelde Opel Astra en de bewuste Opel Zafira.
3. Uit de verklaring van de juwelier [X] blijkt dat hij op 16 januari 2007 in zijn zaak bezoek heeft gehad van een man en een vrouw die zich kennelijk zodanig verdacht gedroegen dat hij hiervan bij de politie melding heeft gemaakt. Hij heeft deze man en vrouw na het bezoek aan zijn zaak zien wegrijden in een Opel Astra met kenteken [kenteken]. De rechtbank heeft waargenomen ter terechtzitting dat de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 5] een bijzonder grote gelijkenis vertonen met de personen die zichtbaar zijn op de in beslaggenomen foto-afdruk van camerabeelden die in de juwelierszaak van [X] op 16 januari 2007 zijn gemaakt (foto P-01 pagina 15).
4. De verdachte heeft ten overstaan van de rechter-commissaris verklaard dat [P] haar vriend is en de vader van haar (toen nog ongeboren) kind.
5. De bewuste Opel Astra is volgens gegevens van het verhuurbedrijf op 2 januari 2007 voor een maand verhuurd aan [P], welke naam ook door medeverdachte [medeverdachte 5] als alias is gebruikt.
6. Voorts heeft [naam], buyer in dienst van [bedrijf], aangifte gedaan van het volgende. [naam] heeft verklaard dat hij op 25 januari 2007 zijn auto buiten de parkeerplaats van de diamantbeurs te Amsterdam Zuid-Oost had geparkeerd. Toen hij weer bij zijn auto kwam zag hij een Opel Astra staan waarin een man op de bestuurdersplaats zat en een vrouw als passagier. Toen hij wegreed zag hij dat de Opel Astra met kenteken [kenteken] achter hem aanreed. Hij merkte dat deze Opel Astra hem bleef volgen en zag dat er nog twee mannen achter in de auto zaten. [naam] had op die dag een dure ring bij zich. Hij heeft vervolgens bij een politiebureau te Amstelveen melding gemaakt van het volgen. Pas toen hij van de politie het sein had gekregen dat de bewuste Opel Astra was aangehouden, heeft hij zijn weg vervolgd.
Uit een proces-verbaal van bevindingen blijkt dat de bestuurder van de Opel Astra met kenteken [kenteken] op 25 januari 2007 om 12.30 uur is aangehouden te Amstelveen. Deze bestuurder heeft toen opgegeven te zijn genaamd: [C]. Medeverdachte [medeverdachte 6] heeft op 28 januari 2007 verklaard dat hij bij zijn aanhouding als naam [C] heeft opgegeven. De verdachte heeft zowel bij de rechter-commissaris als ter zitting bij de rechtbank verklaard dat zij [medeverdachte 6] kent.
7. In een afgeluisterd en opgenomen telefoongesprek, gevoerd tussen medeverdachte [medeverdachte 5] en een onbekende man daags daarna, op 26 januari 2007 om 11.34 uur, heeft [medeverdachte 5] verteld dat ze Angel hebben aangehouden en vrijgelaten, na zes uur, en dat hij een staart had daarvandaan.
De onbekende heeft daarop gevraagd of het goed is met de auto van [medeverdachte 5]. [medeverdachte 5] heeft gezegd dat Angel die heeft maar dat die op die naam staat en voorts dat hij zelf nu ook in die shit betrokken is.
8. Op 26 januari 2007 te 13.27 uur, heeft [medeverdachte 5] met de verdachte gebeld. In dit telefoongesprek heeft de verdachte gezegd dat zij “hem” heeft gesproken en dat “hij” de auto heeft opgehaald en denkt dat alles gezond is, dat er niemand achter hem aanzit en al die tijd rondjes heeft gereden. [medeverdachte 5] heeft daarop gezegd dat “hij” de auto naar een werkplaats moet brengen en dat hij wil dat er goed naar de onderkant van deze auto wordt gekeken. Hij heeft gezegd dat hij zweert en zeker weet dat “hij” gevolgd is. In een telefoongesprek van 26 januari 2007 om 14.39 uur heeft [medeverdachte 5] tegen de verdachte gezegd dat Angel hem moet bellen vanuit een cel als de auto van onderen is bekeken. [medeverdachte 5] heeft voorts tegen de verdachte gezegd: “dat hij geen oog heeft dichtgedaan en niet van plan is zomaar naar haar toe te gaan en dat gedoe met Angel en niet weet of het helemaal gezond is en een andere auto moeten gaan huren en dan pas gerust is”.
9. In een telefoongesprek tussen [medeverdachte 5] en Mario op 26 januari 2007 heeft [medeverdachte 5] onder meer gezegd: “Mario, ik heb een goede zaak voor je, ik heb dertig…diamanten, maar die zijn van Francisco”.
10. De verdachte was bij haar aanhouding in het bezit van een mobiele telefoon met telefoonnummer [telefoonnummer 1]. Uit de opgenomen en afgeluisterde gesprekken die zich in het dossier bevinden is gebleken dat dit telefoonnummer bij de verdachte zelf in gebruik was en dat zij onder meer telefonisch contact had met nummer [telefoonnummer 2] (in gebruik bij [medeverdachte 5]), [telefoonnummer 3] (in gebruik bij NN “[naam]”), [telefoonnummer 7] (in gebruik bij NN “[naam]”) en [telefoonnummer 4] (in gebruik bij “[medeverdachte 2]”). Het hof gaat, gelet op deze feiten, voorbij aan de verklaring van de verdachte ter zitting bij de rechtbank waarin zij ontkent dat dit haar telefoonnummer is.
11. Uit de aangifte van de vertegenwoordiger in juwelen [slachtoffer] blijkt dat deze op 17 januari 2007 via het Rokin het centrum van Amsterdam is binnengekomen en dat hij rond 11.00 uur het [naam bedrijf] op de Dam heeft bezocht. Omstreeks 11.55 uur is [slachtoffer] daar weggereden en is hij naar de [adres] gereden, waar hij om ongeveer 12.30 uur naar het bedrijf [naam juwelier] is toegelopen. Het bezoek aan deze klant heeft volgens de aangifte ongeveer een uur geduurd.
De politie heeft de telecommunicatiegegevens opgevraagd van de twee locaties waar de juwelenvertegenwoordigers [slachtoffer] en [Y] zijn geweest voorafgaand aan de overval. Uit de historische overzichten van de paallocatie [naam bedrijf], Rokin hoek Dam tussen 10.30 uur en 11.55 uur en de paallocatie [naam juwelier] [adres] tussen 12.00 uur en 14.20 uur blijkt dat de telefoons van de verdachte en haar medeverdachten eerst uitpeilden in de omgeving van het [naam bedrijf] en vervolgens uitpeilden in de directe omgeving waar de overval is gepleegd. De verdachte heeft daarbij meermalen contact gehad met telefoonnummer [telefoonnummer 2], in gebruik bij [medeverdachte 5] .
12. Uit onderzoek is gebleken dat de medeverdachte [medeverdachte 5] met het telefoonnummer [telefoonnummer 2] op genoemde datum en tussen genoemde tijdstippen contact onderhield met de telefoonnummers van zijn medeverdachten en wel met de telefoonnummers [telefoonnummer 5]- zijnde het door [medeverdachte 1] bij verlenging van de huur van de Opel Zafira opgegeven telefoonnummer, [telefoonnummer 1] (zijnde het nummer in gebruik bij de verdachte), [telefoonnummer 6] (het hof begrijpt: [telefoonnummer 7], in gebruik bij [medeverdachte 4]), [telefoonnummer 8] (in gebruik bij [medeverdachte 3]) en [telefoonnummer 4] (in gebruik bij [medeverdachte 2]).
13. Tussen 12.23 uur en 14.14 uur zijn er 31 belcontacten geweest van verschillende telefoonnummers met het telefoonnummer van [medeverdachte 5]. Tijdens al deze gesprekken peilde de telefoon van [medeverdachte 5] afwisselend uit op de [straat 1] en de [straat 2], derhalve in de nabijheid van de plaats van de overval.
Verder is uit het historisch overzicht van het nummer [telefoonnummer 2] over de periode 15 tot en met 29 januari 2007 gebleken dat meerdere malen telefonisch contact is gezocht/geweest met telefoonnummers waarmede ook tijdens de technische actie contact is geweest/gezocht. Het gaat hier om de telefoonnummers [telefoonnummer 1] en [telefoonnummer 7].
De verdachte [medeverdachte 5] was bij zijn aanhouding in het bezit van de telefoon met het nummer [telefoonnummer 2].
Het hof overweegt met betrekking tot deze, aan de verdachte en de evengenoemde medeverdachten toegeschreven contacten, dat het hof de beredeneerde analyse zoals vervat in het aan het proces-verbaal ter terechtzitting in eerste aanleg gehechte schriftelijk requisitoir van de officier van justitie onder III-3 overneemt en deze in zoverre als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd.
14. Voorts is gebleken dat de verdachte [medeverdachte 5] en [verdachte] tot aan hun respectieve aanhoudingen hebben samengewoond op het adres [adres].
In deze woning is bij huiszoeking een notitieblok aangetroffen waarin twee pagina’s met aantekeningen in de Spaanse taal zijn aangetroffen, onder meer inhoudende: “Hoe is de diamant geslepen?” “Kunt u mij die ring laten zien?” en “Er is iets mis met uw auto”. In datzelfde notitieblok zijn twee pagina’s met getallen aangetroffen met daarboven onder meer geschreven “karaat” in het Spaans. Tevens is in deze woning een aanzienlijk geldbedrag aangetroffen. Ook zijn money transfer-documenten gevonden waaruit blijkt dat op naam van de verdachte en ook op naam van de medeverdachten [medeverdachte 4], [P], [medeverdachte 1], en [medeverdachte 3] geld is overgemaakt naar elders.
15. Het hof acht ook het navolgende redengevend voor het bewijs van het feit onder 2 primair ten laste gelegd.
Uit de stukken in het dossier volgt – zakelijk weergegeven – dat:
- op 2 februari 2007 een zekere [W] zijn auto in de parkeergarage van De Bijenkorf te Amsterdam heeft geparkeerd. [W] was toen en daar in het bezit van een grote hoeveelheid diamanten. Bij het verlaten van de parkeergarage is hij door een man aangesproken die hem heeft gewezen op een lekke voorband, rechts voor. Volgens [W] heeft de Wegenwacht geconstateerd dat de band niet op gewone wijze is lekgeraakt maar dat deze zo goed als zeker lek is gestoken met een puntig voorwerp;
- uit vastgelegde camerabeelden is gebleken dat een op naam van de evengenoemde medeverdachte [medeverdachte 3] gehuurde auto die parkeergarage is binnengereden;
- drie jongens uit die auto zijn gestapt onder wie een man die grote gelijkenis vertoont met de beeltenis van [medeverdachte 3], die zich in de nabijheid van de auto van [W] heeft bevonden;
- een andere jongen van dat drietal naar beneden is gedoken ter hoogte van het rechtervoorwiel van de auto van [W].
16. Het hof leidt uit het voorgaande af dat de medeverdachte [medeverdachte 3] met een of meer anderen betrokken is geweest bij het leksteken van de band van [W], iemand die toen en daar een grote hoeveelheid diamanten vervoerde.
Deze gedragingen kunnen naar hun verschijningsvorm niet aanstonds in verband gebracht worden met het medeplegen van een overval op een juwelenloper.
Echter, dit samenstel van feiten en omstandigheden krijgt, wanneer het wordt bezien in verband met het eerder vermelde, in de woning van de medeverdachten [verdachte] en [medeverdachte 5] aangetroffen notitieblok (met daarin voor zover op deze plaats van belang) in de Spaanse taal gestelde aantekening: “Er is iets mis met uw auto” een voor de bewijslevering bijzondere betekenis, zulks gelet op de combinatie van het leksteken van een band, gemonteerd op het wiel van een auto waarvan de bestuurder een grote hoeveelheid diamanten vervoerde die vervolgens wordt gewezen op de (inmiddels) lekke band.
Uit al deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang beschouwd, kan naar het oordeel van het hof worden afgeleid dat de verdachte en haar partner zich – anders dan zij heeft verklaard – bezig houden met diamanten en dat met de door [medeverdachte 5] gehuurde auto op de dag voor de overval op [slachtoffer] een juwelenhandel is bezocht, waarbij de verdachte aanwezig is geweest. Het hof merkt de ontkennende verklaring van de verdachte, inhoudende dat zij niet bij de bewuste juwelenhandel is geweest, aan als kennelijk leugenachtig, gelet op de eigen waarneming van de rechtbank. Bij dit bezoek kreeg juwelier [X] de indruk dat het tweetal niet als klant was geweest, maar dat zij iets van plan waren dat het daglicht niet kon velen, zodanig dat hij daarvan aangifte heeft gedaan bij de politie. Ruim een week na de overval is een vertegenwoordiger in juwelen met deze zelfde Opel Astra achtervolgd. Voorts valt op dat medeverdachte [medeverdachte 5] zich bezorgd heeft betoond over de aanhouding van [medeverdachte 6] in de door [medeverdachte 5] gehuurde Opel Astra, en met name over de vraag of de bewuste auto al dan niet gevolgd was dan wel of daarop een peilbaken of zender was geplaatst, zo begrijpt het hof de opmerkingen van [medeverdachte 5] in de aangehaalde telefoongesprekken. Deze zorgen heeft hij gedeeld met de verdachte, die daaromtrent ook zelf contacten heeft gehad met de gebruiker van de auto, [medeverdachte 6], zo blijkt uit de tapgesprekken. Uit de in de woning van de verdachte aangetroffen notities blijkt van belangstelling voor juwelen, terwijl de verdachte zich daarmee volgens haar eigen verklaring niet bezig houdt. Ook is aldaar een aanzienlijk geldbedrag aangetroffen, waarvan niet aannemelijk is geworden dat dit afkomstig is van werkzaamheden in de prostitutie dan wel schenkingen van familieleden.
Uit de bewijsmiddelen, in samenhang met al het voorgaande, kan voorts worden afgeleid dat de verdachte en haar medeverdachten het slachtoffer [slachtoffer] op 17 januari 2007 hebben gevolgd op zijn route langs twee juwelierszaken, en hem uiteindelijk hebben overvallen. Het hof neemt als vaststaand aan dat de Opel Zafira waarmee de daders volgens getuigen zijn gevlucht, dezelfde auto betreft als de door de medeverdachte [medeverdachte 1] gehuurde Opel Zafira. Mede gelet op de intensieve telefonische contacten die er gedurende de achtervolging van het slachtoffer zijn geweest is het hof, evenals de rechtbank, van oordeel dat tussen de verdachte en haar medeverdachten een zodanig nauwe en bewuste samenwerking heeft bestaan dat zij dient te worden beschouwd als medepleger van de overval op [slachtoffer]. De omstandigheid dat de specifieke rol van de verdachte bij de overval niet duidelijk is geworden nu zij zich op haar zwijgrecht heeft beroepen doet daar, gezien de intensiteit van de samenwerking, niet aan af.
Bij zijn oordeel neemt het hof in aanmerking dat de verdachte geen redelijke verklaring heeft gegeven voor de hiervoor onder 3, 8, 11, 12, 13 en 14 gereleveerde, de verdachte bezwarende feiten en omstandigheden die het hof rechtstreeks redengevend acht voor het bewijs van het aan de verdachte tenlastegelegde feit, welke verklaring de redengevendheid van deze omstandigheden zou kunnen ontzenuwen. In die zin wordt het feit dat de verdachte zich in overwegende mate op haar zwijgrecht heeft beroepen – hetgeen haar vanzelfsprekend vrij staat – haar tegengeworpen.
Gelet op de gebruikte bewijsmiddelen voor de bewezenverklaarde feiten en al hetgeen hiervoor is overwogen acht het hof het medeplegen van de overval op [slachtoffer] op 17 januari 2007 wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde feit
In de woning van de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 5] is in een plastic tas een geldbedrag aangetroffen van in totaal ruim EUR 25.000,00, verdeeld in drie stapels, in diverse coupures. Op ieder aangetroffen zakje geld was een papiertje bevestigd met daarop namen en bedragen. Voorts is in deze woning een groot aantal zogeheten moneytransfer –documenten aangetroffen. Uit deze documenten valt op te maken dat door de verdachte en een aantal medeverdachten in een kort tijdsbestek veel geld tot een totaal van ruim EUR 50.000,= is overgemaakt.
De verdachte heeft in de loop van het onderzoek verschillende verklaringen afgelegd over de herkomst van het aangetroffen geldbedrag. Er zou louter sprake zijn van spaargeld, van geld dat van familie is gekregen, dan wel van geld dat zij deels van familie heeft gekregen en dat deels door haar is verdiend in de prostitutie. Medeverdachte [medeverdachte 5] heeft achtereenvolgens verklaard dat het geld van hem was, dat hij dit geld samen met de verdachte met schoonmaakwerkzaamheden heeft verdiend en ten slotte dat de verdachte het geld zou hebben verdiend in de prostitutie.
Mede gelet op de wijze van aantreffen van de geldbedragen, de hoogte daarvan, de moneytransfer-documenten en de wisselende verklaringen van de verdachte en haar partner, medeverdachte, omtrent de herkomst van de geldbedragen, een en ander in samenhang met het feit dat bewezen wordt verklaard dat de verdachte samen met onder meer die medeverdachte kort daarvoor een beroving had gepleegd waarbij een zeer groot bedrag aan edelstenen werd buitgemaakt, acht het hof onaannemelijk dat het geldbedrag op legale wijze – waaronder het hof werkzaamheden in de prostitutie begrijpt – is verkregen. Het hof acht niet aannemelijk dat het aangetroffen bedrag is te herleiden tot een schenking van $ 9.000,00 die de verdachte in september 2006 zou hebben ontvangen van een familielid, in aanmerking genomen dat de verdachte zelf op 9 december 2006 een bedrag van € 2.000,00 naar elders heeft overgemaakt.
Op grond van het voorgaande acht het hof het onder 3 telastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Bewezenverklaarde
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 primair en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
ten aanzien van het onder 2 primair bewezenverklaarde (zaak 1)
zij op 17 januari 2007 te Amsterdam op de [adres], tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een tas met daarin edelstenen ter waarde van 196.087,60 dollar, ten dele toebehorende aan [benadeelde] en ten dele aan een ander welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en aan andere deelnemers aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden, dat zij, verdachte, en/of haar mededaders
- voornoemde [slachtoffer] bij de nek hebben vastgegrepen en
- met een mes in de zij van voornoemde [slachtoffer] hebben gestoken en
- (na voornoemde tas te hebben verkregen) met voornoemd mes stekende/dreigende bewegingen hebben gemaakt in de richting van voornoemde [slachtoffer];
ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde
zij op 27 januari 2007 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander, een voorwerp, te weten een geldbedrag van 25.780 euro, voorhanden heeft gehad, terwijl zij wist dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Hetgeen onder 2 primair en 3 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 2 primair bewezenverklaarde
diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg en door twee of meer verenigde personen.
ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde
medeplegen van witwassen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het onder 1, 2 primair en 3 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van voorarrest.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, 2 primair en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de beroving van een vertegenwoordiger in juwelen. Het slachtoffer is gedurende enkele uren heimelijk door de verdachte en haar mededaders achtervolgd op zijn route langs juwelierszaken. Na het verlaten van de tweede juwelierszaak die het slachtoffer had bezocht, hebben de verdachte en haar mededaders hem op klaarlichte dag, op de openbare weg, gestoken met een mes en beroofd van zijn koffer met juwelen. Het slachtoffer heeft de daders gevolgd. Toen één van de daders stekende bewegingen met een mes naar hem maakte heeft hij de achtervolging gestaakt. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke berovingen veelal een langdurig en ernstige psychische nasleep van het gebeurde ondervinden. Bovendien veroorzaken dergelijke berovingen in het algemeen gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving, terwijl berovingen van personen die beroepshalve grote geldbedragen of kostbaarheden vervoeren bij hen en hun collega’s angst bij de uitoefening van hun werkzaamheden teweegbrengen.
Tevens heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van witwassen. Witwassen vormt een bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 23 februari 2009 is de verdachte eerder ter zake van vermogensmisdrijven en een geweldsmisdrijf veroordeeld.
Het hof komt tot oplegging van een lagere dan door de advocaat-generaal gevorderde straf omdat het hof het onder 1 tenlastegelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen acht.
Het hof acht, alles afwegende, in beginsel oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 30 maanden passend en geboden.
Gelet op de termijn die is verstreken tussen het instellen van het hoger beroep op 23 juli 2007 en het wijzen van dit arrest op 27 maart 2009, is inbreuk gemaakt op het recht van de verdachte op behandeling van haar zaak binnen een redelijke termijn. Nu de redelijke termijn voor de behandeling in hoger beroep met ongeveer vier maanden is overschreden, welk tijdsverloop niet is te wijten aan de verdachte, zal het hof een mindering van 5 % op de duur van de gevangenisstraf toepassen, hetgeen leidt tot oplegging van een gevangenisstraf van 28 maanden en 15 dagen, met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47, 57, 63, 312 en 420 bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt haar daarvan vrij.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 primair en 3 tenlastegelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezenverklaarde omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 2 primair en 3 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 28 (achtentwintig) maanden en 15 (vijftien) dagen.
Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Dit arrest is gewezen door de vijfde meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R. Veldhuisen, mr. R.P.P. Hoekstra en mr. C.N. Dalebout , in tegenwoordigheid van A.J. Bekker-van der Molen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 27 maart 2009.